Language of document : ECLI:EU:F:2011:163

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer)

28 september 2011

Zaak F‑26/10

AZ

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Bevordering – Bevorderingsronde 2009 – Vermogen om in derde taal te werken – Bestaan van tuchtprocedure – Uitsluiting van bevorderingsronde”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij AZ vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om hem uit te sluiten van de bevorderingsronde 2009.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Verzoeker zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Afwijzend besluit – Vervanging van motivering van bestreden besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Beginselen – Rechten van verdediging

3.      Ambtenaren – Bevordering – Voorwaarden – Bewijs van vermogen om in derde taal te werken

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 2)

4.      Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Middelen – Niet-tijdig betwiste onwettigheid van besluit van administratie – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      In het stelsel van rechtswegen waarin de artikelen 90 en 91 van het Ambtenarenstatuut voorzien, kan de administratie, gelet op de ontwikkeling van de bij die artikelen ingevoerde precontentieuze procedure, ertoe worden gebracht om bij de afwijzing van een klacht de motivering te wijzigen of aan te vullen op basis waarvan zij het bestreden besluit had genomen.

(cf. punt 38)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 9 december 2009, Commissie/Birkhoff, T‑377/08 P, punten 55‑60

2.      Het middel ontleend aan schending van de rechten van de verdediging kan niet worden aangevoerd tegen elk bezwarend besluit, dat wil zeggen elk besluit dat bindende rechtsgevolgen teweegbrengt die de belangen van een ambtenaar rechtstreeks en individueel raken, doordat zij zijn rechtspositie op kenmerkende wijze wijzigen. Het zou voor de administratie immers een onredelijke belasting vormen om haar te verplichten, elke functionaris te horen vóór de vaststelling van een voor hem bezwarend besluit.

Uit het feit dat een besluit uit procedureel oogpunt inderdaad een bezwarend besluit vormt, kan immers niet automatisch, zonder te letten op de aard van de tegen de betrokken ambtenaar ingeleide procedure, worden afgeleid dat het tot aanstelling bevoegd gezag de betrokkene naar behoren moest horen alvorens dat besluit vast te stellen.

Het middel ontleend aan schending van de rechten van de verdediging kan dus alleen met succes worden aangevoerd, voor zover het bestreden besluit is vastgesteld na een tegen de betrokkene ingeleide procedure en de ernst vaststaat van de gevolgen die dit besluit voor de situatie van de betrokkene kan hebben.

(cf. punten 49‑51)

Referentie:

Hof: 29 april 2004, Parlement/Reynolds, C‑111/02 P, punt 57

3.      De voorwaarde betreffende het bewijs van het vermogen om in een derde taal te werken is een objectieve voorwaarde waaraan de ambtenaar voor bevordering noodzakelijkerwijs moet voldoen. De omstandigheid dat hij buiten zijn wil niet in staat was om de taaltoets af te leggen, kan op zich dus niet tot gevolg hebben dat die voorwaarde voor hem niet geldt.

(cf. punt 68)

4.      Een ambtenaar die heeft nagelaten om binnen de termijnen van de artikelen 90 en 91 van het Statuut de nietigverklaring te vorderen van een besluit dat voor hem bezwarend zou zijn, kan deze nalatigheid niet herstellen en als het ware nieuwe beroepstermijnen verkrijgen via een verzoek om vergoeding van de door dat besluit veroorzaakte schade.

(cf. punt 85)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 29 februari 1996, Lopes/Hof van Justitie, T‑547/93, punt 174