Language of document : ECLI:EU:C:2015:61

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

5 februari 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EEG) nr. 2078/92 – Landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en betreffende natuurbeheer – Het op lange termijn voor milieubeschermingsdoeleinden uit productie nemen van landbouwgrond – Steun voor milieumaatregelen in de landbouw, die wordt verleend aan agrarische bedrijfshoofden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie – Hoedanigheid van begunstigde van dergelijke steun”

In zaak C‑498/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 1 augustus 2013, ingekomen bij het Hof op 16 september 2013, in de procedure

Agrooikosystimata EPE

tegen

Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon,

Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon,

Perifereia Thessalias (Perifereaki Enotita Magnisias),

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), waarnemend voor de president van de Zesde kamer, E. Levits en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Agrooikosystimata EPE, vertegenwoordigd door P. Giatagantzidis, dikigoros,

–        Ypourgos Oikonomikon, Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon en de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkias en E. Leftheriotou als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Aquilina en D. Triantafyllou als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (PB L 215, blz. 85), en verordening (EG) nr. 746/96 van de Commissie van 24 april 1996 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2078/92 (PB L 102, blz. 19).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen, enerzijds, Agrooikosystimata EPE (hierna: „Agrooikosystimata”) en, anderzijds, de Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon (minister van Economie en Financiën), de Ypourgos Agrotikis Anaptyxis kai Trofimon (minister van Plattelandsontwikkeling en Voedselvoorziening) en Perifereia Thassalias (Perifereaki Enotita Magnisias) (regio Thessalië, departement Magnisia), over de uitsluiting van door Agrooikosystimata gepachte landbouwgrond van het programma voor het op lange termijn uit gebruik nemen van landbouwgronden (hierna: „LT‑braakleggingsprogramma”).

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 2078/92

3        De tweede, vierde, tiende, elfde en twaalfde overweging van verordening nr. 2078/92 luidden als volgt:

„Overwegende dat de op vermindering van de communautaire landbouwproductie gerichte maatregelen het milieu ten goede moeten komen;

[...]

Overwegende dat er via invoering van een adequate steunregeling voor kan worden gezorgd dat de landbouwers een functie kunnen vervullen die de samenleving in haar geheel werkelijk ten goede komt door de introductie of verdere toepassing van productiemethoden die verenigbaar zijn met de toegenomen eisen inzake bescherming van het milieu en van de natuurlijke hulpbronnen of met de eisen inzake natuur‑ en landschapsbehoud;

[...]

Overwegende dat, gezien de omvang van de problemen, de regelingen moeten gelden voor alle landbouwers in de Gemeenschap die zich ertoe verbinden zodanige exploitatiemethoden toe te passen dat milieu en natuur worden ontzien, in stand gehouden of gesaneerd en dat verdere intensivering van de landbouwproductie wordt voorkomen;

Overwegende dat [...] het [...] dienstig is een regeling in te voeren in het kader waarvan landbouwgrond voor langere tijd uit productie wordt genomen voor milieubeschermingsdoeleinden en voor de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen;

Overwegende dat de in deze verordening opgenomen maatregelen voor de landbouwers een aansporing moeten vormen om zich ertoe te verbinden landbouwmethoden toe te passen die verenigbaar zijn met de eisen inzake bescherming van het milieu en instandhouding van de natuur en aldus bijdragen tot het marktevenwicht; dat het uit een vermindering van de productie en/of een stijging van de productiekosten resulterende inkomensverlies en de rol van de landbouwers bij de verbetering van het milieu via de bedoelde maatregelen moeten worden gecompenseerd”.

4        Artikel 1 van verordening nr. 2078/92 bepaalde:

„Een door het Europese Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, medegefinancierde communautaire steunregeling wordt ingesteld teneinde:

–        de beoogde wijzigingen in de context van de gemeenschappelijke marktordeningen te begeleiden,

–        bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het landbouwbeleid en het milieubeleid van de Gemeenschap,

–        te bevorderen dat de landbouwers een adequaat inkomen kunnen verwerven.

