Language of document : ECLI:EU:F:2011:66

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE
(Tweede kamer)

26 mei 2011 (*)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Ontslag – Vordering tot nietigverklaring – Betaling van bezoldiging – Gevolg van arrest houdende nietigverklaring”

In zaak F‑83/09,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 40, lid 3, van de overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst) en artikel 93, lid 1, van het Statuut voor de personeelsleden van Europol,

Andreas Kalmár, voormalig functionaris van de Europese Politiedienst, wonende te ’s-Gravenhage (Nederland), vertegenwoordigd door D. C. Coppens, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), ingesteld bij besluit van de Raad van de Europese Unie van 6 april 2009, rechtsopvolger van de voormalige Europese Politiedienst, opgericht bij de Europol-overeenkomst, vertegenwoordigd door D. Neumann en D. El Khoury als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat,

verweerder,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: H. Tagaras, kamerpresident, H. Kreppel en S. Van Raepenbusch (rapporteur), rechters,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 oktober 2010,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht bij fax van 15 oktober 2009 (de neerlegging van het origineel heeft op 21 oktober daaraanvolgend plaatsgevonden), vraagt verzoeker om nietigverklaring van het besluit van 4 februari 2009 waarbij de directeur van de Europese Politiedienst (Europol) (hierna: „Europol” of „Dienst”) zijn overeenkomst voor bepaalde tijd heeft opgezegd en van het besluit van 24 februari 2009 waarbij die directeur hem heeft ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien. Verzoeker vraagt het Gerecht voorts om zijn herplaatsing te gelasten en om Europol te veroordelen tot betaling van zijn salaris vanaf zijn ontslag alsmede om hem het bedrag van 25 000 EUR te betalen ter vergoeding van zijn immateriële schade.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 17 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol, dat bij besluit van de Raad van 3 december 1998 is vastgesteld (PB 1999, C 26, blz. 23; hierna: „Europol-statuut”), luidt:

„Ongeacht de rang die hij bekleedt, is iedere functionaris verplicht zijn meerderen bij te staan en van raad te dienen; hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken welke hem zijn toevertrouwd.

De functionaris die belast is met de zorg voor de gang van zaken in een tak van dienst, is verantwoordelijk tegenover zijn superieuren voor de uitoefening van het gezag dat hem is toegekend, alsmede voor de uitvoering van de door hem verstrekte opdrachten. De eigen verantwoordelijkheid van zijn ondergeschikten ontheft hem in genen dele van de verantwoordelijkheid welke hij zelf draagt.

Mocht hem een bepaalde opdracht onregelmatig voorkomen of mocht hij menen dat de uitvoering daarvan nadelige gevolgen van ernstige aard kan meebrengen, dan dient de functionaris, zo nodig schriftelijk, zijn rechtstreekse superieur van zijn zienswijze op de hoogte te stellen. Indien deze de opdracht schriftelijk bevestigt, moet de functionaris haar uitvoeren, tenzij de opdracht strijdig is met de strafwetten of de van toepassing zijnde veiligheidsvoorschriften. Ook kan hij de directeur verzoeken, [...] een besluit over de kwestie te nemen.”

3        Artikel 94 van het Europol-statuut bepaalt:

„Behalve door overlijden eindigt de dienst van de Europol-functionaris:

1. bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd:

[...]

b)      na afloop van de in de arbeidsovereenkomst vastgestelde opzeggingstermijn, indien zij een beding bevat dat aan de functionaris of aan Europol de bevoegdheid geeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur verstreken is. Deze opzeggingstermijn mag niet meer dan drie maanden en niet minder dan één maand bedragen. Voor Europol-functionarissen van wie de arbeidsovereenkomst is verlengd, mag de opzeggingstermijn niet minder dan één maand per dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van zes maanden.

[...]”

4        Volgens artikel 3, lid 1, van het besluit van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken (hierna: „besluit van 1 april 2008”) wordt de vraag of een dergelijk onderzoek moet worden ingesteld vooraf ter beoordeling aan de onderdirecteuren voorgelegd.

 Feiten van het geding

5        Verzoeker is een voormalig Europol-functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, die op 1 september 2006 was aangeworven voor een periode die op 31 augustus 2010 zou aflopen. Hij had de functie van onderdirecteur van de afdeling „Informatiebeheer en technologie” (hierna: „afdeling IMT”) en stond uit dien hoofde O. bij, adjunct-directeur van Europol (hierna: „rechtstreekse meerdere”).

6        Op 19 september 2008 werd over verzoeker een bevredigende beoordeling uitgebracht. Uit deze beoordeling blijkt met name dat zijn werkwijze „het niveau bereikte dat voor de met zijn functie verband houdende taken, verantwoordelijkheden en gestelde doelstellingen verwacht werd”, maar dat het feit dat verzoeker moeilijk zijn standpunt en houding veranderde wanneer hij ervan overtuigd was gelijk te hebben, een „bijzonder conflictpunt” vormde. Op 20 oktober 2008 heeft de directeur van Europol hem niettemin een salarisverhoging gegeven, gelet op de goede prestaties die hij had geleverd. In de brief waarbij hij van dit besluit op de hoogte werd gesteld, werd hij eveneens bedankt voor zijn inzet. Na een incident tussen verzoeker en een van zijn collega’s heeft de directeur van Europol op 24 oktober daaraanvolgend echter aangegeven, het jammer te vinden dat hij een gebrek aan samenwerking ten opzichte van de andere diensten van Europol had en de wens uitgesproken om in de toekomst een significante verbetering in zijn gedrag te kunnen vaststellen.

7        Inmiddels had S., een informaticadeskundige en administrateur van de eenheid „ICT Infrastructuur en operaties (IMT 1)” (hierna: „eenheid IMT 1”) van de afdeling IMT, op 22 september 2008 de veiligheidscoördinator van Europol en het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken, ervan op de hoogte gesteld dat haar vader, hoofd van een inlichtingendienst van een lidstaat, ervan werd beschuldigd dat hij voor een derde land werkzaam was geweest en was gearresteerd.

8        Europol heeft eerst besloten om geen intern onderzoek naar S. in te stellen zolang hij geen nadere schriftelijke inlichtingen had ontvangen, maar niettemin een risicoanalyse te maken en een beperking van haar toegangsrechten tot de databanken te overwegen.

