Language of document : ECLI:EU:F:2013:127

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Tweede kamer)

16 september 2013 (*)

„Ambtenarenrecht – Algemeen vergelijkend onderzoek – Aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 – Selectie op basis van bewijsstukken – Uitsluiting van kandidaten zonder concreet onderzoek van hun diploma’s en beroepservaring”

In de gevoegde zaken F‑23/12 en F‑30/12,

betreffende beroepen ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan,

Jérôme Glantenay, voormalig tijdelijk functionaris van de Europese Commissie, wonende te Brussel (België), en acht andere ambtenaren, functionarissen, voormalig functionarissen en gedetacheerde nationale deskundigen, van of bij de Europese Commissie, waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage,

verzoekers in zaak F‑23/12,

en

Marco Cecchetto, arbeidscontractant van de Europese Commissie, wonende te Rovigo (Italië),

verzoeker in zaak F‑30/12,

vertegenwoordigd door C. Mourato, advocaat,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Currall en G. Gattinara als gemachtigden,

verweerster,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. I. Rofes i Pujol, president, I. Boruta (rapporteur) en K. Bradley, rechters,

griffier: X. Lopez Bancalari, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 april 2013,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschriften, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 20 februari 2012 met betrekking tot Glantenay en acht andere verzoekers – waarvan de namen zijn opgenomen in de bijlage – onder zaaknummer F‑23/12 en op 5 maart 2012 met betrekking tot Cecchetto onder zaaknummer F‑30/12, vorderen verzoekers nietigverklaring van de besluiten van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 tot afwijzing van hun sollicitaties.

 Toepasselijke bepalingen

 Regeling die van toepassing is op vergelijkende onderzoeken

2        Artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) bepaalt:

„De aanwerving is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis.

[...]”

3        In artikel 29, lid 1, van het Statuut wordt bepaald:

„Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, [gaat] het tot aanstelling bevoegd gezag [...]

[...]

[...] over tot een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de grondslag van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.

Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve ter vervulling van vacatures.”

4        Artikel 5 van bijlage III bij het Statuut, dat betrekking heeft op de procedure van het vergelijkend onderzoek:

„Na kennisneming van deze dossiers stelt de jury de lijst vast van de sollicitanten die voldoen aan de voorwaarden, omschreven in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek.

Bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen worden alle op deze lijst geplaatste sollicitanten tot het examen toegelaten.

Bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken stelt de jury, na de normen te hebben bepaald volgens welke zij deze stukken zal beoordelen, een onderzoek in naar de schriftelijke bewijsstukken van de sollicitanten die op de in de eerste alinea bedoelde lijst zijn geplaatst.

Bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van zowel schriftelijke bewijsstukken als een examen bepaalt de jury welke sollicitanten uit deze lijst tot het examen worden toegelaten.

Na afloop van haar werkzaamheden stelt de jury de in artikel 30 van het Statuut bedoelde lijst van geschikte kandidaten op; zo mogelijk moet het aantal op deze lijst geplaatste kandidaten [geslaagde kandidaten] ten minste tweemaal het aantal der ambten bedragen die de inzet van het vergelijkend onderzoek vormen.

De jury zendt deze lijst, samen met een met redenen omkleed verslag, waarin desgewenst de opmerkingen der juryleden zijn vervat, aan het tot aanstelling bevoegd gezag.”

 Bepalingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10

5        Het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) publiceerde in het Publicatieblad van de Europese Unie van 28 oktober 2010 (PB C 292 A, blz. 1) aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10, die is gerectificeerd (PB C 318 A, blz. 1), voor de vorming van een reservelijst van 40 geslaagde kandidaten, om te kunnen voorzien in vacatures van administrateurs in rang AD 6 op het gebied van het beheer van de structuurfondsen en het Cohesiefonds (hierna: „aankondiging van vergelijkend onderzoek”).

6        Titel IV, met het opschrift „Toelating tot het vergelijkend onderzoek en uitnodiging voor het assessment”, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, luidt:

„1.      Procedure

In eerste instantie wordt op basis van de door u in het elektronische sollicitatieformulier verstrekte gegevens onderzocht of u aan de algemene en specifieke voorwaarden voldoet. Ook de selectie op basis van kwalificaties geschiedt aan de hand van deze gegevens.

a)      Uw antwoorden op de vragen betreffende de algemene en specifieke voorwaarden worden bekeken om te bepalen of u behoort tot de kandidaten die voldoen aan alle voorwaarden om te worden toegelaten voor het vergelijkend onderzoek.

b)      Vervolgens bepaalt de jury welke van deze kandidaten over de meest relevante kwalificaties beschikken (met name diploma’s en werkervaring) ten opzichte van de functieomschrijving en de selectiecriteria zoals beschreven in deze aankondiging. Deze selectie wordt in twee fasen uitgevoerd:

–        elke vraag krijgt een gewicht van 1 tot 3, naargelang van het belang dat de jury aan het desbetreffende selectiecriterium (zie bijlage) hecht. Bij de eerste selectie wordt naargelang van het gewicht van de vragen een score toegekend op basis van de antwoorden die u hebt aangekruist in het onderdeel ‚[talentfilter]’ van het elektronische sollicitatieformulier. De elektronische sollicitatieformulieren van de kandidaten die hierbij de hoogste score halen, worden onderworpen aan een tweede selectie. Het aantal dossiers dat in de tweede fase wordt onderzocht, bedraagt ongeveer driemaal het aantal kandidaten dat zal worden uitgenodigd voor het assessment [in casu 360];

–        bij de tweede selectie onderzoekt de jury de antwoorden van de kandidaten en kent naargelang van de kwalificatie 0 tot 4 punten toe. Dit aantal wordt vervolgens vermenigvuldigd met het gewicht van het desbetreffende criterium, zoals onder b bepaald.

Vervolgens stelt de jury een ranglijst van de kandidaten op. Er worden maximaal driemaal zoveel kandidaten tot het assessment toegelaten als het aantal geslaagde kandidaten zoals vermeld in deze aankondiging […]. Het precieze aantal zal op de website van EPSO worden bekendgemaakt [in casu 120].

2.      Controle van de verklaringen van de kandidaten

Na afloop van het assessment worden de verklaringen van de kandidaten in hun elektronische sollicitatieformulier gecontroleerd door EPSO wat betreft de algemene voorwaarden en door de jury wat betreft de specifieke voorwaarden en de selectie op basis van kwalificaties. Als hierbij blijkt dat de verklaringen niet kunnen worden gestaafd door passende bewijsstukken, wordt de sollicitatie nietig verklaard.”

7        De bijlage bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek bepaalt:

„4.      Selectiecriteria

Bij de selectie op basis van kwalificaties let de jury op de volgende elementen:

[...]

2.      Een verdere opleiding op een van de volgende gebieden:

–        regionale ontwikkeling;

–        werkgelegenheid, opleiding en onderwijs;

–        plattelandsontwikkeling en landbouw;

–        visserij.

3.      Relevante werkervaring op het gebied van beheer, audit, controle en evaluatie van programma’s en projecten die gefinancierd worden met middelen uit de structuurfondsen, het Cohesiefonds, het ELFPO of het EVF.

4.      Werkervaring zoals beschreven in punt 3, gedurende een langere periode dan de vereiste drie jaar.

5.      Werkervaring op een van de interventiegebieden van de betrokken fondsen, bijvoorbeeld:

–        vervoers-, milieu-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur;

–        ruimtelijke ordening in stedelijke en plattelandsgebieden;

–        productieve investeringen;

–        onderzoek, ontwikkeling en overdracht van technologie;

–        de toegang van bedrijven tot krediet en financiële engineering;

–        werkgelegenheid, opleiding en onderwijs;

–        plattelandsontwikkeling en landbouw;

–        visserij.

