Language of document : ECLI:EU:F:2011:3

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

20 januari 2011

Zaak F‑121/07

Guido Strack

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Bevoegdheid van Gerecht — Ontvankelijkheid — Bezwarend besluit”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Strack vraagt om nietigverklaring van een aantal besluiten van de Commissie van 12 januari, 26 februari en 20 juli 2007, voor zover daarbij de toegang wordt geweigerd tot bepaalde in haar bezit zijnde documenten, en om veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding welke ten minste op 10 000 EUR wordt geschat, vermeerderd met rente, voor de schade die hij door bovengenoemde afwijzende besluiten heeft geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Procedure — Neerlegging van verweerschrift — Termijn — Verlenging

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 39, lid 2)

2.      Procedure — Mondelinge behandeling — Rapport ter terechtzitting van rechter-rapporteur — Doel

3.      Europese Unie — Instellingen — Recht van toegang van publiek tot documenten — Verordening nr. 1049/2001 — Algemene regel — Verzoek om toegang van ambtenaar tot zijn persoons- en medisch dossier — Onderwerping aan regeling van Ambtenarenstatuut

(Ambtenarenstatuut, art. 26, zevende en achtste alinea, en 26 bis; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

4.      Ambtenaren — Beroep — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Beroep tegen besluit tot afwijzing van verzoek om toegang tot documenten, door ambtenaar ingediend krachtens verordening nr. 1049/2001 — Daaronder begrepen

(Art. 230 EG en 236 EG; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 1; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 1; besluit 2004/752 van de Raad, art. 1)

5.      Europese Unie — Instellingen — Recht van toegang van publiek tot documenten — Verordening nr. 1049/2001 — Besluit houdende weigering om publiek toegang tot documenten te geven — Begrip

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, lid 2)

6.      Europese Unie — Instellingen — Recht van toegang van publiek tot documenten — Verordening nr. 1049/2001 — Verplichting om verzoek om toegang voldoende nauwkeurig te formuleren

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, leden 1 en 2)

1.      Op grond van artikel 39, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken kan de president van dat Gerecht de termijn waarover de verwerende partij voor de indiening van het verweerschrift beschikt, verlengen. De omstandigheid dat zonder behandeling op tegenspraak verschillende verlengingen zijn verleend, is niet in strijd met het recht van de verzoekende partij op een eerlijk proces, indien de situatie van partijen niet wezenlijk is gewijzigd. De eerlijkheid van een procedure wordt immers beoordeeld op basis van de gehele procedure.

(cf. punt 39)

2.      Zoals de titel ervan aangeeft, heeft het voorbereidend rapport ter terechtzitting van de rechter-rapporteur van de Unie tot doel, de terechtzitting voor te bereiden en partijen de gelegenheid te bieden om hun eventuele opmerkingen te maken over de gegevens van het geschil en de vragen die in dat rapport met het oog op de opstelling van het arrest aan de orde zijn gesteld. De wijziging van dat rapport is als zodanig van geen enkel belang voor het verloop van de gerechtelijke procedure en de inhoud van het arrest en de bezwaren die de partijen daartegen hebben ingebracht kunnen alleen in aanmerking worden genomen bij de opstelling van het arrest voor zover zij relevant zijn.

(cf. punt 42)

3.      De toegang van ambtenaren tot hun persoons- en medisch dossier wordt geregeld in artikel 26, zevende en achtste alinea, van het Statuut respectievelijk in artikel 26 bis van het Statuut, terwijl de mogelijkheid voor ambtenaren om kennis te nemen van elk ander op hen betrekking hebbend gegeven wordt geregeld door verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Ook al vormt verordening nr. 1049/2001 een algemene regel die de belangrijkste beginselen geeft voor de uitoefening van het recht van elke burger van de Unie op toegang tot documenten van de betrokken instelling op alle werkgebieden van de Unie, daaronder begrepen dat van de openbare dienst, het aldus voorziene recht op toegang kan, evenals elke algemene regel, volgens het beginsel dat de bijzondere regel afwijkt van de algemene regel (lex specialis derogat legi generali) worden gepreciseerd, uitgebreid of juist beperkt of zelfs uitgesloten, wanneer er bijzondere regels bestaan die specifieke materies regelen.

In dit verband vormen artikel 26, zevende en achtste alinea, en artikel 26 bis van het Statuut nu juist bijzondere bepalingen die afwijken van die van verordening nr. 1049/2001, aangezien zij de toegang tot specifieke documenten regelen, namelijk enerzijds de documenten betreffende de administratieve positie, de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag van ambtenaren en anderzijds de documenten van medische aard.