9        Nadat in de pers van 8 december 2008 een artikel over de zaak was gepubliceerd, heeft de leiding van Europol diezelfde dag besloten om het besluit om geen onderzoek in te stellen te handhaven, met name op grond dat de lidstaat waarvan de betrokkene onderdaan was haar veiligheidsmachtiging had bevestigd.

10      Op 15 december 2008 heeft verzoeker in een aan zijn rechtstreekse meerdere gerichte e-mail zijn ongerustheid uitgesproken over het feit dat S. werd gehandhaafd in een functie die haar toegang gaf tot alle informaticasystemen en databanken van Europol. Hem werd geantwoord dat er geen enkele aanwijzing was dat de betrokkene bij de zaak was betrokken.

11      Op 18 december 2008 heeft de lidstaat waarvan S. onderdaan is, Europol ervan op de hoogte gesteld dat zij eventueel betrokken kon zijn bij de spionagezaak waarin haar vader verwikkeld was.

12      Op 19 december 2008 heeft de directeur van Europol besloten om de betrokkene verlof te geven teneinde haar tijdelijk van de dienst te verwijderen. Verzoeker diende dat besluit op te stellen, dat S. diezelfde dag tijdens een door haar bijgewoonde vergadering werd overhandigd.

13      Op 21 december 2008 werd namens de directeur van Europol een mandaat opgesteld om een intern onderzoek naar S. in te stellen en een onderzoekscommissie op te richten. Volgens de Dienst werd dit mandaat bij afwezigheid van de directeur ondertekend door een voor hem waarnemende adjunct-directeur van Europol, nadat de directeur dit had besproken met de adjunct-directeuren.

14      Op 29 december 2008 heeft een van de leden van de onderzoekscommissie een functionaris van IMT 1 om inlichtingen over S. gevraagd. Die functionaris heeft verzoeker, die de afdeling IMT bij afwezigheid van zijn rechtstreekse meerdere leidde, op de hoogte gesteld van het bestaan van het bovengenoemde mandaat. Verzoeker heeft diezelfde dag een kopie van het mandaat ontvangen, dat namens de directeur van Europol was opgesteld, maar dat niet was ondertekend en dat op zondag 21 december 2008 was gedateerd. Eveneens op 29 december 2008 heeft verzoeker de wettigheid van dit mandaat ter discussie gesteld en zich op het standpunt gesteld dat het een probleem vormde met betrekking tot de bescherming van gegevens. Hij heeft de eenheid IMT 1 daarom verzocht het advies van de functionaris gegevensbescherming en hoofd van de eenheid „Bescherming van persoonsgegevens en geheimhouding (IMT 7)” (hierna: „eenheid IMT 7”) in te winnen over de wettigheid van het administratieve onderzoek, gelet op de bescherming van persoonsgegevens, alvorens enige informatie te verstrekken.

15      Op 5 januari 2009 heeft verzoeker een kopie ontvangen van een e-mail van de onderzoekscommissie waarbij de eenheden IMT 1 en IMT 7 werden verzocht een reeks inlichtingen over S. te verstrekken. Overeenkomstig de haar door verzoeker gegeven instructies, heeft de eenheid IMT 1 geen gevolg gegeven aan dit verzoek, in afwachting van het advies van de eenheid IMT 7.

16      De functionaris gegevensbescherming heeft op 12 januari 2009 zijn advies uitgebracht. Rekening houdend met het feit dat het mandaat reeds was gegeven, nam hij als vaststaand aan dat dit overeenkomstig het besluit van 1 april 2008 was opgesteld, doch hij deed een aantal aanbevelingen om ervoor te zorgen dat de aan de onderzoekscommissie verstrekte informatie adequaat en relevant was. Zo stelde hij voor dat de eenheid IMT 1 eerst de algemene verzoeken van de onderzoekscommissie zou beantwoorden en dat die commissie vervolgens zou onderzoeken of het nodig was om over alle door haar gevraagde inlichtingen te beschikken.

17      Bij e-mail van 13 januari 2009 heeft verzoeker het hoofd van de eenheid verantwoordelijk voor de veiligheid en de interne onderzoeken, dat in casu belast was met de leiding van het onderzoek, meegedeeld dat hij, gelet op bovengenoemd advies, de eenheid IMT 1 geen opdracht kon geven om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Dit advies was gevoegd bij de e-mail, waarvan verzoekers rechtstreekse meerdere een kopie heeft ontvangen.

18      Op 15 januari 2009 is, gelet op het advies van de functionaris gegevensbescherming, een vergadering georganiseerd, waaraan verzoeker, zijn rechtstreekse meerdere, de veiligheidscoördinator van Europol en het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken hebben deelgenomen. Tijdens die vergadering werd verzoeker op de hoogte gesteld van het feit dat het onderzoeksmandaat was ondertekend door de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur, nadat de directeur dit met de adjunct-directeuren had besproken. Tijdens diezelfde vergadering drong de veiligheidscoördinator erop aan om het onderzoek uit te voeren. Verzoeker heeft echter volgehouden dat hij inzage wilde krijgen in de brief van 18 december 2008, waarbij de betrokken lidstaat Europol ervan op de hoogte had gesteld dat S. mogelijk betrokken was bij de spionagezaak waarin haar vader verwikkeld was, zodat de onderdirecteuren konden worden geraadpleegd, overeenkomstig het besluit van 1 april 2008. Tijdens een andere vergadering die diezelfde dag werd gehouden, heeft de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur het hoofd van de eenheid IMT 1 rechtstreeks gelast de door de onderzoekscommissie gewenste informatie te verstrekken.

19      Op 19 januari 2009 heeft verzoeker via de mail het advies van de functionaris gegevensbescherming van 12 januari 2009 aan zijn rechtstreekse meerdere gezonden, waarbij hij ervoor zorgde dat hem toegang tot dat bestand werd verleend en zich ervoor verontschuldigde dat hij dat niet eerder had gedaan.

20      Vervolgens heeft de onderzoekscommissie de eenheid IMT 1 gevraagd om haar een omschrijving van de werkzaamheden van S. te geven. Bij e-mail van 21 januari 2009 heeft verzoeker de veiligheidscoördinator ervan op de hoogte gesteld dat de afdeling IMT dit verzoek als zodanig niet kon inwilligen, met name omdat de functieomschrijving niet was geactualiseerd en de commissie niet over de noodzakelijke kundigheid beschikte om deze te beoordelen.

21      Op 22 januari 2009 heeft de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur verzoeker gelast om zich niet langer te mengen in het verloop van het interne onderzoek. Verzoeker heeft daarop geantwoord dat hij had gehandeld in opdracht van zijn rechtstreekse meerdere.