6.      Ervaring met onderhandelingen in een nationale of internationale organisatie.

7.      Ervaring in academisch onderzoek of in onderwijs op een van de volgende gebieden:

–        regionale ontwikkeling,

–        werkgelegenheid, opleiding en onderwijs,

–        plattelandsontwikkeling en landbouw,

–        ontwikkeling en omschakeling van de visserijsector.

8.      Publicaties op een of meerdere van de volgende gebieden:

–        regionale ontwikkeling;

–        werkgelegenheid, opleiding en onderwijs;

–        plattelandsontwikkeling en landbouw;

–        ontwikkeling en omschakeling van de visserijsector.

9.      Een master in verband met de in punt 3 beschreven werkervaring.

10.      Een doctoraat in verband met de in punt 3 beschreven werkervaring.”

8        Het onderdeel „talentfilter” van het door de kandidaten voor de sollicitatie verplicht in te vullen elektronisch sollicitatieformulier voor algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10, bevatte negen vragen, elk verdeeld in twee onderdelen, die luidden als volgt:

„Vraag 2 a:

Heeft u een aanvullende opleiding gevolgd op een van de volgende gebieden: – regionale ontwikkeling; – werkgelegenheid, opleiding en onderwijs; – plattelandsontwikkeling en landbouw; – visserij?

Vraag 2 b:

Zo ja, vermeld dan de naam de instelling waarbij u die opleiding heeft gevolgd, alsmede het gebied en de duur van die opleiding en de titel van het verworven diploma of certificaat. Geef tevens een gedetailleerde beschrijving van de inhoud van de opleiding.

Vraag 3 a:

Heeft u relevante beroepservaring op het gebied van beheer, audit, controle en evaluatie van programma’s en projecten die gefinancierd worden met middelen uit de structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO ) of het Europees Visserij Fonds (EVF)? [...]

Vraag 3 b:

Zo ja, vermeld dan de naam van de werkgever en de duur van de ervaring. Geef tevens een gedetailleerde beschrijving van deze ervaring en van de aard van uw taken.

Vraag 4 a:

Heeft u relevante beroepservaring, als omschreven in punt 3 van de bijlage bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek, van meer dan de in datzelfde punt vereiste drie jaar [te weten op het gebied van de toepassing van regels en administratieve procedures, en van het ontwerp, het beheer en de uitvoering van programma’s en/of projecten die gefinancierd worden met middelen uit openbare en particuliere fondsen of leningen, die is verworven na het behalen van het diploma dat toegang geeft tot het vergelijkend onderzoek]?

Vraag 4 b:

Zo ja, vermeld dan de naam van de werkgever en de duur van de ervaring. Geef tevens een gedetailleerde beschrijving van deze ervaring en van de aard van uw taken.

Vraag 5 a:

Heeft u beroepservaring op een van de gebieden waarop de betrokken fondsen een rol spelen, met name: – vervoers-, milieu-, telecommunicatie‑ en energie-infrastructuur; – ruimtelijke ordening in stedelijke en plattelandsgebieden; –productieve investeringen; onderzoek, ontwikkeling en overdracht van technologie; – de toegang van bedrijven tot krediet en financiële engineering; –werkgelegenheid, opleiding en onderwijs; – plattelandsontwikkeling en landbouw; – visserij? [...]

Vraag 5 b:

Zo ja, vermeld dan de naam van de werkgever en de duur van de ervaring. Geef tevens een gedetailleerde beschrijving van deze ervaring en van de aard van uw taken.

Vraag 6 a:

Heeft u ervaring met onderhandelingen in een nationale of internationale organisatie?

Vraag 6 b:

Zo ja, specificeer dan welke nationale of internationale organisatie u heeft vertegenwoordigd, welke partijen daarbij waren betrokken, wat het voorwerp was van de onderhandelingen, en welke rol u daarbij heeft gespeeld.

Vraag 7 a:

Heeft u ervaring met academisch onderzoek of met onderwijs op een van de volgende gebieden: – regionale ontwikkeling; – werkgelegenheid, opleiding en onderwijs; – plattelandsontwikkeling en landbouw; – ontwikkeling en omschakeling van de visserijsector?

Vraag 7 b:

Zo ja, vermeld dan de naam van de instelling en de duur en het onderwerp van uw onderwijswerkzaamheden of onderzoek.

Vraag 8 a:

Heeft u publicaties verricht op een van de volgende gebieden: – regionale ontwikkeling; – werkgelegenheid, opleiding en onderwijs; – plattelandsontwikkeling en landbouw; – ontwikkeling en omschakeling van de visserijsector?

Vraag 8 b:

Zo ja, vermeld dan de forums, data, titels en/of de relevante publicatiebronnen.

Vraag 9 a:

Beschikt u over een master in verband met de in punt 3 van de bijlage bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek beschreven werkervaring?

Vraag 9 b:

Zo ja, vermeld dan de exacte titel van uw diploma, de naam van de instelling die het aan u heeft verstrekt en de datum waarop het is afgegeven.

Vraag 10 a:

Beschikt u over een doctoraat in verband met de in punt 3 van de bijlage bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek beschreven werkervaring?

Vraag 10 b:

Zo ja, vermeld dan de exacte titel van uw diploma, de naam van de instelling die het aan u heeft verstrekt en de datum waarop het is afgegeven.”

 Bepalingen die de grondslag vormen voor de bevoegdheid van EPSO en de Europese Commissie

9        Artikel 2 van besluit 2002/620/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Ombudsman van 25 juli 2002 betreffende de oprichting van EPSO (PB L 197, blz. 53):

„1.      [EPSO] oefent de bevoegdheden uit die krachtens artikel 30, eerste alinea, van het Statuut en bijlage III bij het Statuut toekomen aan het tot aanstelling bevoegd gezag van de instellingen die dit besluit ondertekenen. [...]”

10      Artikel 4 van besluit 2002/620, betreffende verzoeken, klachten en beroep, bepaalt:

„Overeenkomstig artikel 91 bis van het Statuut, dienen verzoeken en klachten die betrekking hebben op de uitoefening van de krachtens artikel 2, leden 1 en 2, verleende bevoegdheden, bij [EPSO] te worden ingediend. Beroepen op dit gebied worden tegen de Commissie gericht.”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

11      Verzoekers hebben gesolliciteerd voor algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10.

12      Op 14 december 2010 werden door EPSO als leden van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 (hierna: „jury”) benoemd:

–        L. Nigri als voorzitter;

–        A. Serizier, D. Levieil en C. Combette, als vaste leden aangewezen door de administratie;

–        D. Rapacciuolo, J.-Ph. Raoult en C. Scano, als vaste leden aangewezen door het personeelscomité;

–        M. Schelfhout en P. Nicolas, als plaatsvervangende leden aangewezen door de administratie;

–        P. Stendera-Bzdela en L. Casanovas, als plaatsvervangende leden aangewezen door het personeelscomité.

13      Nadat P. Nicolas zich had teruggetrokken, werd op 20 januari 2011 E. Bokias benoemd als door de administratie aangewezen plaatsvervangend lid van de jury.

