Language of document : ECLI:EU:C:2016:683

Zaak C‑596/14

Ana de Diego Porras

tegen

Ministerio de Defensa

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Madrid)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Discriminatieverbod – Begrip ,arbeidsvoorwaarden’ – Vergoeding bij opzegging van een arbeidsovereenkomst – Vergoeding die volgens de nationale regeling niet geldt voor tijdelijke arbeidsovereenkomsten – Verschil in behandeling ten opzichte van werknemers in vaste dienst”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 14 september 2016

1.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Doelstellingen

(Richtlijn 1999/70 van de Raad)

2.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Arbeidsvoorwaarden – Begrip – Vergoeding die aan een werknemer wordt betaald vanwege de beëindiging van diens arbeidsovereenkomst – Daaronder begrepen

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)

3.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Verbod van discriminatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Nationale regeling waarbij een werknemer met een „contrato de interinidad” bij beëindiging van de overeenkomst geen vergoeding krijgt, maar een vergoeding wordt toegekend aan zich in een vergelijkbare situatie bevindende werknemers in vaste dienst – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging – Geen

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4)

4.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer – Verschillen in behandeling tussen bepaalde categorieën werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4)

5.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werknemers die hetzelfde of soortgelijk werk verrichten – Begrip – Werknemers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden – Beoordelingscriteria – Aard van het werk, opleidingsvereisten en arbeidsomstandigheden – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausules 3, punt 2, en 4, punt 1)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 25)

2.        Clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip arbeidsvoorwaarden de vergoeding omvat die een werkgever aan een werknemer moet betalen vanwege de beëindiging van diens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

Juist het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever, vormt immers het beslissende criterium om te bepalen of een maatregel onder dat begrip valt.

Bovendien zou een uitlegging van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst die de opzegvoorwaarden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd uitsluit van de definitie van het begrip arbeidsvoorwaarden in de zin van die bepaling, ertoe leiden dat de werkingssfeer van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van die bepaling wordt ingeperkt.

Daar de vergoeding aan de werknemer wordt toegekend bij de beëindiging van diens arbeidsovereenkomst met zijn werkgever en voldoet aan het genoemde dienstverbandcriterium, valt een dergelijke vergoeding dan ook onder het begrip arbeidsvoorwaarden.

(cf. punten 28, 30‑32, dictum 1)

3.        Clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling waarbij een werknemer met een „contrato de interinidad” (ad-interimovereenkomst) bij beëindiging van de overeenkomst geen vergoeding krijgt, maar wel een vergoeding kan worden toegekend aan met name vergelijkbare werknemers in vaste dienst. Het enkele feit dat die werknemer ad interim heeft gewerkt, kan geen objectieve reden opleveren die kan rechtvaardigen dat de werknemer geen vergoeding krijgt.

Werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst worden immers verschillend behandeld aangezien werknemers met een ad-interimovereenkomst, anders dan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, bij beëindiging van hun overeenkomst geen vergoeding krijgen, ongeacht hoelang zij gewerkt hebben.

Voorts kan de tijdelijkheid van het dienstverband van personeel van overheidsinstanties op zichzelf geen objectieve reden in de zin van clausule 4, leden 1 en/of 4, van de raamovereenkomst vormen. Indien de enkele omstandigheid dat een arbeidsverhouding tijdelijk is, reeds zou volstaan om een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst te rechtvaardigen, zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst immers elke betekenis verliezen en zou een voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ongunstige situatie worden bestendigd.

(cf. punten 36, 47, 52, dictum 2)

4.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 37, 38)

5.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 40, 42)