22      Op 30 januari 2009 heeft de veiligheidscoördinator van Europol een rapport over de voorafgaande feiten aan de directeur van de Dienst gezonden.

23      Op 3 februari 2009 heeft de directeur van Europol verzoeker bij zich geroepen en hem het verwijt gemaakt dat hij had geweigerd om mee te werken aan het interne onderzoek, dat hij andere functionarissen ertoe had aangezet om hetzelfde te doen en zich op onaanvaardbare wijze had gedragen ten opzichte van het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken. Verzoeker heeft daarop zijn standpunt uiteengezet.

24      Bij besluit van 4 februari 2009 heeft de directeur van Europol op basis van artikel 94, lid 1, sub b, van het Europol-statuut verzoekers overeenkomst opgezegd. Als reden voor dit op 4 mei daaraanvolgend in werking getreden besluit werd „verzoekers verstorende houding en het gebrek aan medewerking in het kader van het interne onderzoek” alsmede zijn „respectloze en denigrerende” houding ten opzichte van zijn collega’s aangevoerd.

25      Op 24 februari 2009 heeft de directeur van Europol besloten om verzoeker niet aan zijn opzeggingstermijn te houden, waarbij hij echter zijn recht op bezoldiging behield. Als reden voor dit besluit werd aangevoerd dat verzoeker zijn ontslagbrief aan de leden van de raad van bestuur van de Dienst had gezonden en dus ondanks het gevoelige karakter van het interne onderzoek waarnaar die brief verwees, gebruik had gemaakt van niet-beveiligde kanalen.

26      Het rapport van 30 januari 2009 waarop het besluit van 4 februari daaraanvolgend is gebaseerd, is bij schrijven van 5 maart 2009 aan verzoekers raadsman gezonden.

27      Op 6 april 2009 heeft verzoeker een klacht ingediend tegen de besluiten van 4 en 24 februari 2009. Deze klacht is afgewezen bij een besluit van 18 juli 2009, waarin, afgezien van de op 4 februari 2009 reeds geformuleerde grieven, werd opgemerkt dat verzoeker zijn twijfel over de geldigheid van het onderzoeksmandaat en zijn bezwaren tegen de gevraagde informatie niet aan zijn meerderen had gemeld.

 Conclusies van partijen

28      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de besluiten van 4 en 24 februari 2009 alsmede het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht nietig te verklaren en Europol te gelasten om hem in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten;

–        Europol te veroordelen tot betaling van zijn salaris berekend vanaf de datum waarop de overeenkomst ten onrechte is beëindigd tot aan de dag waarop de overeenkomst rechtsgeldig zal worden beëindigd;

–        Europol te veroordelen tot betaling van het bedrag van 25 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade;

–        Europol te verwijzen in de kosten.

29      Europol concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Opmerkingen vooraf over het voorwerp van de eerste vordering

30      Met zijn eerste vordering vraagt verzoeker om de besluiten van 4 en 24 februari 2009 nietig te verklaren, maar ook om het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht nietig te verklaren en Europol te gelasten, hem in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten.

31      Met betrekking tot het verzoek om nietigverklaring van het besluit van 18 juli 2009 moet worden opgemerkt dat de bij de artikelen 92 en 93 van het Europol-statuut ingevoerde precontentieuze procedure in wezen dezelfde is als die van de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie. Ook moet eraan worden herinnerd dat een vordering tot nietigverklaring die formeel is gericht tegen de afwijzing van een klacht, tot gevolg heeft dat bij het Gerecht beroep wordt ingesteld tegen de handeling waartegen de klacht is ingediend, wanneer deze vordering als zodanig geen zelfstandige inhoud heeft (zie in die zin arrest Hof van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, punt 8; arrest Gerecht van eerste aanleg van 6 april 2006, Camós Grau/Commissie, T‑309/03, punt 43; arrest Gerecht van 11 december 2008, Reali/Commissie, F‑136/06, punt 37).

32      In casu is het van belang om erop te wijzen dat het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van verzoekers klacht de op 4 februari 2009 reeds aangevoerde grieven heeft bevestigd, waarbij eveneens is opgemerkt dat verzoeker zijn meerderen niet op de hoogte had gesteld van zijn twijfel over de geldigheid van het onderzoeksmandaat en van zijn bezwaren tegen de in dat kader gevraagde informatie.

33      Een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht dat slechts gedetailleerd de redenen weergeeft van de bevestiging van het eerdere besluit en dat, zoals in casu, slechts aanvullende preciseringen bevat, vormt echter geen bezwarend besluit (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 7 juni 2005, Cavallaro/Commissie, T‑375/02, punt 65), zodat de concrete vaststelling van de redenen van de administratie moet volgen uit een gezamenlijke lezing van het oorspronkelijke besluit en het besluit tot afwijzing van de klacht (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 10 juni 2004, Eveillard/Commissie, T‑258/01, punt 31).

34      Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de vordering tot nietigverklaring uitsluitend is gericht tegen de besluiten van 4 en 24 februari 2009, waarvan de redenen zijn gepreciseerd in het besluit van 18 juli 2009.

35      Met betrekking tot verzoekers vordering om Europol te gelasten, hem in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, moet eraan worden herinnerd dat de rechter in het kader van een beroep ingesteld krachtens artikel 93 van het Europol-statuut, niet zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van het administratief gezag beginselverklaringen kan afleggen of de Dienst bevelen kan geven (zie in die zin arresten Gerecht van eerste aanleg van 27 juni 1991, Valverde Mordt/Hof van Justitie, T‑156/89, punt 150; arrest Gerecht van 30 april 2009, Aayhan e.a./Parlement, F‑65/07, punt 52).

36      Hieruit volgt dat het Gerecht niet bevoegd is om verzoekers herplaatsing te gelasten.

 Vordering tot nietigverklaring

 Opmerkingen vooraf over de tot staving van de vordering tot nietigverklaring aangevoerde middelen

37      Verzoeker voert drie middelen aan, waarvan het eerste is ontleend aan schending van artikel 94 van het Europol-statuut, het tweede aan „schending van de beleidsregels en procedurele voorschriften die gelden binnen Europol” en het derde aan ontoereikende motivering.

38      Uit de uiteenzetting in het verzoekschrift blijkt echter dat verzoeker de Dienst onder voorwendsel van die drie middelen verwijt dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de hem verweten feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd te onderzoeken alsmede dat de rechten van de verdediging zijn geschonden.