14      Tijdens vergaderingen op 7, 11, 14, 15, 16 en 24 februari 2011 en 2 en 3 maart 2011 hebben de leden van de jury de weging vastgesteld van elk van de criteria die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek waren neergelegd en in de vorm van vragen waren opgenomen in het onderdeel „talentfilter” in het sollicitatieformulier (hierna: „voorbereidende vergaderingen”).

15      Nadat C. Scano en L. Casanovas zich hadden teruggetrokken, werden op 24 februari 2011 F. J. Alvarez Hidalgo en M. F. Negru benoemd als door het personeelscomité aangewezen vast lid, respectievelijk plaatsvervangend lid.

16      Nadat A. Serizier en M. Schelfhout zich hadden teruggetrokken, werden op 17 maart 2011 C. Sauvaget en E. Rodriguez benoemd als door de administratie aangewezen vast lid, respectievelijk plaatsvervangend lid.

17      Op een onbekende datum tussen 3 maart en 13 april 2011, is de jury overgegaan tot de selectie op basis van bewijsstukken zoals voorzien in de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

18      In een eerste selectiefase heeft de jury voor elk positief antwoord op het eerste deel van elk van de negen vragen in het onderdeel „talentfilter” in het sollicitatieformulier, het aantal punten toegekend dat overeenstemde met de tijdens de voorbereidende vergaderingen voor elke vraag vastgestelde weging. Vervolgens heeft de jury een puntendrempel vastgesteld aan de hand waarvan een aantal kandidaten kon worden geselecteerd dat de 360 zo dicht mogelijk benaderde, welk cijfer, zoals aangegeven in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, driemaal het aantal kandidaten bedroeg dat werd uitgenodigd voor het assessment centre. Onder inaanmerkingneming van het aantal door de kandidaten behaalde punten, werd deze drempel vastgesteld op 16, hetgeen ertoe heeft geleid dat slechts 316 kandidaten werden toegelaten tot de tweede fase van deze procedure van selectie op basis van bewijsstukken.

19      Tijdens een tweede fase heeft de jury, na de relevantie te hebben onderzocht van de diploma’s en beroepservaring die door de kandidaten waren aangegeven in antwoord op het tweede deel van elk van de negen vragen in het onderdeel „talentfilter”, het aantal in de eerste fase voor elk van de positieve antwoorden van de kandidaten verkregen punten vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0 tot 4. Na afloop van deze procedure heeft de jury een aantal kandidaten voor het assessment centre uitgenodigd dat maximaal driemaal het in de aankondiging van vergelijkend onderzoek genoemde aantal geslaagde kandidaten bedroeg.

20      Bij brieven van 13 april 2011 heeft EPSO aan Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska laten weten dat, aangezien het door hen behaalde totaal aantal punten onder de drempel van 16 punten lag die, in de eerste fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, voor elk van de criteria in de bijlage bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek na weging door de jury was vastgesteld, hun sollicitaties waren afgewezen zonder te zijn onderzocht in de tweede fase van de selectie op basis van bewijsstukken die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek was voorzien.

21      Bij brief van 13 april 2011 werd Cruceru meegedeeld dat haar naam niet was opgenomen op de lijst van kandidaten die waren toegelaten tot de tests in het assessment centre, aangezien zij na afloop van de twee fasen van selectie op basis van bewijsstukken slechts 27 punten had behaald, minder dus dan de 34 punten die waren toegekend aan de laatste kandidaat die voor het assessment centre was uitgenodigd.

22      Op 20 april 2011 trok D. Rapacciuolo zich terug als jurylid, aangezien EPSO had geconstateerd dat het aantal permanente leden groter was dan vereist.

23      Op 29 april 2011 benoemde EPSO „een aanvullende groep van niet-permanente juryleden”, te weten G. Groppi en N. Pipiliagkas als door het personeelscomité aangewezen vaste leden, en M. Robert en J. Perez Escanilla als door het personeelscomité aangewezen plaatsvervangende leden. Volgens de Commissie waren deze benoemingen het gevolg van het feit dat D. Rapacciuolo, F. J. Alvarez Hidalgo, M. F. Negru en P. Stendera-Bzdela zich hadden teruggetrokken.

24      Nadat J. Perez Escanilla zich had teruggetrokken, werd op 25 mei 2011 I. Sotirchos benoemd als door het personeelscomité aangewezen plaatsvervangend lid.

25      Op 27 mei 2011 werd de lijst van juryleden gepubliceerd.

26      Verzoekers, met uitzondering van Kalamees en Załęska, hebben verzoeken ingediend tot heronderzoek van de besluiten van de jury van het vergelijkend onderzoek tot afwijzing van hun sollicitaties. Al deze verzoeken werden afgewezen.

27      Verzoekers hebben allen op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut bezwaar gemaakt tegen het besluit van de jury tot afwijzing van hun sollicitatie. Deze bezwaren werden door het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) afgewezen bij besluiten, uitgevaardigd tussen 9 en 25 november 2011.

 Procedure en conclusies van partijen

28      Verzoekers in zaak F‑23/12 verzoeken het Gerecht:

–        alvorens recht te doen, de Commissie te gelasten tot overlegging van alle verslagen van de vergaderingen van de eenheidshoofden van EPSO betreffende vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 en alle verslagen van de vergaderingen van de jury die hebben plaatsgevonden tussen 9 december 2010 en 27 mei 2011;

–        de besluiten van de jury tot afwijzing van hun sollicitaties nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

29      Verzoeker in zaak F‑30/12 verzoekt het Gerecht:

–        te gelasten dat de onderhavige zaak wordt gevoegd met zaak F‑23/12 Glantenay e.a./Commissie, wegens verknochtheid;

–        alvorens recht te doen, de Commissie te gelasten tot overlegging van alle verslagen van de vergaderingen van de eenheidshoofden van EPSO betreffende vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 en alle verslagen van de vergaderingen van de jury betreffende datzelfde vergelijkend onderzoek die hebben plaatsgevonden tussen 9 december 2010 en 27 mei 2011;

–        de besluiten van de jury tot afwijzing van zijn sollicitatie nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

30      Bij beschikking van de president van de Tweede kamer van het Gerecht van 22 mei 2012 zijn de zaken F‑23/12 en F‑30/12 voor de mondelinge en de schriftelijke behandeling alsmede voor de eindbeslissing gevoegd.

31      De Commissie heeft één enkel, in beide zaken gelijkluidend, verweerschrift ingediend, waarin zij het Gerecht verzoekt:

–        de beroepen deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond te verklaren;

–        verzoekers te verwijzen in de kosten.

32      Ter terechtzitting hebben verzoekers, in antwoord op een vraag van het Gerecht, verklaard dat zij een nieuw verzoek wensten in te dienen, strekkende tot nietigverklaring van alle resultaten van het vergelijkend onderzoek, dan wel ten minste hun pleidooien wensten uit te breiden, aangezien dit verzoek reeds in hun verzoekschriften naar voren was gebracht.

 Verzoek om maatregelen alvorens recht te doen

33      In hun verzoekschriften vorderen verzoekers dat het Gerecht, alvorens recht te doen, de Commissie gelast tot overlegging van alle verslagen van de vergaderingen van de eenheidshoofden van EPSO betreffende vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 en alle verslagen van de vergaderingen van de jury die hebben plaatsgevonden tussen 9 december 2010 en 27 mei 2011. Het Gerecht acht zich evenwel, gelet op de documenten die partijen bij hun stukken hebben gevoegd, en op de gelaste maatregelen tot organisatie van de procesgang, voldoende voorgelicht om uitspraak te doen op het beroep, en wijst deze vordering van verzoekers af.

