Language of document : ECLI:EU:C:2019:320

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

11 april 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Betalingsdiensten in de interne markt – Richtlijn 2007/64/EG – Artikelen 2 en 58 – Toepassingsgebied – Betalingsdienstgebruiker – Begrip – Uitvoering van een door een derde verstrekte opdracht tot het verrichten van automatische afschrijvingen van een rekening waarvan hij niet de houder is – Ontbreken van instemming van de houder van de gedebiteerde rekening – Niet-toegestane betalingstransactie”

In zaak C‑295/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal) bij beslissing van 21 februari 2018, ingekomen bij het Hof op 30 april 2018, in de procedure

Mediterranean Shipping Company (Portugal) – Agentes de Navegação SA

tegen

Banco Comercial Português SA,

Caixa Geral de Depósitos SA,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, E. Juhász en I. Jarukaitis (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Mediterranean Shipping Company (Portugal) – Agentes de Navegação SA, vertegenwoordigd door P. Neves de Sousa, advogado,

–        Banco Comercial Português SA, vertegenwoordigd door M. Mendes Pereira en N. Carrolo dos Santos, advogados,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, T. Larsen, A. Pimenta en G. Fonseca als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Costa de Oliveira en H. Tserepa-Lacombe als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2 en 58 van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB 2007, L 319, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Mediterranean Shipping Company (Portugal) – Agentes de Navegação SA (hierna: „MSC”) en Banco Comercial Português SA (hierna: „bank BCP”) betreffende de terugbetaling van bepaalde bedragen die van de rekening van MSC werden afgeschreven zonder dat zij daarmee heeft ingestemd.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Richtlijn 2007/64 is met ingang van 13 januari 2018 ingetrokken en vervangen door richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van richtlijn 2007/64 (PB 2015, L 337, blz. 35). Gelet op de datum van de litigieuze feiten blijft op het hoofdgeding evenwel richtlijn 2007/64 van toepassing.

4        De overwegingen 3, 4, 24, 31 en 35 van richtlijn 2007/64 luidden als volgt:

„(3)      Reeds eerder [werden] op [het] terrein [van de markten voor betalingsdiensten van de lidstaten] [...] besluiten [van de Europese Unie aangenomen], [...] Deze maatregelen blijven zoals gezegd onvoldoende. Het naast elkaar bestaan van nationale voorschriften en een onvolledig [Unierechtelijk] kader leidt voorts tot verwarring en een gebrek aan rechtszekerheid.

(4)      Het is bijgevolg van vitaal belang dat op [Unieniveau] een modern en samenhangend juridisch kader voor betalingsdiensten tot stand wordt gebracht [...]. Dit juridisch kader moet concurrentieneutraal zijn voor alle betalingssystemen, teneinde de consument voldoende keuzemogelijkheden te laten, en zou een flinke stap voorwaarts betekenen ten opzichte van de huidige nationale systemen wat kosten voor de consument, veiligheid en efficiëntie betreft.

[...]

(24)      In de praktijk zijn raamcontracten en de daaronder vallende betalingstransacties veel gebruikelijker en van groter economisch belang dan eenmalige betalingstransacties. In geval van een betaalrekening of een specifiek betaalinstrument is een raamcontract vereist. [...]

[...]

(31)      Om de risico’s en gevolgen van niet-toegestane of foutieve betalingstransacties te beperken, moet de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder zo spoedig mogelijk in kennis stellen van betwistingen in verband met vermeende niet-toegestane of foutieve betalingstransacties, voor zover de betalingsdienstaanbieder zijn informatieplicht conform deze richtlijn heeft vervuld. [...]

[...]

(35)      Er moet worden voorzien in de toewijzing van verliezen in geval van niet-toegestane betalingstransacties. [...]”

5        Artikel 1, lid 1, onder a), van die richtlijn bepaalde:

„Deze richtlijn stelt de regels vast op grond waarvan de lidstaten de volgende zes categorieën betalingsdienstaanbieders onderscheiden:

a)      kredietinstellingen [...]”.