 Grief ontleend aan het feit dat Europol niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd te onderzoeken

–       Argumenten van partijen

39      Verzoeker verwijt Europol in de eerste plaats dat hij het besluit om zijn overeenkomst op te zeggen heeft gebaseerd op feiten die niet „zorgvuldig en correct” waren vastgesteld en dat hij een „onjuiste voorstelling van [die] feiten” heeft gegeven.

40      Hij merkt om te beginnen op dat het ontslagbesluit verwijst naar een waarschuwing die de directeur van Europol hem in de vorm van een brief op 24 oktober 2008 zou hebben gegeven. Hij stelt echter dat een waarschuwing alleen kan worden opgelegd bij wijze van tuchtmaatregel en volgens een procedure die in casu niet in acht is genomen. Hij heeft deze brief dus niet opgevat als een waarschuwing. Bovendien berust deze brief op een onjuiste beoordeling van de feiten, hetgeen blijkt uit het feit dat hij over geen enkele slechte beoordeling beschikt en de omstandigheid dat kort voor zijn ontslag een verlenging van zijn overeenkomst was voorzien.

41      Verzoeker betwist vervolgens dat Europol hem kon verwijten dat hij zijn meerderen niet op de hoogte had gesteld van zijn bezwaren tegen het interne onderzoek en hun niet om instructies daaromtrent heeft gevraagd. Hij heeft zijn rechtstreekse meerdere immers al op 30 december 2008 telefonisch op de hoogte gesteld en hij heeft hem bij terugkeer van zijn verlof op 12 januari 2009 op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen van de zaak. Ten slotte heeft hij hem op 13 januari 2009 een e-mail gezonden waarin hij met name beklemtoonde dat niet overhaastig moest worden gehandeld, maar dat de geldende regels in acht moesten worden genomen. Verzoekers rechtstreekse meerdere heeft op geen enkel moment kritiek geleverd op zijn handelwijze.

42      Voorts levert verzoeker kritiek op het feit dat Europol hem in het besluit tot afwijzing van zijn klacht heeft verweten dat hij S. op 15 januari 2009 heeft gewaarschuwd dat er een onderzoek naar haar was ingesteld, terwijl zij door de directeur van Europol had moeten worden geïnformeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat hij het onderzoek geen enkele schade heeft toegebracht, daar S. de Dienst zelf heeft laten weten dat haar vader van spionage werd verdacht en eerder reeds door een andere collega op de hoogte was gebracht van het onderzoek. De onterechtheid van dit verwijt is des te groter, daar de betrokkene alle gelegenheid heeft gehad om eventuele voor haar compromitterende sporen uit te wissen gedurende de lange periode dat de directeur geen enkele maatregel jegens haar heeft getroffen, terwijl verzoeker zelf snel heeft gewezen op de noodzaak om maatregelen ter bescherming van de gegevens van de Dienst te treffen.

43      Ten slotte ontkent verzoeker dat hij zich onheus heeft gedragen tegenover de leden van de onderzoekscommissie. Deze bewering berust alleen op een e-mail die hij op 21 januari 2009 aan de veiligheidscoördinator van Europol heeft gezonden en waarin hij aangeeft te twijfelen aan de deskundigheid van deze commissie om de zeer gespecialiseerde taken van S. te onderzoeken, zonder echter de individuele kundigheid van haar leden ter discussie te stellen.

44      In de tweede plaats stelt verzoeker dat het besluit om zijn overeenkomst op te zeggen op een kennelijk onjuiste beoordeling berust. Hij heeft zich bij zijn handelen steeds laten leiden door de belangen van Europol en het is volslagen onredelijk om hem te verwijten, dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het administratieve onderzoek naar S.

45      Verzoeker beklemtoont dat hij de leiding van Europol zelf heeft gewezen op de noodzaak om de veiligheid van de gegevens van de Dienst zeker te stellen.

46      Overigens is verzoeker niet op de hoogte gesteld van het besluit om een administratief onderzoek naar S. in te stellen, terwijl aanvankelijk was overeengekomen om geen onderzoek in te stellen.

47      Verzoeker is van mening dat hij, gelet op de aard en de omvang van de gevraagde vertrouwelijke gegevens, het recht had om te vragen om inzage in het onderzoeksmandaat, toen hij daar voor het eerst op 29 december 2008 mee werd geconfronteerd, terwijl zijn hiërarchieke meerderen met verlof waren.

48      Nadat hij een kopie van het onderzoeksmandaat had ontvangen, mocht hij er in redelijkheid van uitgaan dat hij slechts een ontwerpbesluit had ontvangen en besluiten om het advies van de functionaris gegevensbescherming in te winnen, teneinde te vermijden dat vertrouwelijke informatie zonder wettige basis ter beschikking van de onderzoekscommissie werd gesteld, aangezien de hem overhandigde kopie niet was ondertekend, was gedateerd op een zondag, niemand in staat was om een ondertekend exemplaar over te leggen en, ten slotte, het besluit om het administratieve onderzoek in te stellen niet was besproken in de vergadering van onderdirecteuren, zoals het besluit van 1 april 2008 voorschrijft.

49      Europol antwoordt in de eerste plaats dat het ontslagbesluit gegrond is, aangezien verzoeker daarin wordt verweten dat hij het administratieve onderzoek naar S. heeft gehinderd.

50      Op grond van de in artikel 17, eerste alinea, van het Europol-statuut voorziene samenwerkings- en bijstandsplicht diende verzoeker mee te werken met de onderzoekscommissie en haar de gevraagde informatie te verstrekken.

51      Verzoeker betwist niet dat hij de functionarissen van de eenheid IMT 1 opdracht heeft gegeven om geen informatie aan de onderzoekscommissie te verstrekken, toen hij op 29 december 2008 op de hoogte werd gesteld van het bestaan van het mandaat voor het administratieve onderzoek. Hij betwist evenmin dat de afdeling IMT na die opdracht daadwerkelijk geen gevolg heeft gegeven aan de verzoeken om inlichtingen van de onderzoekscommissie. Ten slotte betwist hij ook niet dat hij op 21 januari 2009 opnieuw zijn medewerking heeft geweigerd.

52      Verzoekers houding kan volgens Europol niet worden gerechtvaardigd door zijn twijfel over de geldigheid van het mandaat voor het administratieve onderzoek.