 De vorderingen tot nietigverklaring van alle resultaten van het vergelijkend onderzoek

34      Overeenkomstig artikel 35 van het Reglement voor de procesvoering kunnen alleen de in het inleidend verzoekschrift uiteengezette conclusies in aanmerking worden genomen en kan een partij dus in beginsel in de loop van de procedure geen nieuwe vorderingen indienen, noch het voorwerp van bestaande vorderingen uitbreiden, zonder het voorwerp van het geding te wijzigen (zie in die zin arrest Hof van 8 juli 1965, Krawczynski/Commissie, 83/63). Enkel wanneer er sprake is van een nieuw feit dat van invloed kan zijn op het voorwerp van het beroep, zoals met name de vaststelling, in de loop van het geding, van een besluit tot intrekking en vervanging van het bestreden besluit, kan het een verzoeker worden toegestaan zijn vorderingen aan te passen (zie in die zin arrest Hof van 3 maart 1982, Alpha Steel/Commissie, 14/81, punt 8).

35      In casu hebben verzoekers weliswaar bij de uiteenzetting van de in hun beroepen opgenomen middelen verklaard dat volgens hen alle resultaten van het vergelijkend onderzoek in twijfel moesten worden getrokken, doch daaruit volgt, anders dan verzoekers stellen, niet dat zij in hun verzoekschriften de nietigverklaring vorderen van alle resultaten van het vergelijkend onderzoek.

36      Bijgevolg, en ook gelet op het feit dat volgens vaste rechtspraak het voorwerp van het geding zo duidelijk en precies dient te zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden (beschikking Gerecht van 28 september 2011, Kyriazi/Commissie, F‑66/06, punt 42), moeten de vorderingen tot nietigverklaring van alle resultaten van het vergelijkend onderzoek worden geacht voor het eerst te zijn ingediend ter terechtzitting. Daar deze te late indiening bovendien niet in de loop van de procedure is gemotiveerd door een nieuw feit dat van invloed zou kunnen zijn op het voorwerp van het beroep, dienen deze vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Vorderingen tot nietigverklaring van de besluiten van de jury tot afwijzing van de sollicitaties van verzoekers

37      Ter ondersteuning van hun vorderingen tegen de besluiten van de jury tot afwijzing van hun sollicitaties (hierna: „bestreden besluiten”) voeren verzoekers formeel drie middelen aan, ontleend aan:

–        „schending van wezenlijke vormvoorschriften door de mogelijk te late samenstelling van de jury [...] en de sterk wisselende samenstelling daarvan in de loop van de tijd”;

–        De „exceptie van onwettigheid [wegens] schending van de artikelen 27 en 29 [lid 1] van het Statuut, artikel 5 van bijlage III bij het Statuut, en punt IV.1.b, ab initio, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek [en van] de daaruit voortvloeiende beoordelingsfout”;

–        „schending van het beginsel van gelijke behandeling van kandidaten bij de selectie op basis van bewijsstukken”.

38      In het eerste middel voeren verzoekers drie grieven aan, die alle betrekking hebben op de regels inzake de samenstelling en werkzaamheden van de jury van het vergelijkend onderzoek. Derhalve moet het eerste middel zo worden opgevat dat het niet enkel is ontleend aan een vormfout, maar in bredere zin betrekking heeft op schending van de regels inzake de samenstelling en werkzaamheden van de jury.

39      Het tweede en derde middel moeten, zo volgt uit de stukken van verzoekers, met uitzondering van de grief ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout, in die zin worden verstaan dat hiermee bij wege van een exceptie de onwettigheid wordt opgeworpen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek. Het door verzoekers ter ondersteuning van deze twee middelen aangevoerde betoog strekt er immers in wezen toe, de wettigheid te betwisten van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, voor zover hierin is voorzien dat in de eerste fase van de selectie op basis van bewijsstukken, bepaalde kandidaten kunnen worden uitgesloten uitsluitend op grond van het aantal positieve antwoorden op het eerste deel van elk van de negen vragen in het onderdeel „talentfilter” in het sollicitatieformulier, zonder dat de jury de juistheid van deze verklaringen controleert en de relevantie van hun diploma’s en beroepskwalificaties onderzoekt. Bovendien hebben verzoekers in antwoord op een vraag van het Gerecht bevestigd, dat het tweede en derde middel één enkel middel vormden, waarmee een exceptie van onwettigheid wordt opgeworpen tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

40      Tot slot zij opgemerkt dat verzoekers ter terechtzitting een nieuw middel hebben opgeworpen, ontleend aan schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, doordat de jury slechts 316 kandidaten had geselecteerd voor deelname aan de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, terwijl deze aankondiging volgens verzoekers bepaalde dat zij 360 kandidaten moest selecteren. Bijgevolg zal, gelet op de context van de onderhavige zaak, dit middel worden onderzocht vóór het middel dat is ontleend aan de tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek opgeworpen exceptie van onwettigheid.

41      Uit het voorgaande volgt dat de door verzoekers ter ondersteuning van hun vorderingen tot nietigverklaring aangevoerde middelen aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zijn ontleend aan:

–        schending van de regels inzake de samenstelling en werkzaamheden van de jury;

–        een kennelijke beoordelingsfout;

–        schending van de bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek;

–        onwettigheid, bij wege van exceptie, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

 Eerste middel: schending van de regels inzake de samenstelling en werkzaamheden van de jury

42      Verzoekers merken in de eerste plaats op dat er bij aanvang van de selectie op basis van bewijsstukken en zelfs bij de vaststelling van de weging van de selectiecriteria, geen jury was samengesteld.

43      In dit verband moet worden opgemerkt dat hoewel de jury die is belast met het beoordelen van de kandidaten in een vergelijkend onderzoek, noodzakelijkerwijs moet zijn samengesteld vóór aanvang van de selectie van de kandidaten, zij moet worden geacht te zijn samengesteld wanneer de gezamenlijke leden ervan door het TABG voor het eerst zijn benoemd. De samenstelling van deze jury kan weliswaar wisselen, wanneer bepaalde leden zich terugtrekken, doch deze omstandigheid kan immers niet met terugwerkende kracht van invloed zijn op de datum waarop zij moet worden geacht te zijn samengesteld.

44      In casu volgt uit het dossier dat het TABG de gezamenlijke leden van de jury voor het eerst heeft benoemd op 14 december 2010. De selectiecriteria werden gewogen tijdens de voorbereidende vergaderingen, en de selectie op basis van bewijsstukken heeft plaatsgevonden tussen 3 maart en 14 april 2011. Bijgevolg dient de door verzoekers ter ondersteuning van het eerste middel aangevoerde eerste grief te worden verworpen wegens feitelijke onjuistheid.

45      In de tweede plaats verwijten de verzoekers EPSO dat het de definitieve samenstelling van de jury laat bekend heeft gemaakt, aangezien deze bekendmaking pas plaatsvond nadat EPSO de bestreden besluiten had genomen.