6        Artikel 2 van die richtlijn regelde het volgende:

„1.      Deze richtlijn is van toepassing op betalingsdiensten uitgevoerd in de [Unie]. Met uitzondering van artikel 73, zijn de titels III en IV evenwel alleen van toepassing wanneer zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betalingsdienstaanbieder in de [Unie] gevestigd is.

2.      De titels III en IV zijn van toepassing op betalingsdiensten uitgevoerd in euro of in de valuta van een lidstaat buiten de eurozone.

3.      De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van deze richtlijn op de instellingen bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2006/48/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB 2006, L 177, blz. 1)], met uitzondering van het eerste en het tweede streepje van dat artikel.”

7        Artikel 3 van die richtlijn somde transacties en diensten op die van het toepassingsgebied ervan zijn uitgesloten.

8        Artikel 4 van richtlijn 2007/64 gaf voor de toepassing ervan de volgende definities:

„[...]

3.      ,betalingsdienst’: elke bedrijfswerkzaamheid als vermeld in de bijlage;

[...]

5.      ,betalingstransactie’: een door de betaler of de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;

[...]

7.      ‚betaler’: hetzij een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke of rechtspersoon die een betalingsopdracht geeft;

8.      ‚begunstigde’: natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

9.      ‚betalingsdienstaanbieder’: een instelling als bedoeld in artikel 1, lid 1, [...];

10.      ,betalingsdienstgebruiker’: natuurlijke of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt;

[...]

14.      ‚betaalrekening’: op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;

[...]

28.      ‚automatische afschrijving’: een betalingsdienst voor debiteringen van de betaalrekening van een betaler, waarbij een betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler aan de begunstigde, aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of aan de betalingsdienstaanbieder van de betaler verstrekte instemming;

[...]”

9        Titel III van deze richtlijn, die de artikelen 30 tot en met 50 ervan bevatte, had als opschrift „Transparantie van aan betalingsdiensten verbonden voorwaarden en informatievereisten”. Artikel 42 van deze richtlijn, dat deel uitmaakte van hoofdstuk 3 van deze titel, over raamcontracten, omschreef nader de informatie en voorwaarden die aan de betalingsdienstgebruiker moesten worden verstrekt. Volgens punt 5, onder d), van dit artikel valt daaronder op welke wijze en binnen welke termijn deze gebruiker de betalingsdienstaanbieder in kennis moet stellen van een niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransactie overeenkomstig artikel 58 van deze richtlijn, onder vermelding van de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor niet-toegestane betalingstransacties overeenkomstig artikel 60 ervan. Artikel 37, lid 2, van deze richtlijn, dat is opgenomen in hoofdstuk 2 van diezelfde titel, betreffende eenmalige betalingstransacties, voorzag in een soortgelijke informatieverplichting met betrekking tot eenmalige betalingstransacties.

10      Titel IV van richtlijn 2007/64, die bestond uit de artikelen 51 tot en met 83 ervan, had als opschrift „Rechten en plichten met betrekking tot de aanbieding en het gebruik van betalingsdiensten”. Artikel 54 ervan, dat in hoofdstuk 2 van deze titel, betreffende het toestaan van betalingstransacties, was opgenomen, had als opschrift „Instemming en het intrekken van instemming” en bepaalde in de leden 1 en 2 ervan:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat een betalingstransactie pas als toegestaan wordt aangemerkt indien de betaler heeft ingestemd met de uitvoering van de betalingsopdracht. [...]

2.      De instemming om een betalingstransactie of een reeks betalingstransacties te doen uitvoeren wordt verleend in de tussen de betaler en zijn betalingsdienstaanbieder overeengekomen vorm.

Bij gebreke van een dergelijke instemming wordt een betalingstransactie als niet-toegestaan aangemerkt.”