53      Het besluit om het onderzoek in te stellen had verzoeker immers niet moeten verrassen, daar hij sinds 8 december 2008 op de hoogte was van de kwestie S. en van het mogelijk gevoelige karakter ervan. Hij was ook op de hoogte van het besluit van de directeur om geen actie te ondernemen, maar dit alleen zolang de dienst geen nauwkeurige schriftelijke informatie had ontvangen. Verzoeker moest dus weten dat de directeur zou handelen op basis van de door hem ontvangen informatie en dat deze wegens het uiterst vertrouwelijk karakter ervan niet zou worden verspreid.

54      Europol betwist voorts dat het ontbreken van een handtekening op de kopie van het aan verzoeker overhandigde onderzoeksmandaat bij hem de vrees heeft kunnen wekken dat dit mandaat onwettig was. Verzoeker wist dat het besluit van 19 december 2008 waarbij S. verlof was verleend reeds was ondertekend door de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur, zodat hij geen enkele reden had om zich ongerust te maken over het feit dat het onderzoeksmandaat, dat op 21 december daaraanvolgend was gedateerd, evenmin door de directeur van de Dienst was ondertekend. Op de aan verzoeker overhandigde kopie van het mandaat kwam niet de vermelding „ontwerp” voor en niets wees erop dat de onderzoekscommissie niet volgens opdracht van de directeur handelde.

55      Wegens het delicate karakter van de zaak S. kon de directeur een administratief onderzoek gelasten zonder eerst het advies van de drie onderdirecteuren van de Dienst te vragen.

56      Op 15 januari 2009 herhaalde verzoeker zijn weigering om met de onderzoekscommissie mee te werken, ofschoon hij had vernomen dat het onderzoeksmandaat door de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur was ondertekend, omdat eerstgenoemde met verlof was. Op 21 januari 2009 heeft hij opnieuw zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd, na de kundigheid van de leden van de onderzoekscommissie ter discussie te hebben gesteld.

57      In elk geval was verzoeker, indien hij twijfelde aan de wettigheid van het administratieve onderzoek, ingevolge artikel 17, derde alinea, van het Europol-statuut verplicht zijn meerderen daarvan op de hoogte te stellen en had hij, zo nodig schriftelijk, om instructies moeten vragen.

58      Voorts beroept verzoeker zich tevergeefs op het feit dat Europol hem voor het eerst in de afwijzing van de klacht heeft verweten dat hij het initiatief heeft genomen om S. op de hoogte te stellen van het naar haar ingestelde administratieve onderzoek. Afgezien van het feit dat deze grief niet wordt genoemd in het ontslagbesluit, heeft Europol alleen rekening gehouden met een in de klacht opgenomen bewering.

59      Europol stelt in de tweede plaats dat het ontslagbesluit eveneens gegrond is, voor zover verzoeker daarbij ongeschikt gedrag in de dienst wordt verweten.

60      Europol merkt in dit verband op dat verzoeker niet betwist dat hij zich tijdens de vergadering van 15 januari 2009 onheus heeft gedragen ten opzichte van het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken.

61      De directeur heeft in het ontslagbesluit eveneens terecht vastgesteld dat bovengenoemd gedrag een houding weergaf waarvan verzoeker eerder reeds blijk had gegeven en die hem op 24 oktober 2008 reeds een waarschuwing had opgeleverd. Verzoeker betwist deze waarschuwing zonder succes. Deze vormde geen disciplinaire sanctie, maar slechts een oproep tot de orde in een antwoord van de directeur van Europol op een brief van verzoeker. Een dergelijke oproep tot de orde maakt deel uit van de aan elke gezagsverhouding inherente middelen waardoor een meerdere een functionaris kan vragen om zijn gedrag in de dienst te wijzigen. Het feit dat verzoekers beoordelingen allemaal goed waren sluit niet uit dat deze oproep tot de orde, die na die beoordelingen heeft plaatsgevonden, toch gegrond was. Overigens heeft verzoeker in zijn laatste beoordeling kritiek gekregen op het feit dat hij geen andere standpunten kon aanvaarden en op zijn gebrek aan samenwerking met de andere diensten.

62      Met betrekking tot het besluit van 24 februari 2009 waarbij verzoeker is ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, merkt Europol ten slotte op dat verzoeker niet betwist dat hij zijn ontslagbesluit aan de leden van de raad van bestuur heeft gezonden. Deze manier van handelen getuigt van een gebrek aan professionalisme en naleving van de bij Europol geldende regels voor de communicatie. Zij tast eveneens de vertrouwensband aan tussen de Dienst en zijn werknemer op een wezenlijk punt van de arbeidsverhouding.

–       Beoordeling door het Gerecht

63      Er zij aan herinnerd dat een jegens een ambtenaar getroffen maatregel alleen wettig is, indien deze is getroffen op basis van feiten waarvan vooraf is vastgesteld dat zij waar zijn (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 1998, V/Commissie, T‑40/95, punt 49). Bovendien dient elk gezag zich met volledige kennis van zaken uit te spreken (zie bijvoorbeeld arresten Gerecht van eerste aanleg van 30 november 1993, Perakis/Parlement, T‑78/92, punt 15, en 30 juni 2005, Branco/Commissie, T‑347/03, punt 108) en na een uitvoerig onderzoek van alle relevante elementen, zodat dit onderzoek zorgvuldig en onpartijdig dient te geschieden (arrest Perakis/Parlement, reeds aangehaald, punt 16; arresten Gerecht van eerste aanleg van 8 mei 2001, Caravelis/Parlement, T‑182/99, punt 32, en 13 juli 2006, Shandong Reipu Biochemicals/Raad, T‑413/03, punt 63).

64      De in het vorige punt genoemde eisen gelden eveneens voor het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegd gezag, wanneer het de aan artikel 94, lid 1, sub b, van het Europol-statuut ontleende bevoegdheid uitoefent om de overeenkomst van een functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, voortijdig op te zeggen.

65      Het Gerecht stelt dienaangaande vast dat Europol het besluit van 4 februari 2009 in feite op twee grieven heeft gebaseerd. Europol heeft verzoeker in de eerste plaats verweten dat hij tijdens het interne onderzoek naar S. op eigen initiatief een formalistische houding heeft aangenomen, die onverenigbaar is met de krachtens artikel 17, lid 1, van het Europol-statuut op de functionarissen rustende samenwerkings- en bijstandsplicht. In de tweede plaats heeft Europol hem verweten dat hij zich onheus heeft gedragen ten opzichte van zijn met dit onderzoek belaste collega’s.