46      Dienaangaande zij erop gewezen dat zelfs indien het TABG verplicht zou zijn om de samenstelling van elke jury van een vergelijkend onderzoek bekend te maken vóór de aanvang van de examens, de inachtneming van deze verplichting geen wezenlijk vormvoorschrift zou zijn waarvan de niet-inachtneming kan leiden tot nietigheid van de door een jury genomen besluiten, aangezien zij niet van invloed heeft kunnen zijn op deze besluiten, noch de kandidaten een waarborg heeft kunnen ontnemen. Enerzijds kan de bekendheid met de identiteit van de juryleden van een vergelijkend onderzoek niet van invloed zijn op de slagingskansen van een kandidaat, aangezien de selectie van kandidaten plaatsvindt op basis van criteria die zijn vastgelegd in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, en niet afhankelijk is van de identiteit van deze juryleden. Anderzijds heeft de bekendmaking van de lijst van juryleden weliswaar tot doel de kandidaten in staat te stellen zich ervan te verzekeren dat geen van de leden van de jury waarvoor zij zich moeten presenteren een belangenconflict heeft, doch verzoekers hebben niet gesteld dat in casu van een dergelijk belangenconflict sprake zou zijn. Bovendien kan, meer in het algemeen, de late bekendmaking van de lijst van juryleden de kandidaten geen waarborg ontnemen, daar zij een eventueel belangenconflict altijd nog kunnen aanvoeren in het kader van een later beroep tegen het beluit van die jury om hen niet op de reservelijst te plaatsen.

47      Om de tweede grief te verwerpen, kan er in elk geval mee worden volstaan op te merken dat noch uit het Statuut, noch uit de aankondiging van vergelijkend onderzoek volgt dat EPSO in casu verplicht was om de samenstelling van de jury bekend te maken.

48      In de derde plaats betogen verzoekers dat tijdens de selectie op basis van bewijsstukken de jury nog geen voldoende aantal leden telde, althans geen vaste samenstelling had.

49      Dienaangaande is weliswaar geoordeeld dat, om de kandidaten tijdens een mondeling examen een coherente en objectieve beoordeling te waarborgen, en gelet op het vergelijkend karakter van een onderzoek, de aanwezigheid van alle juryleden noodzakelijk is, althans de samenstelling van de jury ten minste een zekere mate van stabiliteit dient te vertonen (zie met name arresten Gerecht van 29 september 2010, Brune/Commissie, F‑5/08, punt 41, en Honnefelder/Commissie, F‑41/08, punt 36), doch de handhaving van deze stabiliteit lijkt niet noodzakelijk te zijn om de eerbiediging van de beginselen van gelijke behandeling bij de schriftelijke examens te waarborgen. Een jurylid dat niet aanwezig is geweest terwijl andere juryleden het examenwerk van een kandidaat onderzochten, kan, indien hij dit nodig acht, dit werk achteraf onderzoeken, teneinde het met de andere examenwerken te kunnen vergelijken en actief te kunnen deelnemen aan de beoordeling ervan (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 26 januari 2005, Roccato/Commissie, T‑267/03, punt 38).

50      Aangezien in casu de elektronische sollicitatieformulieren, in voorkomend geval, door een jurylid dat niet aanwezig was toen zijn collega’s die formulieren onderzochten, achteraf konden worden bekeken, moet worden vastgesteld dat de handhaving van een zekere mate van stabiliteit in de samenstelling van de jury, zoals die voor de mondelinge examens wordt verlangd, niet noodzakelijk was. De derde door verzoekers ter ondersteuning van hun eerste middel aangevoerde grief dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

51      Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel in zijn geheel dient te worden afgewezen.

 Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout

52      Volgens artikel 35, lid 1, sub e, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoekschrift onder meer de aangevoerde middelen en argumenten, zowel feitelijk als rechtens, bevatten. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een grief immers noodzakelijk dat de essentiële feitelijke en juridische gronden waarop een verzoeker zich baseert coherent en begrijpelijk uit het verzoekschrift zelf blijken, zodat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen over het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie (arrest Gerecht van 10 november 2011, Merhzaoui/Raad, F‑18/09, punt 43). Hoewel verzoekers in casu wijzen op een kennelijke beoordelingsfout, maken zij niet duidelijk in welk opzicht de opsteller van de bestreden besluiten, te weten de jury, een dergelijke materiële rechtsfout zou hebben gemaakt. Bijgevolg dient het tweede middel wegens onvoldoende nauwkeurigheid niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Derde middel: schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek

53      Ter terechtzitting hebben verzoekers een nieuw middel aangevoerd, ontleend aan schending, door de jury, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, doordat de jury voor deelname aan de tweede fase van de selectieprocedure slechts 316 kandidaten had geselecteerd, terwijl dit aantal krachtens die aankondiging 360 had moeten bedragen.

54      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 43, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering verbiedt na de eerste memoriewisseling nieuwe middelen voor te dragen, tenzij zij gebaseerd zijn op gegevens waarvan pas in de loop van de behandeling is gebleken (arrest Merhzaoui/Raad, reeds aangehaald, punt 36). Aangezien verzoekers in casu hun middel doen steunen op een feit dat pas in de loop van de procedure aan het licht is gekomen, namelijk dat slechts 316 kandidaten waren uitgenodigd om deel te nemen aan de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, dient dit middel ontvankelijk te worden verklaard.

55      Wat de gegrondheid van het middel betreft, zij opgemerkt dat, ten eerste, hoewel de aankondiging van vergelijkend onderzoek bepaalt dat het aantal dossiers dat in de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken wordt onderzocht driemaal het aantal kandidaten bedraagt dat wordt toegelaten tot het assessment centre, hierin wordt gepreciseerd dat dit aantal niet dwingend is, maar daar „ongeveer” mee overeenkomt. Ten tweede volgt uit deze aankondiging uitdrukkelijk dat het aantal kandidaten dat wordt uitgenodigd voor het assessment centre „maximaal driemaal het in de onderhavige aankondiging van vergelijkend onderzoek genoemde aantal geslaagde kandidaten [bedraagt]”. Aangezien het aantal dossiers dat wordt onderzocht in de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, afhangt van het aantal kandidaten dat uitgenodigd kan worden voor het assessment centre, moet worden vastgesteld dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek impliciet, maar noodzakelijkerwijs, beoogde het aantal in de tweede fase onderzochte dossiers niet dwingend vast te leggen.

56      Deze vaststelling wordt ondersteund door het feit dat de procedure van selectie op basis van bewijsstukken zo is ingericht dat het aantal kandidaten dat wordt toegelaten tot de tweede fase van deze procedure, afhangt van een drempel die niet precies kan worden vastgesteld vóórdat alle kandidaten bekend zijn, aangezien deze drempel afhangt van het aantal kandidaten en van het aantal punten dat zij behalen voor hun antwoorden op het eerste deel van elk van de vragen in het onderdeel „talentfilter” in hun elektronisch sollicitatieformulier.

57      Bijgevolg moet het derde middel ongegrond worden verklaard.

 Vierde middel: onwettigheid, bij wege van exceptie, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek

–       Argumenten van partijen

58      Verzoekers betogen in wezen dat de bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de eerste fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken onwettig zijn, aangezien zij ertoe hebben geleid dat kandidaten werden uitgesloten uitsluitend op basis van het aantal positieve antwoorden in het onderdeel „talentfilter” in het elektronisch sollicitatieformulier. De uitsluiting van kandidaten zonder concreet onderzoek van hun diploma’s en kwalificaties door de jury is in strijd met, ten eerste, artikel 27 van het Statuut, dat bepaalt dat een vergelijkend onderzoek tot doel heeft personen aan te werven die uit een oogpunt van vakbekwaamheid en prestatievermogen aan de hoogste eisen voldoen, alsook met artikel 5 van bijlage III bij het Statuut, zoals uitgelegd in de rechtspraak, dat vereist dat de jury van het vergelijkend onderzoek de diploma’s van de kandidaten concreet onderzoekt, ten tweede, met de verdeling van bevoegdheden tussen het TABG en de jury van het vergelijkend onderzoek, zoals deze voortvloeit uit bijlage III bij het Statuut, en, ten derde, met het beginsel van gelijke behandeling, doordat de litigieuze bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek ertoe leiden dat kandidaten die beschikken over dezelfde diploma’s en dezelfde ervaring als andere kandidaten – die wél zijn toegelaten tot de tweede fase – worden uitgesloten aan het eind van de eerste fase uitsluitend omdat zij, vanwege een gebrek aan duidelijkheid, van mening konden zijn dat zij niet aan de vereiste voorwaarden voldeden.