(cf. punten 65‑67)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 april 2005, Hendrickx/Raad, T‑376/03, punt 55; 14 juli 2005, Le Voci/Raad, T‑371/03, punt 122; 17 mei 2006, Kallianos/Commissie, T‑93/04, punt 87

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 januari 2010, A en G/Commissie, F‑124/05 en F‑96/06, punt 294

4.      Uit artikel 1 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie volgt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken bevoegd is om kennis te nemen van elk geschil tussen een ambtenaar en zijn instelling dat zijn oorsprong vindt in de tussen hen bestaande arbeidsverhouding, ongeacht de bepalingen die de ambtenaar ter onderbouwing van zijn vordering aanvoert. Deze vaststelling wordt bevestigd door artikel 1 van besluit 2004/752 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.

Derhalve is het Gerecht bevoegd om uitspraak te doen over een krachtens artikel 236 EG ingesteld beroep tot nietigverklaring van de weigering van de Commissie tot inwilliging van een verzoek om toegang tot documenten dat een ambtenaar of functionaris heeft ingediend krachtens verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en dat zijn oorsprong vindt in de arbeidsverhouding tussen die ambtenaar of functionaris en de Commissie. Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat artikel 8, lid 1, van die verordening slechts voorziet in het krachtens artikel 230 EG ingesteld beroep tot nietigverklaring. De omstandigheid dat de wetgever door middel van die verordening een zo groot mogelijk gevolg heeft willen geven aan het recht van het publiek in het algemeen op toegang tot in het bezit van de instellingen zijnde documenten verklaart waarom hij het meest gebruikelijke rechtsmiddel heeft gekozen, zonder dat de verwijzing naar artikel 230 EG tot gevolg heeft dat de aan de justitiabele ter beschikking staande rechtsmiddelen worden beperkt tot het in dat artikel voorziene beroep tot nietigverklaring en de omvang wordt beperkt van de bevoegdheid die het Gerecht door artikel 1 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie wordt verleend.

(cf. punten 71‑74)

Referentie:

Gerecht: 19 januari 2010, Co‑Frutta/Commissie, T‑355/04 en T‑446/04, punt 71

5.      De vraag om nadere precisering van een verzoek om toegang tot documenten wegens het grote aantal betrokken documenten, door het tot aanstelling bevoegd gezag geformuleerd op basis van artikel 6, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, houdt de mogelijkheid van onderzoek van het verzoek om toegang uitdrukkelijk open, zodat een tegen die vraag gericht beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk is.

(cf. punt 84)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 12 oktober 2000, JT’s Corporation/Commissie, T‑123/99, punt 25

6.      Wanneer duidelijke bepalingen, zoals artikel 6, leden 1 en 2, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, betreffende verzoeken om toegang tot in het bezit van de instellingen zijnde documenten, ondubbelzinnig voorschrijven dat een verzoek voldoende nauwkeurig geformuleerd moet zijn om door de administratie beantwoord te kunnen worden, kan de niet-naleving van die verplichting haar niet verplichten om zelf onderzoek te doen teneinde die onnauwkeurigheid te verhelpen, zo nodig met de inzet van aanzienlijke middelen. In het verlengde van de regel dat de justitiabelen in geval van misbruik geen beroep op de Europese regels kunnen doen, hebben burgers, wanneer zij een verzoek tot het gezag richten, echter een verplichting tot informatie en loyale samenwerking jegens de instellingen.

Indien een instelling in bijzondere gevallen waarin het concrete en individuele onderzoek van de documenten voor haar een onevenredige administratieve last meebrengt, de mogelijkheid behoudt om het belang van de toegang van het publiek tot documenten af te wegen tegen de uit het concrete en individuele onderzoek voortvloeiende werklast, teneinde in deze bijzondere gevallen het belang van een behoorlijk bestuur te vrijwaren, moet zij deze mogelijkheid des te meer hebben wanneer het verzoek om toegang betrekking heeft op een aanzienlijk aantal niet duidelijk geïdentificeerde documenten, zodat de behandeling van het verzoek veel voorafgaand onderzoek vereist.

(cf. punten 86, 87 en 89)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 januari 2002, Gonçalves/Parlement, T‑386/00, punt 74; 17 oktober 2002, Astipesca/Commissie, T‑180/00, punt 93; 11 maart 2003, Conserve Italia/Commissie, T‑186/00, punt 50; 13 april 2005, Verein für Konsumenteninformation/Commissie, T‑2/03, punt 102