66      Met betrekking tot verzoekers vermeende formalistische houding moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat hij op 29 december 2008 de functionarissen van de eenheid IMT 1 opdracht heeft gegeven om geen informatie aan de onderzoekscommissie te verstrekken, aangezien niet was vastgesteld dat het mandaat waarbij deze commissie was ingesteld in overeenstemming was met de interne regels, en het niet zeker was of het verzoek van de onderzoekscommissie in overeenstemming was met de regels op het gebied van de gegevensbescherming. In de tweede plaats heeft verzoeker op 13 januari 2009 opnieuw geweigerd om de eenheid IMT 1 opdracht te geven, de door de onderzoekscommissie gevraagde inlichtingen te verstrekken, ofschoon de functionaris gegevensbescherming had voorgesteld om de algemene verzoeken van die commissie in elk geval in te willigen, waarbij laatstgenoemde vervolgens zou beoordelen of het nodig was om over alle andere, door haar gevraagde inlichtingen te beschikken. In de derde plaats heeft verzoeker op 15 januari 2009, omdat hij van mening was dat de onderdirecteuren vóór een administratief onderzoek geraadpleegd moesten worden, inzage gevraagd in de brief van 18 december 2008 waarbij de betrokken lidstaat Europol had meegedeeld dat S. mogelijk betrokken was bij de spionagezaak waarin haar vader verwikkeld was. In de vierde plaats heeft verzoeker op 21 januari 2009 nogmaals zijn medewerking geweigerd, door zich ertegen te verzetten dat de functieomschrijving van S. als zodanig aan de onderzoekscommissie werd gezonden.

67      Opgemerkt zij echter dat, zelfs al vond het interne onderzoek plaats in een buitengewone context die de veiligheid van de databanken van Europol kon aantasten, verzoeker, gelet op de aard van de door de onderzoekscommissie verrichte naspeuringen, die met name betrekking hadden op de uitwisseling van e-mails en telefoongesprekken met derden, op 29 december 2008 terecht vraagtekens zette bij de wettigheid van de procedure, aangezien hij, in strijd met het besluit van 1 april 2008, niet was geraadpleegd over het interne onderzoek en het aanvankelijk aan hem overgelegde mandaat niet was ondertekend en op een zondag was gedateerd.

68      Niettemin moet worden vastgesteld dat verzoeker zich rigoureuzer heeft gedragen dan de functionaris gegevensbescherming in zijn advies van 12 januari 2009 had voorgesteld en dat hij zijn bezwaren tegen het onderzoek heeft gehandhaafd, ondanks de uitleg die hem tijdens een vergadering van 15 januari 2009 was gegeven.

69      Met betrekking tot het feit dat verzoeker heeft gehandeld zonder instructies aan zijn rechtstreekse meerdere te vragen, moet eraan worden herinnerd dat de functionaris die een opdracht krijgt welke hem onregelmatig voorkomt, op grond van artikel 17, derde alinea, van het Europol-statuut zijn hiërarchieke meerdere daarvan op de hoogte moet stellen, doch dat hij dit niet schriftelijk dient te doen.

70      Verzoeker stelt dienaangaande dat hij tijdens het verlof van zijn rechtstreekse meerdere laatstgenoemde regelmatig telefonisch op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in de zaak S. Ofschoon het Gerecht deze niet-onderbouwde bewering niet voor vast kan aannemen, moet worden opgemerkt dat Europol ter terechtzitting heeft erkend dat de adjunct-directeur, die verantwoordelijk was voor de afdeling IMT en verzoekers rechtstreekse meerdere was, op 29 december 2008 telefonisch met verzoeker heeft gesproken over de situatie van de dienst. Voorts blijkt uit het dossier dat de rechtstreekse meerdere aanwezig was bij de vergaderingen van 15 januari 2009, tijdens welke verzoeker zijn standpunt heeft uiteengezet en heeft gevraagd om inzage in de brief van 18 december 2008 waarbij Europol op de hoogte werd gesteld van de mogelijke betrokkenheid van S. Bovendien heeft verzoeker zijn rechtstreekse meerdere op 19 januari 2009 het advies van de functionaris gegevensbescherming gegeven, waarbij hij zich ervoor verontschuldigde dat hij er niet eerder voor had gezorgd dat hem toegang tot dat bestand werd verleend. Hij had zijn rechtstreekse meerdere eveneens een kopie van de e-mail van 13 januari 2009 gezonden, waarin hij uiteenzette dat hij, gelet op dit advies, de eenheid IMT 1 geen opdracht kon geven om de door de onderzoekscommissie gevraagde inlichtingen te verstrekken. Uit het dossier blijkt voorts dat verzoeker zijn rechtstreekse meerdere eveneens een kopie van de e-mail van 21 januari 2009 had gezonden, waarbij hij de veiligheidscoördinator meedeelde dat de afdeling IMT als zodanig geen functieomschrijving van S. kon geven.

71      Het is juist dat verzoeker zijn meerderen nooit formeel om instructies heeft gevraagd, ofschoon Europol met een buitengewone situatie was geconfronteerd. Verzoeker heeft zich echter gesterkt kunnen voelen in zijn manier van optreden, aangezien zijn rechtstreekse meerdere niet op bovengenoemde e-mails heeft gereageerd, ofschoon de situatie zijn bijzondere aandacht verdiende, en hij het tijdens de door hem bijgewoonde vergaderingen niet oneens leek te zijn met verzoekers houding. Overigens moet worden opgemerkt dat Europol ter terechtzitting heeft uiteengezet dat er naar aanleiding van de zaak S. geen enkele maatregel jegens die adjunct-directeur is getroffen. Voorts blijkt uit het dossier niet dat een van verzoekers rechtstreekse meerderen het door hem tijdens een vergadering van 15 januari 2009 gedane verzoek heeft betwist om de brief waarbij Europol op de hoogte werd gesteld van de mogelijke betrokkenheid van S., overeenkomstig het besluit van 1 april 2008 aan de onderdirecteuren te zenden.

72      Wat verzoekers gedrag ten opzichte van zijn met het interne onderzoek belaste collega’s betreft, moet worden toegegeven dat hij bij de verstrekking van de gevraagde informatie eenvoudigweg zijn voorbehoud had kunnen maken over de betrouwbaarheid van de omschrijving van de door S. uitgeoefende taken. Opgemerkt zij echter dat hij in zijn e-mail van 21 januari 2009 slechts zijn twijfels heeft geuit over hun kundigheid om de zeer gespecialiseerde werkzaamheden van S. te beoordelen, zonder hen echter te denigreren. Verzoeker gaf in die e-mail immers aan dat de functieomschrijving van de betrokkene niet was bijgewerkt en dat hij van mening was dat een vergelijking van deze functieomschrijving met de daadwerkelijk verrichte taken tot een verkeerde beoordeling van de feiten zou leiden. Verzoeker voegde hieraan toe dat hij volledig vertrouwen had in het professionalisme en de onpartijdigheid van de onderzoekscommissie en dat hij slechts van mening was dat de commissieleden niet over de nodige kundigheid beschikten om op basis van haar functieomschrijving het door S. verrichte werk te beoordelen.