59      Voorts betogen verzoekers dat de selectiecriteria waarop deze vragen betrekking hebben, onvoldoende duidelijk zijn. In de Engelse versie van het elektronisch sollicitatieformulier wordt namelijk de term „master” gebruikt, terwijl in de Franse versie het begrip „maîtrise” wordt gehanteerd. Bovendien worden in dit formulier de begrippen „enseignement” (onderwijs) en „publications” (publicaties) gebruikt, terwijl deze laatste begrippen aanleiding geven tot misverstand.

60      In haar verweerschrift stelt de Commissie dat het middel in zijn geheel niet-ontvankelijk is, op grond dat verzoekers, daar zij niet tijdig beroep hebben ingesteld tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek, de wettigheid daarvan niet meer bij wege van exceptie in twijfel kunnen trekken. De Commissie stelt voorts dat de grief betreffende schending van de bevoegdheidsverdeling tussen de jury en het TABG niet-ontvankelijk is, omdat deze grief niet in de precontentieuze fase door verzoekers is aangevoerd. Verzoekers hebben in hun klachten namelijk enkel grieven opgenomen betreffende de interne wettigheid van de bestreden besluiten, en geen grieven betreffende de externe wettigheid van deze besluiten, tot welke laatste categorie de litigieuze grief behoort, daar zij betrekking heeft op de bevoegdheid van de jury.

61      Wat de materiële wettigheid betreft, herinnert de Commissie er met betrekking tot de stelling dat de selectiemethode in strijd zou zijn met artikel 27 van het Statuut, aan, dat zij bij het vaststellen van de organisatorische regels voor een vergelijkend onderzoek beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Zij meent dat de uitsluiting van bepaalde kandidaten op basis van het aantal positieve antwoorden op de vragen naar hun diploma’s en beroepservaring, een passende selectiemethode vormt, daar het een gerichte selectie mogelijk maakt van kandidaten op een zeer specifiek gebied. Bovendien was de toepassing van deze methode in casu noodzakelijk aangezien, gelet op het hoge aantal kandidaten dat zich voor het vergelijkend onderzoek had ingeschreven, van de jury niet kon worden verwacht dat zij na aanvang van de selectieprocedure alle sollicitatiedossiers onderzocht. Deze selectieprocedure hield weliswaar het risico in dat sommige van de beste kandidaten werden uitgesloten omdat zij bepaalde vragen niet positief hadden beantwoord, terwijl zij desalniettemin aan de daarin gestelde criteria voldeden. Volgens de Commissie konden de kandidaten evenwel zelf het beste beoordelen of zij positief moesten antwoorden op bepaalde vragen, aangezien het hoe dan ook aan hen stond om de vragen, alsook de diploma’s en beroepservaring soepel uit te leggen. De omstandigheid dat de jury de relevantie van de verklaringen van de kandidaten pas in de tweede fase van de selectie op basis van bewijsstukken heeft gecontroleerd, is volgens de Commissie niet van invloed op de wettigheid van de selectiemethode, aangezien deze niet afdoet aan het feit dat dankzij deze controle een persoon die ten onrechte positief had geantwoord op bepaalde vragen, niet kon verwachten te worden uitgenodigd voor het assessment centre. Aangaande de argumenten van verzoekers betreffende de bevoegdheid van de jury, beklemtoont de Commissie dat de bestreden besluiten wel degelijk waren genomen door de jury, en dat deze haar bevoegdheid heeft uitgeoefend door de besluiten vast te stellen omtrent de weging van de vragen en de punten voor de antwoorden van de kandidaten heeft opgeteld.

62      Met betrekking tot het betoog van verzoekers betreffende een eventuele schending van het beginsel van gelijke behandeling, stelt de Commissie dat deze grief ongegrond is, daar, in tegenstelling tot de kandidaten die zijn toegelaten tot deelneming aan de tweede fase, verzoekers niet aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldeden.

63      De Commissie betwist dat bepaalde criteria aanleiding konden geven tot misverstand. Ofschoon in de Franse versie van het elektronisch sollicitatieformulier het begrip „maîtrise” wordt gebruikt, kon er na lezing van de aankondiging van vergelijkend onderzoek geen misverstand meer bestaan over het feit dat dit begrip verwijst naar een gespecialiseerd diploma voor een postuniversitaire studie. Dit geldt ook voor het begrip „onderwijs”. Uit de omstandigheid dat het elektronisch sollicitatieformulier niet preciseerde dat dit begrip academisch onderwijs betrof, terwijl dit bij de vereiste onderzoekservaring wel het geval was, konden verzoekers immers afleiden dat het onderwijs waarop werd gedoeld niet noodzakelijkerwijs beperkt was tot universitair gebied. Aangaande het criterium betreffende de publicaties, hebben verzoekers niet uitgelegd waarom dit tot misverstand kon leiden.

64      Tot slot betoogt de Commissie dat zelfs indien de aankondiging van vergelijkend onderzoek onwettig zou zijn, de bestreden besluiten niet kunnen worden nietig verklaard, daar een procedurele onregelmatigheid waarop de onderhavige exceptie van onwettigheid betrekking heeft, slechts kan leiden tot onwettigheid van deze besluiten indien wordt aangetoond dat zij een andere inhoud konden hebben gehad indien de procedure regelmatig was verlopen. In casu hebben verzoekers evenwel niet aangetoond dat indien de jury wel zou zijn overgegaan tot een concreet onderzoek van hun dossier, zij wel zouden zijn toegelaten tot de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken.

–       Beoordeling door het Gerecht

65      Wat om te beginnen de exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft die de Commissie heeft opgeworpen tegen het middel in zijn geheel, en waarmee zij zich erop beroept dat verzoekers het beroep tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet binnen de gestelde termijn hebben ingesteld, kan, om deze exceptie te verwerpen, ermee worden volstaan eraan te herinneren dat een verzoeker zich in het kader van een beroep tegen een besluit van de jury van een vergelijkend onderzoek kan beroepen op onregelmatigheden die zich tijdens het verloop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan, daaronder begrepen die waarvan de oorzaak in de tekst zelf van de aankondiging van vergelijkend onderzoek kan worden gevonden (zie in die zin arrest Hof van 11 augustus 1995, Commissie/Noonan, C‑448/93 P, punt 17). Zolang de sollicitaties van verzoekers niet door de jury waren uitgesloten, stond hun belang om op te komen tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek immers nog niet vast, zodat hun niet kan worden verweten dat zij deze aankondiging niet binnen de door de artikelen 90 en 91 van het Statuut gestelde termijnen hebben aangevochten.

