Language of document : ECLI:EU:F:2013:67

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

30 mei 2013

Zaak F‑102/11

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Artikel 34, leden 1 en 6, van het Reglement voor de procesvoering – Binnen de beroepstermijn per fax ingediend verzoekschrift – Handgeschreven ondertekening op fax die verschilt van die op het per post verzonden originele verzoekschrift – Te laat ingesteld beroep – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marcuccio in wezen vraagt om nietigverklaring van het besluit van 22 december 2010 waarbij de Europese Commissie zijn verzoek om betaling van reiskosten over de jaren 2005‑2010, ingediend krachtens artikel 8 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), heeft afgewezen. De neerlegging per post van het originele verzoekschrift is voorafgegaan door de toezending per fax op 10 oktober 2011 van een document dat werd gepresenteerd als een kopie van het originele verzoekschrift.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Handgeschreven ondertekening van advocaat – Wezenlijk voorschrift dat strikt moet worden toegepast – Ontbreken – Niet-ontvankelijkheid

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 19, derde alinea, 21, eerste alinea, en bijlage I, art. 7, lid 1; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 34, lid 1)

2.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Binnen beroepstermijn per fax ingediend verzoekschrift – Handgeschreven ondertekening die verschilt van die op het per post verzonden originele verzoekschrift – Gevolg – Niet-inaanmerkingneming van datum van ontvangst van fax voor beoordeling van eerbiediging van beroepstermijn

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 34, leden 1 en 6; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 3)

1.      Uit de artikelen 19, derde alinea, en 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat op grond van artikel 7, lid 1, van bijlage I bij dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken, volgt dat verzoekers zich moeten laten vertegenwoordigen door een daartoe bevoegd persoon, zodat een zaak enkel door middel van een door die persoon ondertekend verzoekschrift rechtsgeldig bij de rechterlijke instanties van de Unie aanhangig kan worden gemaakt. Noch in het Statuut van het Hof noch in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is enige afwijking van of uitzondering op die verplichting voorzien.

Wegens de fundamentele rol die de advocaat als dienaar van het recht in gerechtelijke procedures voor het Gerecht heeft, bepaalt artikel 34, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dus dat het origineel van elk processtuk moet worden ondertekend door de vertegenwoordiger van de partij. Door het plaatsen van zijn ondertekening neemt hij immers de verantwoordelijkheid voor de opstelling en de inhoud van het verzoekschrift en vervult hij als dienaar van het recht de belangrijkste taak, welke hem door het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken wordt toebedeeld, aangezien de verzoekende partij door de uitoefening van zijn werkzaamheden toegang kan krijgen tot het Gerecht.

Met het vereiste van de handgeschreven ondertekening wordt ook met het oog op de rechtszekerheid de authenticiteit van het verzoekschrift gewaarborgd en het risico uitgesloten dat dit niet het werk is van de daartoe bevoegde opsteller. Dat vereiste moet derhalve worden beschouwd als een wezenlijk vormvoorschrift en strikt worden toegepast, met dien verstande dat de niet-inachtneming daarvan tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt.

(cf. punten 22‑24)

Referentie:

Hof: 15 maart 1984, Vaupel/Hof van Justitie, 131/83, punt 8; 5 december 1996, Lopes/Hof van Justitie, C‑174/96 P, punt 8

Gerecht van eerste aanleg: 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, punten 50 en 51

2.      In het kader van geschillen van de openbare dienst van de Unie, verplichten de bepalingen van artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, en met name de leden 1 en 6 ervan, de vertegenwoordiger van de betrokken partij met het oog op de regelmatige neerlegging van een processtuk om het origineel van dat stuk dat per fax wordt verzonden en dat feitelijk ten laatste binnen de tien daarop volgende dagen hetzij per post hetzij persoonlijk ter griffie van het Gerecht moet worden neergelegd, met de hand te ondertekenen. Met andere woorden, voor de indiening van het origineel van processtukken binnen de gestelde termijn staat artikel 34 niet toe dat de vertegenwoordiger van de betrokken partij twee verschillende handgeschreven ondertekeningen plaatst, ook al zijn zij echt, de ene op het per fax aan de griffie van het Gerecht verzonden document en de andere op het origineel dat per post wordt verzonden of persoonlijk wordt overhandigd aan die griffie.

Indien in deze omstandigheden dan blijkt dat het origineel van het stuk dat feitelijk ter griffie wordt neergelegd binnen tien dagen nadat een kopie van het origineel per fax is verzonden aan het Gerecht voor ambtenarenzaken, een andere ondertekening heeft dan die welke op het per fax verzonden document staat, dient te worden vastgesteld dat de griffie van het Gerecht twee verschillende processtukken heeft ontvangen, elk met een eigen ondertekening, ook al werden beide ondertekeningen door dezelfde persoon geplaatst. Wanneer de toezending van de gefaxte tekst niet voldoet aan de rechtszekerheidsvereisten van artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, kan met de datum van toezending van het gefaxte document geen rekening worden gehouden voor de inachtneming van de beroepstermijn.

De beroepstermijn wordt overigens bepaald door artikel 91, lid 3, van het Statuut en wordt verlengd met de termijn wegens afstand voorzien in artikel 45, eerste alinea, van het Statuut van het Hof. Het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan niet afwijken van die bepalingen. Het is derhalve van belang dat het origineel van het verzoekschrift ten laatste bij het verstrijken van die termijnen wordt opgesteld. Vanuit dit oogpunt is de verzending per fax niet alleen een manier om een document toe te zenden, maar ook een manier om aan te tonen dat het originele verzoekschrift reeds binnen die termijnen was opgesteld.

(cf. punten 25‑27)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 21 februari 2013, Marcuccio/Commissie, F‑113/11, punt 22