73      Uit het besluit van 4 februari 2009 blijkt dat dit eveneens is gebaseerd op verzoekers houding tijdens de vergadering van 15 januari 2009. Verzoeker betwist deze grief niet en Europol merkt terecht op dat de directeur van de Dienst verzoeker op 24 oktober 2008 reeds had gewaarschuwd wegens zijn gebrek aan teamgeest, doch dat voor een dergelijke oproep tot de orde geen tuchtprocedure nodig was.

74      Uit het voorgaande blijkt dat Europol, ook al was verzoekers gedrag op een aantal punten laakbaar, niet zorgvuldig rekening heeft gehouden met het feit dat de betrokkene, in strijd met het besluit van 1 april 2008, niet was geraadpleegd over de noodzaak om een intern onderzoek in te stellen, het feit dat het hem aanvankelijk overhandigde mandaat niet was ondertekend en op een zondag was gedateerd, alsmede met de omvang van de door de onderzoekscommissie gevraagde inlichtingen, welke omstandigheden alle bij verzoeker korte tijd twijfel hebben kunnen doen ontstaan over de wettigheid van het onderzoek. Bovendien en vooral heeft Europol geen rekening gehouden met het feit dat verzoekers rechtstreekse meerdere op geen enkele wijze had gereageerd op de e-mails die hij hem als kopie had gezonden en waarin hij melding maakte van zijn reserves met betrekking tot het betrokken onderzoek. Voorts heeft verzoekers e-mail van 21 januari 2009 volgens Europol een smadelijk karakter, dat kennelijk niet is aangetoond. Ten slotte heeft Europol wel rekening gehouden met de op 24 oktober 2008 aan verzoeker gegeven waarschuwing, maar niet met het feit dat verzoeker op 19 september 2008 een bevredigende beoordeling had gekregen en dat hem op 20 oktober daaraanvolgend, gelet op zijn prestaties, een salarisverhoging was toegekend.

75      Hieruit volgt dat Europol bij de vaststelling van het besluit om verzoeker te ontslaan, relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen niet zorgvuldig, volledig en uitvoerig heeft onderzocht.

76      Wanneer het Gerecht een middel aanvaardt dat is ontleend aan fouten bij de vaststelling van feiten die volledig in aanmerking zijn genomen om een maatregel jegens een ambtenaar of functionaris te rechtvaardigen, moet het besluit waarbij die maatregel wordt opgelegd, gelet op het unieke en ondeelbare karakter ervan, in zijn geheel nietig worden verklaard.

77      Het besluit van 4 februari 2009 moet dus nietig worden verklaard, zonder dat het nodig is om de tweede grief, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, te onderzoeken, die niet tot een verder gaande nietigverklaring zou kunnen leiden.

78      Derhalve moet het besluit van 24 februari 2009, waarbij de directeur van Europol verzoeker heeft ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, eveneens nietig worden verklaard, daar dit besluit is gebaseerd op het voormelde besluit van 4 februari 2009.

 Vordering tot schadevergoeding

 Argumenten van partijen

79      Verzoeker stelt dat de besluiten om hem te ontslaan en om hem niet te houden aan zijn opzeggingstermijn zijn reputatie binnen Europol en de andere diensten van de Europese Unie hebben geschaad. Bovendien heeft Europol de lidstaten dubbelzinnige uitleg gegeven over de redenen voor zijn ontslag, hetgeen aanleiding is geweest voor speculaties daarover. Ten slotte heeft het ontslag diepe sporen achtergelaten in zijn privéleven.

80      Europol betwist dat hij verzoekers reputatie heeft geschaad.

 Beoordeling door het Gerecht

81      Volgens de rechtspraak kan de nietigverklaring van een onwettige handeling op zich een passend en in beginsel toereikend herstel vormen voor elke immateriële schade die door die handeling mogelijk is veroorzaakt. Meer bepaald, een ontslag kan door zijn aard bij de ontslagen persoon gevoelens van afwijzing, frustratie en onzekerheid over de toekomst oproepen. Ook kan slechts in bijzondere omstandigheden worden vastgesteld dat een onrechtmatige gedraging van een werkgever de functionaris vanuit moreel oogpunt meer heeft geraakt dan hetgeen een ontslagen persoon gewoonlijk ervaart en dat deze persoon recht heeft op een vergoeding voor de immateriële schade (arresten Gerecht van 9 december 2010, Schuerings/ETF, F‑87/08, punt 73, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑107/11 P, en Vandeuren/ETF, F‑88/08, punt 73, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑108/11 P).

82      In casu moet worden opgemerkt dat het besluit van 4 februari 2009 werd gemotiveerd met het feit dat verzoeker zich niet had gehouden aan de instructies van zijn meerderen, dat hij niet het belang en de ernst van de situatie waarmee Europol werd geconfronteerd had ingezien, maar dat hij juist het interne onderzoek had gehinderd en zich respectloos had gedragen ten opzichte van zijn collega’s.

83      Hieruit volgt dat de opzegging van verzoekers overeenkomst heeft plaatsgevonden na zware verwijten en dat deze opzegging door de gevolgen ervan gelijkstaat aan de zwaarste tuchtmaatregel. In deze omstandigheden heeft de opzegging van verzoekers overeenkomst hem in diskrediet kunnen brengen. Bovendien is de beproeving die elk ontslag vormt verergerd door het feit dat tot deze opzegging is besloten zonder dat de Dienst de zaak zorgvuldig, volledig en uitvoerig heeft onderzocht, ofschoon deze door de ernst van de gevolgen ervan juist bijzondere aandacht verdiende.

84      Aangezien verzoeker zijn schadevordering echter wil baseren op andere handelingen dan de bestreden besluiten, diende hij in dat geval voorafgaande aan zijn klacht een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 92, lid 1, van het Europol-statuut in te dienen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Wat dat betreft, kan verzoekers schadevordering dus niet worden toegewezen.