66      Wat vervolgens de exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft die is opgeworpen tegen de grief dat de eerste fase van de selectie op basis van bewijsstukken in strijd was met de regels van verdeling van bevoegdheden tussen de jury en het TABG, moet worden beklemtoond dat de regel van overeenstemming verbiedt dat het verzoekschrift de grond van de klacht wijzigt, waarbij het begrip „grond” ruim moet worden uitgelegd. Bij vorderingen tot nietigverklaring dient onder de „grond van het geding” te worden verstaan de betwisting door een verzoeker van de interne wettigheid van de bestreden handeling dan wel de betwisting van de externe wettigheid ervan (zie met name arrest Gerecht van 1 juli 2010, Mandt/Parlement, F‑45/07, punt 119).

67      De Commissie is van mening dat de bovengenoemde grief niet-ontvankelijk is, waarbij zij zich baseert op de premisse dat die grief verband houdt met een probleem inzake de bevoegdheid van de opsteller van het bestreden besluit, en derhalve vergelijkbaar is met een grief betreffende de externe wettigheid, terwijl de fouten waarop verzoekers zich in hun klachten beroepen enkel betrekking hebben op de interne wettigheid.

68      Vastgesteld moet evenwel worden dat de premisse waarop de Commissie haar redenering doet steunen, onjuist is. Verzoekers betwisten immers geenszins de bevoegdheid van de jury van het vergelijkend onderzoek om de bestreden besluiten vast te stellen, maar betogen in wezen dat het TABG geen selectiemethode had mogen hanteren die enkel was gebaseerd op het aantal door de kandidaten gegeven positieve antwoorden op de vragen naar hun diploma’s en beroepservaring, zonder te voorzien in een concreet onderzoek door de jury van de relevantie van deze diploma’s en beroepservaring. Aldus begrepen moet worden vastgesteld dat de grief van verzoekers betrekking heeft op de interne, en niet op de externe wettigheid van de bestreden besluiten. Bijgevolg kan de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen, aangezien vaststaat dat verzoekers zich in hun klachten ten minste op een intern wettigheidsgebrek hebben beroepen, zonder dat voor elk van deze klachten behoeft te worden onderzocht of daarin een grief wordt aangevoerd met betrekking tot de externe wettigheid van de bestreden besluiten.

69      Wat de gegrondheid van het middel betreft, zij eraan herinnerd dat de organisatie van een vergelijkend onderzoek tot doel heeft te voorzien in vacatures bij de instellingen en dat het bijgevolg, zoals met name volgt uit artikel 1, eerste alinea, en artikel 4 van bijlage III bij het Statuut, aan het TABG staat om de aankondiging van dat vergelijkend onderzoek op te stellen en daarvoor de meest geschikte methode van selectie van kandidaten vast te stellen, afhankelijk van de vereisten die zijn verbonden aan de te vervullen ambten en, meer in het algemeen, van het belang van de dienst (zie arrest Gerecht van eerste aanleg van 27 september 2006, Blackler/Parlement, T‑420/04, punt 45).

70      Niettemin moet worden benadrukt dat de uitoefening door het TABG van deze beoordelingsbevoegdheid, ongeacht het aantal personen dat kan solliciteren voor het betrokken vergelijkend onderzoek, noodzakelijkerwijs haar begrenzing vindt in de eerbiediging van de geldende voorschriften, alsmede in algemene rechtsbeginselen. Hieruit volgt dat met de door het TABG gekozen methode wordt beoogd, in de eerste plaats, om personen aan te werven die uit een oogpunt van vakbekwaamheid en prestatievermogen aan de hoogste eisen voldoen overeenkomstig artikel 27 van het Statuut, in de tweede plaats, om overeenkomstig artikel 5 van bijlage III bij het Statuut de beoordeling, van geval tot geval, of de overgelegde diploma’s of de vermelde beroepservaring van elke sollicitant van het niveau zijn dat het Statuut en de aankondiging van vergelijkend onderzoek verlangen, voor te behouden aan een onafhankelijke jury (arrest Blackler/Parlement, reeds aangehaald, punt 23) en, in de derde plaats, om te komen tot een coherente en objectieve selectie van kandidaten.

71      In casu moet worden opgemerkt dat de door het TABG in het vergelijkend onderzoek tijdens de eerste fase gehanteerde methode van selectie op basis van bewijsstukken, erin bestond dat met behulp van een vragenformulier aan kandidaten werd gevraagd of zij meenden te voldoen aan het geheel van voorwaarden betreffende hun opleiding en beroepservaring, waarna, afhankelijk van de antwoorden van alle kandidaten, een puntendrempel werd vastgesteld waaronder de kandidaten die na weging een onvoldoende aantal positieve antwoorden, rekenkundig omgezet in punten, hadden gegeven, werden uitgesloten. Het Gerecht is van oordeel dat een op die manier opgezette methode in strijd is met de bepalingen van het Statuut, alsmede met de algemene rechtsbeginselen die vergelijkende onderzoeken beheersen.

72      Uit artikel 5, eerste en derde alinea, van bijlage III bij het Statuut volgt dat het aan de jury staat om bij een vergelijkend onderzoek op basis van bewijsstukken, te beoordelen of de diploma’s en ervaring van de kandidaten voldoen aan de voorwaarden die zijn omschreven in de aankondiging van vergelijkend onderzoek (zie in die zin arresten Gerecht van de Europese Unie van 14 december 2011, Commissie/Pachtitis, T‑361/10 P, punt 43, en Commissie/Vicente Carbajosa e.a., T‑6/11 P, punt 58). De in de eerste fase gehanteerde selectiemethode kent aan de jury evenwel enkel de taak toe om van elke vraag de weging vast te stellen, vervolgens het door elke kandidaat behaalde aantal punten op te tellen, en, tot slot, aan de hand van het aantal aan de eerste fase van het vergelijkend onderzoek deelnemende personen en het aantal door deze personen behaalde punten, de drempel te bepalen van het aantal punten dat moet worden behaald om te worden toegelaten tot de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken.

73      Deze selectiemethode kent aan de jury daarentegen geen enkele controletaak toe met betrekking tot de relevantie van de diploma’s en beroepservaring van de kandidaten. Een dergelijke methode brengt evenwel noodzakelijkerwijs mee dat deze kandidaten niet worden geselecteerd aan de hand van de relevantie van hun diploma’s of beroepservaring, maar aan de hand van de voorstelling die deze kandidaten zelf daarvan hebben, wat geen voldoende objectieve factor is om de selectie van de beste kandidaten of de coherentie van de uitgevoerde selectie te waarborgen.

74      Bovendien dient te worden opgemerkt dat volgens de in casu door EPSO gehanteerde selectiemethode, het aantal punten dat een kandidaat moest behalen opdat zijn dossier in de tweede fase zou worden onderzocht, afhing van het aantal punten van de andere kandidaten. Bijgevolg kon een kandidaat worden uitgesloten op grond van het enkele feit dat andere kandidaten positief antwoordden op bepaalde vragen doordat zij de gestelde criteria in een voor hen buitensporig gunstige zin uitlegden, dan wel doordat zij de vragen niet goed hadden begrepen of de waarde van hun diploma’s of beroepservaring niet goed hadden beoordeeld, aangezien elke vraag een zeer subjectieve beoordeling door de kandidaat vereiste aangaande de relevantie van zijn diploma’s of beroepservaring (zie met name, met betrekking tot de zeer nauwkeurige beoordeling die soms is vereist voor het evalueren van de relevantie van een diploma of beroepservaring, arrest Gerecht van 24 april 2013, CB/Commissie, F‑73/11, punten 50‑52). In die zin moet derhalve eveneens worden vastgesteld dat deze selectiemethode onvoldoende waarborgen biedt voor de objectiviteit en coherentie van de beoordeling.