Deze communautaire steunregeling strekt ertoe:

a)      de toepassing te bevorderen van landbouwproductiemethoden die erop gericht zijn de verontreiniging door de landbouw te verminderen, hetgeen, door productievermindering, eveneens bijdraagt tot een beter marktevenwicht;

b)      de milieuvriendelijke extensivering van de plantaardige productie en van rundvee‑ en schapenhouderij te bevorderen, waarbij tevens bouwland veranderd wordt in land voor extensieve beweiding;

c)      een exploitatie van landbouwgronden te bevorderen waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming en sanering van het milieu, de natuur, het landschap, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit;

d)      [in] gebieden waar zulks noodzakelijk is om ecologische redenen of omdat er gevaar bestaat voor natuurrampen of bosbrand, het onderhoud te bevorderen van uit productie genomen landbouw‑ en bosgronden, en zodoende de met ontvolking van landbouwgebieden samenhangende risico’s te voorkomen;

e)      het op lange termijn voor milieubeschermingsdoeleinden uit productie nemen van landbouwgrond te bevorderen;

f)      te stimuleren dat het beheer van de grond wordt gericht op openstelling voor het publiek en op recreatief gebruik,

g)      te bevorderen dat landbouwers oog krijgen voor en onderricht krijgen in de toepassing van met milieubescherming en natuurbehoud verenigbare landbouwproductiemethoden.”

5        Artikel 2, lid 1, van die verordening luidde:

„Mits zulks gunstige gevolgen heeft voor het milieu en voor de natuur, kan in het kader van de regeling steun worden verleend aan agrarische bedrijfshoofden die zich ertoe verbinden om:

[...]

e)      uit de productie genomen landbouw‑ en bosgrond te onderhouden,

f)      landbouwgrond voor ten minste 20 jaar uit productie te nemen voor milieubeschermingsdoeleinden, met name voor de totstandbrenging van reservaten van biotopen of natuurparken of ter bescherming van de waterhuishouding,

[...]”

6        In artikel 4, lid 1, was het volgende bepaald:

„Een jaarlijkse premie per hectare of per uit productie genomen vee-eenheid wordt toegekend aan de agrarische bedrijfshoofden die, overeenkomstig het programma voor de betrokken zone, voor ten minste vijf jaar een of meer van de in artikel 2 bedoelde verbintenissen aangaan. Voor het uit productie nemen van landbouwgrond moet een verbintenis worden aangegaan voor twintig jaar.”

7        Artikel 5 van verordening nr. 2078/92 luidde als volgt:

„1.      Teneinde de doelstellingen van deze verordening in het kader van de algemene voorschriften als bedoeld in artikel 3, lid 4, en/of de zoneprogramma’s te bereiken, worden door de lidstaten vastgesteld:

a)      de voorwaarden voor toekenning van de steun;

b)      het bedrag van de steun, afhankelijk van de door de begunstigde aangegane verbintenis, het inkomensverlies en het stimulerend karakter van de maatregel;

c)      de voorwaarden waaronder de steun voor het onderhoud van de in artikel 2, lid 1, onder e), bedoelde uit productie genomen grond aan andere personen kan worden toegekend, wanneer er geen in aanmerking komende landbouwers zijn;

[...]

2.      Grond waarvoor de communautaire regeling inzake het uit productie nemen van landbouwgrond geldt en die wordt gebruikt voor de productie voor niet-voedingsdoeleinden, komt niet in aanmerking voor steun in het kader van deze verordening.

[...]”

8        Verordening nr. 2078/92 is ingetrokken bij artikel 55, lid 1, van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80).

9        Krachtens artikel 55, lid 3, van verordening nr. 1257/1999 zijn de bij lid 1 van dat artikel ingetrokken verordeningen en de bij lid 2 van dat artikel geschrapte bepalingen echter van toepassing gebleven voor de acties die de Commissie van de Europese Gemeenschappen vóór 1 januari 2000 in het kader van die verordeningen had goedgekeurd.

 Verordening nr. 746/96

10      Artikel 1 van verordening nr. 746/96 bepaalde:

„De in artikel 2, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2078/92 bedoelde steun aan landbouwbedrijven wordt toegekend voor verbintenissen die voor het milieu en voor de natuur gunstige gevolgen hebben. In het licht van de in artikel 1 van genoemde verordening omschreven doelstellingen moeten deze verbintenissen de productiemethoden beter met de eisen inzake milieubescherming verenigbaar maken en daarmee een bijdrage tot een verbetering van de goede landbouwmethoden leveren.”