11      Artikel 58 van deze richtlijn, met als opschrift „Kennisgeving van niet-toegestane of foutieve betalingstransacties”, luidde:

„De betalingsdienstgebruiker die zich rekenschap geeft van een niet-toegestane of foutieve betalingstransactie welke aanleiding geeft tot een vordering, [...] verkrijgt alleen rectificatie van zijn betalingsdienstaanbieder indien hij hem onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering kennisgeeft van de bewuste transactie, tenzij de betalingsdienstaanbieder, in voorkomend geval, de informatie betreffende die betalingstransactie niet overeenkomstig titel III heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld.”

12      Artikel 59 van deze richtlijn, dat het bewijs inzake authentificatie en uitvoering van betalingstransacties betrof, preciseerde in lid 1 ervan het volgende:

„De lidstaten schrijven voor dat, wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent dat hij een uitgevoerde betalingstransactie heeft toegestaan of aanvoert dat de betalingstransactie niet correct is uitgevoerd, zijn betalingsdienstaanbieder gehouden is het bewijs te leveren dat de betalingstransactie is geauthentificeerd, juist is geregistreerd, is geboekt en niet door een technische storing of enig ander falen is beïnvloed.”

13      Artikel 60 van die richtlijn, dat handelde over de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder wegens niet-toegestane betalingstransacties, bepaalde in lid 1 ervan:

„De lidstaten zorgen ervoor dat, onverminderd artikel 58, de betalingsdienstaanbieder van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terugbetaalt en, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, herstelt in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.”

14      De bijlage bij richtlijn 2007/64 somde de in artikel 4, punt 3, ervan bedoelde betalingsdiensten op. Punt 3 van deze bijlage luidde als volgt:

„Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, op een betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbieder:

–        uitvoering van automatische debiteringen, met inbegrip van eenmalige automatische debiteringen;

–        [...]”

 Portugees recht

15      Richtlijn 2007/64 is in Portugees recht omgezet bij decreto‑lei n.o 317/2009 (wetsbesluit nr. 317/2009) van 30 oktober 2009 (Diário da República, 1e serie, nr. 211 van 30 oktober 2009) houdende goedkeuring, in bijlage I, van de rechtsregeling inzake de toegang tot de werkzaamheden van betalingsinstellingen en tot het aanbieden van betalingsdiensten.

16      In artikel 2 van de op het hoofdgeding toepasselijke versie van deze regeling (hierna: „RB”) werden definities vastgesteld die in wezen die uit artikel 4 van richtlijn 2007/64 herhaalden. Met name nam dit artikel 2, onder i), j) en m), de definities uit artikel 4, punten 7, 8 en 10, van deze richtlijn over en kwam artikel 69 RB in wezen overeen met artikel 58 van deze richtlijn.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      MSC is houder van een lopende rekening bij de bank BCP. In het kader van een in 2014 uitgevoerde interne controle heeft deze vennootschap ontdekt dat er door middel van automatische afschrijvingen regelmatig bedragen van haar rekening werden gedebiteerd ten gunste van een derde (hierna: „opdrachtgever”) waarmee zij geen band had, en zonder dat zij daarmee ten aanzien van de bank BCP had ingestemd.

18      Bij brief van 17 november 2014 heeft MSC de bank BCP verzocht om deze automatische afschrijvingen te annuleren, aan haar de gedebiteerde bedragen terug te storten en haar een kopie te bezorgen van de stukken waarbij deze waren toegestaan. Na een uitwisseling van correspondentie tussen deze twee ondernemingen is deze bank overgegaan tot de gevraagde annulering en heeft zij het bedrag van 683,48 EUR, dat overeenkomt met de automatische afschrijvingen die waren verricht in oktober en november 2014, teruggestort.