75      Op dit punt moet worden beklemtoond dat de in casu door EPSO gehanteerde selectiemethode verschilt van de methoden die werden gevolgd bij andere vergelijkende onderzoeken die aan het Gerecht zijn voorgelegd, en die niet zijn nietig verklaard. Hoewel ook in sommige andere vergelijkende onderzoeken sollicitaties om redenen verband houdende met de relevantie van de daarin vermelde diploma’s en beroepservaring worden afgewezen vóór aanvang van de eerste testen, worden in die vergelijkende onderzoeken de besluiten om bepaalde kandidaten uit te sluiten door de jury pas genomen nadat deze de relevantie van de vermelde diploma’s en beroepservaring concreet heeft onderzocht. Weliswaar kunnen in dergelijke vergelijkende onderzoeken, waarin de juistheid van de verklaringen van de kandidaten pas aan het einde van het vergelijkende onderzoek wordt geverifieerd, eveneens bepaalde kandidaten tot de eerste tests worden toegelaten op basis van onjuiste verklaringen, doch benadrukt dient te worden dat in die vergelijkende onderzoeken het aantal kandidaten dat kan worden toegelaten tot de eerste tests niet is beperkt, zodat, anders dan in het thans aan de orde zijnde vergelijkend onderzoek, fouten van of eventuele fraude door die kandidaten slechts geringe gevolgen zullen hebben voor de andere kandidaten.

76      Derhalve moet worden vastgesteld dat de bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek inzake de eerste fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, doordat zij erin voorzien dat bepaalde kandidaten worden uitgesloten op de grond dat hun diploma’s en beroepservaring onvoldoende relevant zouden zijn, zonder dat deze relevantie door de jury concreet is onderzocht, ten onrechte de rechten van deze jury beperken, en derhalve moeten worden geacht onwettig te zijn.

77      Aangezien de besluiten van de jury om de sollicitaties van Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska uit te sluiten van de procedure van het vergelijkend onderzoek, zijn vastgesteld op basis van de bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek inzake de eerste fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, moeten zij nietig worden verklaard. Anders dan de Commissie stelt, brengt de onwettigheid, bij wege van exceptie, van een handeling op basis waarvan een besluit is vastgesteld, immers de onwettigheid mee van dat besluit.

78      Het is juist dat vorderingen tot nietigverklaring moeten worden afgewezen wanneer duidelijk is dat er in het geval van nietigverklaring van een besluit, noodzakelijkerwijs een identiek nieuw besluit wordt genomen (arresten Gerecht van 4 februari 2010, Wiame/Commissie, F‑15/08, punt 27, en, naar analogie, van 29 september 2011, Bowles e.a./ECB, F‑114/10, punt 64), doch in casu kan niet met juridisch voldoende zekerheid worden vastgesteld dat er in geval van nietigverklaring van de bestreden besluiten, identieke nieuwe besluiten zouden worden genomen. Met name gelet op het feit dat de puntendrempel die moest worden gehaald, werd vastgesteld onder inaanmerkingneming van de antwoorden van de andere kandidaten, kan niet worden uitgesloten dat, indien de jury de relevantie van de diploma’s en beroepservaring van alle kandidaten had onderzocht, zoals zij had moeten doen, Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska een aantal punten zouden hebben behaald dat boven de vastgestelde drempel lag.

79      Aangaande Cruceru moet worden beklemtoond dat zij niet betoogt dat de onwettigheid van de eerste fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken, of het gebrek aan duidelijkheid van bepaalde selectiecriteria gevolgen heeft gehad voor haar slagingskansen tijdens de tweede fase van de procedure van selectie op basis van bewijsstukken. Voorts heeft zij, in antwoord op een vraag hierover in het kader van de maatregelen ter organisatie van de procesgang, verklaard dat voor haar enkel het eerste middel, namelijk schending van de regels inzake de samenstelling en werkzaamheden van de jury, relevant is. Aangezien dit middel is verworpen, dient het beroep te worden verworpen wat Crucero betreft.

80      Hoe dan ook dient te worden opgemerkt dat hoewel sommige kandidaten ten onrechte positieve antwoorden kunnen hebben verstrekt terwijl zij in feite niet voldeden aan de gestelde voorwaarden, deze omstandigheid geen invloed kan hebben gehad op de slagingskansen van Cruceru, aangezien de jury tijdens de tweede fase de relevantie heeft onderzocht van de antwoorden van de kandidaten en aldus de eventueel door de kandidaten begane fouten in zoverre heeft kunnen neutraliseren. Wanneer kandidaten daarentegen vanwege een gebrek aan duidelijkheid, negatief hebben geantwoord op bepaalde vragen, terwijl zij wel voldeden aan de gestelde voorwaarden, kan dit het door andere kandidaten behaalde aantal punten alleen verminderen, en op die manier leiden tot verlaging van de drempel van het aantal punten dat nodig is om te worden uitgenodigd voor het assessment centre. Aangezien Cruceru noch in haar verzoekschrift, noch in haar klacht stelt dat dit gebrek aan duidelijkheid haar eigen antwoorden heeft beïnvloed, moet worden vastgesteld dat dit vermeende gebrek aan duidelijkheid haar niet heeft kunnen benadelen.

81      Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska dienen te worden aanvaard en dat het beroep van Cruceru dient te worden verworpen.

 Kosten

82      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt, behoudens de andere bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dit Reglement, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Op grond van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

83      Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekers enkel moet worden aanvaard wat Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska betreft, en dat het moet worden verworpen wat Cruceru betreft. In deze omstandigheden moet de Commissie worden verwezen in negen tiende van haar eigen kosten, alsmede in de kosten van Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska, en moet Cruceru worden verwezen in haar eigen kosten alsmede in één tiende van de kosten van de Commissie.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De besluiten van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10 om de sollicitaties van Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska uit te sluiten van de procedure van het vergelijkend onderzoek zonder deze sollicitaties te onderzoeken in het kader van de tweede fase van de selectie op basis van bewijsstukken die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek was voorzien, worden nietig verklaard.

2)      De beroepen in de zaken F‑23/12 en F‑30/12 worden verworpen voor het overige.

3)      De Europese Commissie draagt negen tiende van haar kosten en wordt verwezen in de kosten van Bonagurio, Cecchetto, Gecse, Glantenay, Gorgol, Kalamees, Skrobich, Venckunaite en Załęska.

4)      Cruceru draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in één tiende van de kosten van de Europese Commissie.

Rofes i Pujol

Boruta

Bradley

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 september 2013.

De griffier

 

      De president

W. Hakenberg

 

      M. I. Rofes i Pujol

BIJLAGE

Davide Bonagurio, arbeidscontractant, wonende te Brussel (België),

Irina Cruceru, gedetacheerd nationaal deskundige, wonende te Brussel,

Attila Gecse, ambtenaar, wonende te Brussel,

Błażej Gorgol, ambtenaar, wonende te Brussel,

Alar Kalamees, tijdelijk functionaris, wonende te Tallinn (Estland),

Krzysztof Skrobich, tijdelijk functionaris, wonende te Brussel,

Indre Venckunaite, arbeidscontractant, wonende te Brussel,

Magdalena Załęska, gedetacheerd nationaal deskundige, wonende te Brussel.


* Procestaal: Frans.