Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 24 januari 2019 door Mouvement pour une Europe des nations et des libertés tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 27 november 2018 in zaak T-829/16, Mouvement pour une Europe des nations et des libertés / Parlement

(Zaak C-60/19 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Mouvement pour une Europe des nations et des libertés (vertegenwoordiger: A. Varaut, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 12 september 2016 waarbij wordt verklaard dat bepaalde uitgaven niet voor financiering in aanmerking komen voor het financieel jaar 2015;

verwijzing van het Parlement in alle kosten van de procedure;

rekwirante naar billijkheid te vergoeden voor de procedurekosten die in deze zaak voor haar zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Mouvement pour une Europe des nations et des libertés (MENL) heeft een affiche uitgebracht die betrekking had op de migratiecrisis en het Schengenakkoord, met daarop haar logo, evenals, zij het op veel discretere wijze, de logo’s van Front National en van Vlaams Belang.

Het Parlement heeft de uitgave voor die affiche verworpen, op grond dat deze neerkwam op een onterecht voordeel voor een nationale politieke partij.

Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van MENL tot nietigverklaring van dat besluit verworpen.

MENL verzoekt om de vernietiging van het bestreden arrest wegens de hierna volgende onjuiste rechtsopvattingen:

de feiten van de zaak zijn verdraaid, aangezien het Gerecht, na te hebben vastgesteld dat het Bureau van het Parlement geen kennis had genomen van de verweermiddelen van MENL, niettemin heeft geoordeeld dat deze laatste zich had kunnen verdedigen doordat haar grieven aan een medewerker van één van de leden van het Bureau zijn toegezonden;

artikel 41 van het Handvest, artikel 16 van de Europese code van goed administratief gedrag en artikel 8 van het besluit van het Bureau van het Parlement van 29 maart 2004 houdende de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau1 zijn geschonden doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat in het kader van besluitvorming door de diensten van het Parlement verrichte werkzaamheden in de plaats kunnen worden gesteld van een besluit van het Bureau van het Parlement;

het Gerecht heeft de krachtens artikel 277 VWEU aangevoerde exceptie van onwettigheid van artikel 7 van verordening nr. 2004/2003 ten onrechte verworpen door te oordelen dat de inhoud van het zijdelingse financieringsverbod weliswaar een abstract juridisch begrip betreft maar het erkent dit niettemin te hebben toegepast;

het Gerecht heeft artikel 7 van verordening nr. 2004/2003 miskend waar het heeft geoordeeld dat het aanbrengen van het logo van een politieke partij, ongeacht de afmetingen ervan, op de affiche van een Europese politieke partij als zodanig neerkomt op een ongeoorloofde rechtstreekse financiering van die partij.

____________

1 PB 2003, L 297, blz. 1.