19      In de loop van deze uitwisseling werd een kopie van de instemming met de betaling inzake de betrokken automatische afschrijvingen verkregen bij de Caixa Geral de Depósitos SA, de bank waar de rekening werd aangehouden ten gunste waarvan deze automatische afschrijvingen waren verricht (hierna: „bank van de opdrachtgever”). De bank BCP heeft vervolgens kunnen vaststellen dat deze instemming niet door de houder van de gedebiteerde rekening, MSC, maar wel door deze opdrachtgever, een derde vennootschap, was verstrekt, met het oog op betalingen ten gunste van deze opdrachtgever via automatische afschrijvingen van een rekening, waarbij uit de betrokken instemming bleek dat het vermelde bankrekeningnummer verschilde van het bankidentificatienummer, te weten dat van MSC bij de bank BCP.

20      Op 10 december 2014 heeft MSC opnieuw contact opgenomen met de bank BCP en herhaald dat onverschuldigde automatische afschrijvingen van haar rekening waren gebeurd. Bij brief van 16 december 2014 heeft deze bank bevestigd dat deze instemming door MSC ontbrak, of toch minstens onregelmatig was, met als gevolg dat MSC recht had op terugbetaling van de automatische afschrijvingen die waren verricht binnen de in artikel 69 RB vastgelegde wettelijke grens van dertien maanden, te weten het met de verrichte automatische afschrijvingen van oktober 2013 tot december 2014 overeenstemmende bedrag. Deze bank heeft dan ook de opdracht gegeven deze bedragen terug te betalen.

21      MSC heeft vervolgens vastgesteld dat in de periode van mei 2010 tot september 2013 op basis van dezelfde litigieuze instemming automatische afschrijvingen van haar rekening waren gebeurd voor in totaal 8 226,03 EUR (hierna: „litigieuze automatische afschrijvingen”). Bij brief van 3 augustus 2016 heeft zij de bank BCP verzocht om haar ook dat bedrag terug te betalen, wat deze heeft geweigerd.

22      MSC heeft vervolgens bij de Tribunal Judicial da Comarca do Porto (rechter in eerste aanleg Porto, Portugal) een vordering ingesteld teneinde de bank BCP te doen veroordelen om haar het met deze automatische afschrijvingen overeenstemmende bedrag terug te betalen. Omdat deze vordering – in het kader waarvan de bank BCP de bank van de opdrachtgever heeft laten dagvaarden teneinde te verzekeren dat zij een regresvordering zou kunnen instellen – ongegrond werd verklaard, heeft MSC bij de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal), de verwijzende rechter, hoger beroep ingesteld.

23      Voor de verwijzende rechter voert MSC met name aan dat de Tribunal Judicial da Comarca do Porto artikel 2, onder i), j) en m), en artikel 69 RB onjuist heeft uitgelegd en toegepast, omdat zij niet als „betalingsdienstgebruiker” in de zin van deze bepalingen kan worden aangemerkt, en evenmin als dusdanig kan worden beschouwd. De in dit artikel 69 vastgestelde beperking in de tijd is dan ook niet van toepassing. Daarbij benadrukt zij dat zij nooit enig contract met de bank BCP heeft gesloten en haar evenmin enige opdracht heeft gegeven om een automatische afschrijving toe te staan voor de bedragen die overeenstemden met de door de opdrachtgever opgestelde facturen. De bank BCP verzoekt om afwijzing van dit hoger beroep.

24      Volgens de verwijzende rechter staat het vast dat de bank BCP MSC periodiek rekeninguittreksels heeft gestuurd. Deze rechter merkt bovendien op dat doordat MSC een bankrekening bij de bank BCP had, er door het openen van deze rekening tussen beide partijen een contractuele relatie is tot stand gekomen, die als het bancaire raamcontract moet worden beschouwd. Hij voegt daaraan toe dat MSC met deze bank evenwel geen contract heeft gesloten om een automatische afschrijving van haar rekening toe te staan voor de bedragen die overeenstemden met de door de opdrachtgever opgestelde facturen.

