Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa - CAAD) (Portugal) op 17 juli 2019 – ALLIANZGI-FONDS AEVN/Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-545/19)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa - CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ALLIANZGI-FONDS AEVN

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

Staat artikel 56 [EG] (thans artikel 63 VWEU), betreffende het vrije verkeer van kapitaal, of artikel 49 [EG] (thans artikel 56 VWEU), betreffende het vrij verrichten van diensten, in de weg aan een belastingregeling als aan de orde in het hoofdgeding, die is opgenomen in artikel 22 van het Estatuto dos Benefícios Fiscais (Portugese regeling inzake belastingvoordelen), waarin wordt bepaald dat een definitieve bronbelasting wordt geheven op dividenden die door Portugese vennootschappen worden uitgekeerd aan instellingen voor collectieve belegging (icb’s) die geen ingezetene van Portugal zijn en zijn gevestigd in andere [lidstaten] [OMISSIS] van de Unie, terwijl naar Portugees fiscaal recht opgerichte icb’s die voor belastingdoeleinden ingezetene van Portugal zijn een vrijstelling van de bronbelasting op de ontvangsten in kwestie kunnen genieten?

Leidt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, door te voorzien in een bronbelasting op dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten icb’s en de mogelijkheid om een vrijstelling van die bronbelasting te verkrijgen, voor te behouden voor ingezeten icb’s, tot een ongunstiger behandeling van dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten icb’s, aangezien de laatste die vrijstelling op generlei wijze kunnen genieten?

Is de belastingregeling voor aandeelhouders van een icb relevant voor de beoordeling van het discriminerende karakter van de Portugese regeling die voorziet in een specifieke en verschillende fiscale behandeling van enerzijds (ingezeten) icb’s en anderzijds de aandeelhouders van die icb’s? Of dient – nu de belastingregeling voor ingezeten icb’s geenszins wordt beïnvloed of gewijzigd door het feit dat de aandeelhouders ervan al dan niet ingezetene van Portugal zijn – om te bepalen of de situaties vergelijkbaar zijn met het oog op de beoordeling van het discriminerende karakter van voornoemde regeling, slechts de belastingregeling in aanmerking te worden genomen die van toepassing is op het beleggingsvehikel?

Is het verschil in behandeling van in Portugal ingezeten en niet in Portugal ingezeten icb’s toelaatbaar, gelet op het feit dat in Portugal ingezeten natuurlijke of rechtspersonen met aandelen in (ingezeten of niet-ingezeten) icb’s in beide gevallen in gelijke mate (en doorgaans zonder vrijstelling) zijn onderworpen aan de belasting op door icb’s uitgekeerde opbrengsten, terwijl niet-ingezeten aandeelhouders een hogere belasting moeten betalen?

5)    Is het – gelet op het feit dat de discriminatie die het voorwerp van het onderhavige geding is, samenhangt met een verschillende belastingheffing op inkomsten uit dividenden die door ingezeten icb’s aan hun aandeelhouders worden uitgekeerd –, met het oog op de beoordeling of de belasting van die opbrengsten vergelijkbaar is, rechtmatig om rekening te houden met andere belastingen of heffingen die verschuldigd zijn in het kader van door icb’s verrichte beleggingen? Is het inzonderheid, met het oog op de analyse van het vergelijkbare karakter, rechtmatig en toelaatbaar om rekening te houden met het effect van vermogensbelastingen, uitgavenbelastingen of andere belastingen, en niet uitsluitend met de belasting over de opbrengsten van icb’s, met inbegrip van eventuele specifieke belastingen?

____________