 Beschikking 2000/115/EG

11      Bijlage I bij beschikking 2000/115/EG van de Commissie van 24 november 1999 betreffende de definities van de kenmerken, de lijst van landbouwproducten, de uitzonderingen op de definities en de regio’s en gebieden voor de enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (PB 2000, L 38, blz. 1), met als opschrift „Definities en toelichtingen behorende bij de lijst van kenmerken die moeten worden gebruikt voor de communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven”, geeft de volgende definitie van een landbouwbedrijf:

„Een technisch-economische eenheid die onder één beheer is geplaatst en landbouwproducten voortbrengt. Het bedrijf mag daarnaast ook andere (niet tot de landbouw behorende) goederen en diensten voortbrengen.”

12      Punt B/01 van die bijlage luidt:

„Het bedrijfshoofd is de natuurlijke persoon, groep natuurlijke personen of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd en die juridisch en economisch voor het bedrijf aansprakelijk is, d.w.z. die het economische risico voor het bedrijf draagt. Het bedrijfshoofd kan eigenaar, pachter, erfpachter, vruchtgebruiker of ‚trustee’ zijn. Wanneer het bij het bedrijfshoofd gaat om een groep natuurlijke personen die landbouwwerk op het bedrijf verrichten (bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering), worden zij allemaal als bedrijfshoofd beschouwd.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13      Agrooikosystimata is opgericht als een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan het statutair doel onder meer bestaat in het verrichten van studies inzake programma’s en projecten voor de bescherming, het herstel en de bevordering van het natuurlijke en agrarische milieu, alsmede de uitvoering daarvan, het ontwikkelen van initiatieven inzake milieubescherming en het voeren van acties dienaangaande, het verrichten van onderzoeken inzake milieueffecten en het verrichten van studies inzake programma’s voor plattelandsontwikkeling, en de uitvoering daarvan.

14      In 1997 heeft Agrooikosystimata 237,4 hectare grond gepacht in het departement Magnisia teneinde daar onder meer natuurgebieden en ‑parken aan te leggen.

15      Op 26 januari 1998 heeft Agrooikosystimata met het hoofd van de directie Agrarische Ontwikkeling van dat departement, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de minister van Agrarische Ontwikkeling en Voedselvoorziening, een exploitatieovereenkomst gesloten in het kader van het LT‑braakleggingsprogramma van verordening nr. 2078/92.

16      De betrokken grond werd, te rekenen vanaf het jaar 1998, voor een periode van 20 jaar in dat programma opgenomen. Agrooikosystimata heeft een aantal verbintenissen aangegaan in verband met de verwezenlijking – onder toezicht – van de doelstellingen van dat programma en ontving in ruil daarvoor een basissteun per hectare en, gedurende 5 jaar, een aanvullende steun voor de aanleg van een natuurpark.

17      In juni 2005 stelde het centraal controlecomité voor het LT‑braakleggingsprogramma op het Griekse grondgebied zich op het standpunt dat de grond wel voor het LT‑braakleggingsprogramma in aanmerking kwam, maar dat Agrooikosystimata niet voldeed aan de voorwaarden om steun te ontvangen.

18      Volgens dit comité staat deelname aan het LT‑braakleggingsprogramma alleen open voor natuurlijke of rechtspersonen die ten tijde van de opneming van hun landbouwgrond in dit programma, beschikten over een inkomen dat afkomstig was van hun op de subsidiabele gronden uitgeoefende landbouwactiviteit en dat zou kunnen wegvallen als gevolg van de geplande verlaging van de productie of de verhoging van de productiekosten.

19      Daarentegen zou deelname aan het LT‑braakleggingsprogramma niet openstaan voor natuurlijke of rechtspersonen die ten tijde van de opneming van hun landbouwgrond in het programma, geen inkomsten verloren als gevolg van de omschakeling van hun bedrijf, en a fortiori niet voor rechtspersonen die zijn opgericht met het commerciële doel om toegang te krijgen tot de financiële steun waarin dat programma voorziet, door de opneming in het programma van landbouwgrond die zij met dat doel pachtten of voornemens waren te pachten.

20      Het centraal controlecomité voor het LT‑braakleggingsprogramma was van mening dat Agrooikosystimata was opgericht als handelsvennootschap, dat zij geen inkomensverlies had geleden naar aanleiding van de opneming van de betrokken gronden in het LT‑braakleggingsprogramma en dat de pacht van die gronden en de opneming ervan in dat programma bovendien een commercieel doel en een winstoogmerk had, in strijd met de bepalingen van verordening nr. 2078/92, en dat bijgevolg bedoelde gronden ten onrechte in dat programma waren opgenomen, en daarvan dienden te worden uitgesloten.