25      Onder verwijzing naar de verschillende in de RB opgenomen definities is de verwijzende rechter van oordeel dat het gebruik van een betalingsdienst via een betaalrekening vereist dat voorafgaand een raamcontract wordt gesloten of, in het geval van een eenmalige betalingstransactie, een contract betreffende een eenmalige betalingstransactie. Volgens hem kon in casu, gezien de opeenvolging van de verrichte transacties, de uitvoering ervan slechts plaatsvinden indien er een raamcontract was gesloten tussen MSC en de bank BCP, en moest deze laatste, om zich op de RB te kunnen beroepen, bewijzen dat een dergelijk contract was gesloten, wat niet is gebeurd. Deze rechter merkt echter op dat de RB eveneens de uitvoering van niet-toegestane betalingstransacties regelt, door de betalingsdienstgebruiker bescherming te bieden overeenkomstig artikel 69 ervan.

26      Aangezien het geding dat bij hem aanhangig is de uitvoering van automatische afschrijvingen door een kredietinstelling in de zin van artikel 1, onder a), van richtlijn 2007/64 betreft, is hij van oordeel dat moet worden vastgesteld of het toepassingsgebied ervan omstandigheden omvat als de voor hem aan de orde zijnde omstandigheden, en, indien het antwoord hierop bevestigend is, of MSC als een „betalingsdienstgebruiker” in de zin van artikel 58 van deze richtlijn kan worden beschouwd.

27      Daarop heeft de Tribunal da Relação do Porto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 2 van richtlijn [2007/64] aldus worden uitgelegd dat de uitvoering van een door een derde verstrekte opdracht tot het verrichten van automatische afschrijvingen van een rekening waarvan hij niet de houder is, en waarvan de houder met de betreffende kredietinstelling noch een contract betreffende een eenmalige betalingstransactie, noch een raamcontract voor betalingsdiensten heeft gesloten, valt binnen het in dit artikel gedefinieerde toepassingsgebied van deze richtlijn?

2)      In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, kan de rekeninghouder in die omstandigheden worden aangemerkt als een betalingsdienstgebruiker in de zin van artikel 58 van deze richtlijn?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

28      Vooraf dient te worden opgemerkt dat de verwijzende rechter in de bewoordingen van zijn eerste vraag, die eveneens voor de analyse van de tweede vraag van belang is, verwijst naar een situatie waarin een door een derde verstrekte opdracht tot automatische afschrijving is uitgevoerd op een rekening „waarvan de houder met de betreffende kredietinstelling noch een contract betreffende een eenmalige betalingstransactie, noch een raamcontract voor betalingsdiensten heeft gesloten”.

29      Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt evenwel ten eerste dat MSC, de betrokken rekeninghouder in het hoofdgeding, een lopende rekening, en dus een betaalrekening in de zin van artikel 4, punt 14, van richtlijn 2007/64, bij de bank BCP aanhoudt. Zoals de verwijzende rechter aangeeft en zoals blijkt uit overweging 24 van deze richtlijn, houdt het bestaan van een dergelijke rekening in dat tussen deze twee partijen een raamcontract werd gesloten als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van deze richtlijn. Ten tweede betwist deze houder niet op grond van het ontbreken van elke contractuele relatie tussen haarzelf en deze bank, maar wel op grond van het niet-toegestane karakter van de litigieuze automatische afschrijvingen – ongeacht of deze conform een dergelijk raamcontract of als eenmalige betalingstransacties zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk 2, van deze richtlijn werden verricht – dat de nationale bepaling ter omzetting van artikel 58 van deze richtlijn aan haar kan worden tegengeworpen.

30      Met zijn verwijzing naar het ontbreken van elke contractuele relatie tussen MSC en de bank BCP wil de verwijzende rechter dus enkel aangeven dat MSC aan deze bank geen instemming met de litigieuze automatische afschrijvingen heeft verstrekt.

31      Daarnaast blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat MSC evenmin op een van de andere in artikel 4, punt 28, van richtlijn 2007/64 bepaalde wijzen deze automatische afschrijvingen heeft toegestaan, en dat de opdrachtgever eveneens de begunstigde van deze afschrijvingen was in de zin van artikel 4, punt 8, van deze richtlijn.