85      Gelet op het voorgaande is het Gerecht op grond van een schadebegroting ex aequo et bono van oordeel dat een bedrag van 5 000 EUR een passende schadeloosstelling voor verzoekers immateriële schade vormt.

 Vordering tot betaling van salaris, berekend vanaf de datum waarop de overeenkomst ten onrechte is beëindigd

86      Verzoeker vraagt het Gerecht om Europol te veroordelen tot betaling van zijn salaris tot aan de dag waarop zijn overeenkomst rechtsgeldig zou zijn beëindigd.

87      Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat een verzoek om Europol aan een van zijn functionarissen een bedrag te doen betalen waarop die functionaris krachtens het Europol-statuut recht meent te hebben, binnen het begrip „geschillen met een geldelijk karakter” in de zin van artikel 93, lid 1, van het Europol-statuut valt, en zich onderscheidt van aansprakelijkheidsvorderingen die functionarissen tegen Europol instellen en die strekken tot vergoeding van schade (zie met betrekking tot artikel 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, arrest Hof van 18 december 2007, Weißenfels/Parlement, C‑135/06 P, punten 65, 67 en 68; arrest Gerecht van 2 juli 2009, Giannini/Commissie, F‑49/08, punten 39‑42). Overigens moet het verzoekschrift in die zin worden opgevat, daar verzoeker ter onderbouwing van deze vordering niet heeft geprobeerd om de voorwaarden aan te tonen waarvan een aansprakelijkheidsvordering afhankelijk is.

88      Dit gezegd zijnde, moet eraan worden herinnerd dat de nietigverklaring van een handeling door de rechter tot gevolg heeft dat die handeling met terugwerkende kracht haar gelding wordt ontnomen en dat wanneer de nietig verklaarde handeling reeds is uitgevoerd, het ongedaan maken van haar gevolgen vereist dat de verzoeker in de rechtspositie wordt gebracht waarin hij zich vóór die handeling bevond (arrest Gerecht van 26 oktober 2006, Landgren/ETF, F‑1/05, punt 92).

89      Uit het voorgaande volgt dat Europol de maatregelen zal moeten treffen die de uitvoering van het arrest meebrengt, waarbij hij, daar het om een nietigverklaring met terugwerkende kracht gaat, moet uitgaan van de datum waarop het besluit is genomen om verzoeker te ontslaan [zie in die zin arresten Gerecht van eerste aanleg van 2 mei 2006, O2 (Germany)/Commissie, T‑328/03, punt 48, en 9 september 2008, Bayer CropScience e.a./Commissie, T‑75/06, punt 63].

90      Aangezien verzoeker vóór de vaststelling van het besluit van 4 februari 2009 aan Europol gebonden was door een overeenkomst die op 31 augustus 2010 zou aflopen, zou het herstel van zijn rechtspositie in beginsel betekenen dat de Dienst hem het verschil betaalt tussen het bedrag van de bezoldiging waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij bij Europol in dienst was gebleven en de bezoldiging of de werkloosheidsuitkeringen die hij bovendien tussen 4 mei 2009 en 31 augustus 2010 daadwerkelijk heeft ontvangen, omdat elke latere datum hypothetisch is.

91      Er moet echter aan worden herinnerd dat het besluit om verzoeker te ontslaan nietig wordt verklaard, omdat Europol de feiten niet zorgvuldig, volledig en uitvoerig heeft onderzocht.

92      In deze context kan in geen geval worden uitgesloten dat Europol van mening is dat hij na een volledig en uitvoering heronderzoek van het dossier waarbij rekening wordt gehouden met de rechtsoverwegingen van dit arrest, opnieuw een besluit kan nemen om verzoekers overeenkomst op te zeggen. Bovendien kan, daar de aanvaarde grief veel weg heeft van een procedurefout, zelfs niet volledig worden uitgesloten dat de Dienst zijn nieuwe besluit terugwerkende kracht geeft tot 4 maart 2009, waar die terugwerkende kracht noodzakelijk zou zijn voor de verwezenlijking van het met de betrokken maatregel beoogde doel en deze niet in strijd zou zijn met het gewettigd vertrouwen van de betrokkene (zie in die zin arrest Gerecht van 5 mei 2009, Simões Dos Santos/BHIM, F‑27/08, punten 100 en 101, in dat opzicht bevestigd bij arrest Gerecht van de Europese Unie van 10 november 2010, BHIM/Simões Dos Santos, T‑260/09 P, punten 48‑66; zie eveneens arrest Hof van 30 september 1982, Amylum/Raad, 108/81, punten 4‑17; arresten Gerecht van eerste aanleg van 17 oktober 1991, de Compte/Parlement, T‑26/89, punt 66, en 23 oktober 2008, People’s Mojahedin Organization of Iran/Raad, T‑256/07, punt 65).

93      Derhalve kan het Gerecht, dat zijn oordeel niet in de plaats van dat van Europol mag stellen, Europol niet veroordelen tot betaling van verzoekers bezoldiging vanaf de datum waarop zijn overeenkomst ten onrechte is beëindigd, omdat anders wordt vooruitgelopen op het standpunt dat de Dienst zal innemen. Dit betekent dat verzoekers vordering daartoe niet kan worden toegewezen.

 Kosten

94      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij, behoudens andere bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dat Reglement, in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Op grond van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

95      Uit de rechtsoverwegingen van dit arrest volgt dat verzoeker nietigverklaring van de bestreden besluiten heeft verkregen en dat zijn vordering tot schadevergoeding ten dele is toegewezen. Bovendien heeft verzoeker in zijn conclusies uitdrukkelijk gevraagd om Europol te verwijzen in de kosten. Daar de omstandigheden van de onderhavige zaak niet de toepassing van de bepalingen van artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen, moet Europol worden verwezen in alle kosten.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van 4 februari 2009 waarbij de directeur van de Europese Politiedienst (Europol) de overeenkomst voor bepaalde tijd van A. Kalmár heeft opgezegd, het besluit van 24 februari 2009 waarbij de directeur van Europol de betrokkene heeft ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, en het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht worden nietig verklaard.

2)      Europol wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 5 000 EUR aan verzoeker.

3)      Het beroep wordt voor het overige verworpen.

4)      Europol zal naast zijn eigen kosten de kosten van Kalmár dragen.

Tagaras

Kreppel

Van Raepenbusch

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 mei 2011.

De griffier

 

       De president van de Tweede kamer

W. Hakenberg

 

       H. Tagaras


* Procestaal: Nederlands.