32      Aan de orde in het hoofdgeding zijn dus door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen die zijn uitgevoerd van een betaalrekening waarvan deze begunstigde niet de houder is, en zonder dat de rekeninghouder daarmee op enige manier heeft ingestemd.

33      Tegen de achtergrond van deze overwegingen moeten de voorgelegde vragen worden onderzocht.

 Eerste vraag

34      Hoewel de verwijzende rechter in zijn eerste vraag de uitlegging van artikel 2 van richtlijn 2007/64, betreffende het toepassingsgebied van deze richtlijn, beoogt, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat in het hoofdgeding slechts één van de voorwaarden ter bepaling van dit toepassingsgebied ter discussie staat, te weten de voorwaarde uit de eerste zin van lid 1 van dit artikel, volgens welke deze richtlijn van toepassing is op „betalingsdiensten” uitgevoerd in de Unie.

35      In deze omstandigheden, en in het licht van de in de punten 28 tot en met 32 van dit arrest uiteengezette inleidende overwegingen, wenst de verwijzende rechter met zijn eerste vraag in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, van richtlijn 2007/64 aldus moet worden uitgelegd dat de uitvoering van door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen van een betaalrekening waarvan hij niet de houder is, en waarmee de houder van de aldus gedebiteerde rekening niet heeft ingestemd, onder het begrip „betalingsdiensten” in de zin van deze bepaling valt.

36      Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, EU:C:1983:335, punt 12, en 4 oktober 2018, ING‑DiBa Direktbank Austria, C‑191/17, EU:C:2018:809, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Voor de toepassing van richtlijn 2007/64 wordt het begrip „betalingsdiensten” in artikel 4, punt 3, ervan omschreven als „elke bedrijfswerkzaamheid als vermeld in de bijlage”. In punt 3 van deze bijlage wordt gepreciseerd dat dit begrip ziet op de uitvoering van „betalingstransacties” die volgens artikel 4, punt 5, van deze richtlijn door de betaler of de begunstigde geïnitieerde handelingen betreffen waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn. Deze transacties omvatten volgens het eerste streepje van punt 3 van deze bijlage de uitvoering van automatische debiteringen, met inbegrip van eenmalige automatische debiteringen. De „automatische afschrijving” (automatische debitering) wordt in artikel 4, punt 28, van deze richtlijn in wezen omschreven als „een betalingsdienst voor debiteringen van de betaalrekening van een betaler, waarbij een betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler [...] verstrekte instemming”, en het begrip „betaler” wordt in artikel 4, punt 7, mede omschreven als „een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat”.

38      Uit deze bepalingen vloeit voort dat, ook al ontbreekt elke onderliggende verplichting tussen de betaler en de begunstigde, de uitvoering van door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen van een rekening waarvan hij niet de houder is, onder het begrip „betalingsdiensten” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2007/64 valt wanneer de betaler, houder van de aldus gedebiteerde betaalrekening, met deze automatische afschrijvingen heeft ingestemd. Louter op grond van deze bepalingen kan, bij gebreke van een vermelding in die zin, evenwel niet ondubbelzinnig worden vastgesteld of de uitvoering van door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen van een rekening waarvan hij niet de houder is, eveneens onder dat begrip valt wanneer de houder van de gedebiteerde rekening niet met deze automatische afschrijvingen heeft ingestemd.

39      In deze omstandigheden dient rekening te worden gehouden met de context waarin dit begrip „betalingsdiensten” past, alsook met de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen.

40      Wat de context betreft, dient te worden geconstateerd dat de uitvoering van automatische afschrijvingen van een betaalrekening zonder dat de houder van deze rekening daarmee heeft ingestemd, niet tot de betalingstransacties behoort die artikel 3 van richtlijn 2007/64 van het toepassingsgebied ervan uitsluit.

41      Daarnaast dient te worden vermeld dat meerdere bepalingen van richtlijn 2007/64 tot doel hebben „niet-toegestane betalingstransacties” te regelen, waarbij dit begrip volgens artikel 54, leden 1 en 2, ervan ziet op transacties die worden uitgevoerd zonder dat de betaler daarmee heeft ingestemd. Dit is het geval met artikel 42, punt 5, onder d), van deze richtlijn, waarin wordt gepreciseerd dat tot de informatie en voorwaarden die bij het sluiten van een raamcontract aan de betalingsdienstgebruiker moeten worden verstrekt, onder meer behoort op welke wijze en binnen welke termijn deze gebruiker de betalingsdienstaanbieder in kennis moet stellen van een niet-toegestane of foutief uitgevoerde betalingstransactie, en de informatie over de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor niet-toegestane betalingstransacties, waarbij artikel 37, lid 2, van deze richtlijn overigens een soortgelijke informatieverplichting met betrekking tot eenmalige betalingstransacties oplegt.

42      Voorts heeft artikel 58 van richtlijn 2007/64 allereerst betrekking op de kennisgeving van niet-toegestane of foutieve betalingstransacties. Vervolgens betreft artikel 59 ervan in wezen de bewijslastverdeling wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent met een uitgevoerde betalingstransactie te hebben ingestemd. Ten slotte behandelen de artikelen 60 en 61 van deze richtlijn respectievelijk de aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder van de betaler en de aansprakelijkheid van de betaler in het geval van niet-toegestane betalingstransacties.

43      Wanneer op grond van het ontbreken van instemming van de houder van de betaalrekening die bij de uitvoering van een automatische afschrijving van deze rekening wordt gedebiteerd, een dergelijke betalingstransactie van het begrip „betalingsdiensten” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2007/64, en bijgevolg van het toepassingsgebied ervan, zou kunnen worden uitgesloten, zouden deze bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op niet-toegestane betalingstransacties, volledig zinloos zijn en geen nuttig effect hebben.

44      Uit de context waarin dit begrip past, vloeit bijgevolg voort dat het aldus dient te worden uitgelegd dat de uitvoering van door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen van een rekening waarvan hij niet de houder is, onder dat begrip valt, ook al heeft de houder van de aldus gedebiteerde rekening er niet mee ingestemd.

45      Deze uitlegging wordt bevestigd door de doelstellingen van richtlijn 2007/64. Zo heet het in de overwegingen 3 en 4 ervan in wezen dat het naast elkaar bestaan van nationale voorschriften en een onvolledig Unierechtelijk kader op het terrein van de markten voor betalingsdiensten van de lidstaten tot verwarring en een gebrek aan rechtszekerheid leidt, waardoor het van vitaal belang is dat op Unieniveau een modern en samenhangend juridisch kader voor betalingsdiensten tot stand wordt gebracht, dat concurrentieneutraal is voor alle betalingssystemen, teneinde de consument voldoende keuzemogelijkheden te laten, en ten opzichte van de huidige nationale systemen een flinke stap voorwaarts zou betekenen onder meer wat veiligheid en efficiëntie betreft.

46      In die zin wordt in overweging 31 van deze richtlijn in wezen aangegeven dat om de risico’s en gevolgen van niet-toegestane of foutieve betalingstransacties te beperken, de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder zo spoedig mogelijk in kennis moet stellen van betwistingen in verband met dergelijke transacties. In overweging 35 ervan wordt eveneens gepreciseerd dat er moet worden voorzien in de toewijzing van verliezen in geval van niet-toegestane betalingstransacties.

47      Indien niet-toegestane betalingstransacties, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde automatische afschrijvingen, van het toepassingsgebied van richtlijn 2007/64 waren uitgesloten, zou niet alleen een deel van deze overwegingen zinloos zijn, maar zou er eveneens afbreuk worden gedaan aan de verwezenlijking van de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen die in deze overwegingen zijn opgenomen. Op grond van een dergelijke uitsluiting zou de marktactoren immers de bescherming worden ontzegd die deze richtlijn hun door de invoering van voorschriften die bepaalde gevolgen van de niet-toegestane betalingstransacties op het niveau van de Unie eenvormig regelen, net beoogt te bieden wanneer dergelijke betalingstransacties aan de orde zijn.

48      Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, van richtlijn 2007/64 aldus moet worden uitgelegd dat de uitvoering van door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen van een betaalrekening waarvan hij niet de houder is, en waarmee de houder van de aldus gedebiteerde rekening niet heeft ingestemd, onder het begrip „betalingsdiensten” in de zin van deze bepaling valt.

 Tweede vraag

49      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 58 van richtlijn 2007/64 aldus dient te worden uitgelegd dat de houder van een betaalrekening waarvan automatische afschrijvingen zijn gebeurd zonder zijn instemming, onder het begrip „betalingsdienstgebruiker” in de zin van deze bepaling valt.

50      Dat artikel 58 bepaalt in wezen dat de betalingsdienstgebruiker die zich rekenschap geeft van een niet-toegestane of foutieve betalingstransactie welke aanleiding geeft tot een vordering, alleen rectificatie van zijn betalingsdienstaanbieder verkrijgt indien hij hem onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering kennisgeeft van de bewuste transactie, op voorwaarde dat de betalingsdienstaanbieder aan bepaalde informatieverplichtingen heeft voldaan, wat in het hoofdgeding niet ter discussie staat.

51      Voor de toepassing van richtlijn 2007/64 wordt het begrip „betalingsdienstgebruiker” in artikel 4, punt 10, ervan omschreven als een „natuurlijke of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst gebruikmaakt”.

52      Het klopt dat wanneer aldus met de bewoordingen van louter deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 4, punten 7 en 8, van deze richtlijn, betreffende de begrippen „betaler” en „begunstigde”, rekening wordt gehouden, de houder van een betaalrekening die is gedebiteerd zonder dat hij daarmee heeft ingestemd, niet onder dat begrip „betalingsdienstgebruiker” lijkt te vallen. Niettemin is het zo dat zoals in punt 48 van dit arrest in wezen werd geconstateerd, de uitvoering van automatische afschrijvingen van een betaalrekening, waarmee de houder van de gedebiteerde rekening niet heeft ingestemd, onder het in artikel 2, lid 1, van deze richtlijn opgenomen begrip „betalingsdiensten” valt. Voorts blijkt uit de bewoordingen zelf van dat artikel 58 en uit het opschrift ervan dat het net bedoeld is om met name op niet-toegestane betalingstransacties te worden toegepast.

53      In deze omstandigheden dient het begrip „betalingsdienstgebruiker” aldus te worden uitgelegd dat de houder van een betaalrekening waarvan automatische afschrijvingen zijn gebeurd zonder zijn instemming, eronder valt. Om dezelfde als de in punt 47 van dit arrest uiteengezette redenen, is een dergelijke uitlegging overigens in lijn met de door richtlijn 2007/64 nagestreefde doelstellingen zoals deze in de punten 45 en 46 van dit arrest in herinnering werden gebracht.

54      In het licht van de voorgaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 58 van richtlijn 2007/64 aldus moet worden uitgelegd dat de houder van een betaalrekening waarvan automatische afschrijvingen zijn gebeurd zonder zijn instemming, onder het begrip „betalingsdienstgebruiker” in de zin van deze bepaling valt.

 Kosten

55      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG, dient aldus te worden uitgelegd dat de uitvoering van door de begunstigde geïnitieerde automatische afschrijvingen van een betaalrekening waarvan hij niet de houder is, en waarmee de houder van de aldus gedebiteerde rekening niet heeft ingestemd, onder het begrip „betalingsdiensten” in de zin van deze bepaling valt.

2)      Artikel 58 van richtlijn 2007/64 dient aldus te worden uitgelegd dat de houder van een betaalrekening waarvan automatische afschrijvingen zijn gebeurd zonder zijn instemming, onder het begrip „betalingsdienstgebruiker” in de zin van deze bepaling valt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.