21      Dientengevolge werden bij beslissing van het hoofd van de directie Agrarische Ontwikkeling van het bestuur van het departement Magnisia van 14 november 2007 de exploitatieovereenkomst tussen de minister van Agrarische Ontwikkeling en Voedselvoorziening en Agrooikosystimata opgezegd en de betrokken gronden uitgesloten van het LT‑braakleggingsprogramma.

22      Agrooikosystimata heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Voor het Dioikitiko Efeteio Larisas (hogere bestuursrechtbank te Larisa), voert zij met name aan dat uit zowel artikel 2, lid 1, van verordening nr. 2078/92 als artikel 2, lid 1, van verordening nr. 746/96, alsook uit beschikking 89/651/EEG van de Commissie van 26 oktober 1989 betreffende de definities van de kenmerken en de lijst van landbouwproducten voor de communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in het tijdvak van 1988 tot en met 1997 (PB L 391, blz. 1), en beschikking 2000/115 blijkt dat het LT‑braakleggingsprogramma openstaat voor de exploitanten, natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht of zij eigenaar of pachter zijn, en of zij een landbouwactiviteit verrichten in reeds bestaande landbouwbedrijven die inkomsten uit de landbouw opleveren. Volgens Agrooikosystimata wordt de in verordening nr. 2078/92 bedoelde financiële vergoeding aan de exploitant betaald omdat de betrokken gronden niet langer overeenkomstig hun bestemming kunnen worden gebruikt.

23      Het Dioikitiko Efeteio Larisas is van oordeel dat uit de verordeningen nr. 2078/92 en nr. 746/96 blijkt dat deelname aan het LT‑braakleggingsprogramma alleen openstaat voor personen voor wie de landbouw de voornaamste beroepsactiviteit is en wier inkomsten uit de in aanmerking komende landbouwbedrijven dalen ten gevolge van de verbintenissen die zij hebben aangegaan en de beperkingen waaraan zij zich hebben onderworpen. Deze rechterlijke instantie was van oordeel dat Agrooikosystimata geen landbouwactiviteit uitoefende en geen landbouwinkomen had verloren door het uit productie nemen van de betrokken gronden en dat die vennootschap bijgevolg niet voldeed aan de voorwaarden om voor deze grond aanspraak te kunnen maken op dat programma.

24      Derhalve heeft het Dioikitiko Efeteio Larisas het door Agrooikosystimata ingestelde beroep verworpen.

25      Verzoekster in het hoofdgeding, die voormelde rechterlijke instantie verwijt dat zij is uitgegaan van een onjuiste uitlegging van de verordeningen nr. 2078/92 en nr. 746/96, heeft cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

26      Van oordeel dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van de uitlegging van die verordeningen, heeft het Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Vloeit uit het stelsel van [verordeningen nr. 2078/92 en nr. 746/96] voort dat de hoedanigheid van landbouwer is vereist om in aanmerking te komen voor steun uit hoofde van [het LT‑braakleggingsprogramma], of volstaat daartoe dat de aanvrager als beheerder van het onder de regeling gebrachte bedrijf het economische risico daarvan draagt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

27      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de hoedanigheid van landbouwer vereist is om in aanmerking te komen voor [het LT‑braakleggingsprogramma], dan wel of daartoe volstaat dat de aanvrager als beheerder van het onder de regeling gebrachte bedrijf het economische risico daarvan draagt.

28      Voor de verwijzende rechter betwist Agrooikosystimata de door het Dioikitiko Efeteio Larisas gegeven uitlegging van de verordeningen nr. 2078/92 en nr. 746/96, volgens welke uitlegging deelneming aan het LT‑braakleggingsprogramma alleen openstaat voor personen voor wie de landbouw de voornaamste beroepsactiviteit is en wier inkomsten uit de in aanmerking komende landbouwbedrijven dalen ten gevolge van de verbintenissen die zij hebben aangegaan en de beperkingen waaraan zij zich hebben onderworpen.

29      Volgens Agrooikosystimata blijkt uit artikel 2, lid 1, van verordening nr. 2078/92, dat de Griekse taalversie ervan bepaalt dat de begunstigden van de bij de verordening ingestelde steunregeling de „κατόχους γεωργικών εκμεταλλεύσεων” (agrarische bedrijfshoofden) zijn, dat de hoedanigheid van landbouwer niet vereist is om deel te kunnen nemen aan het LT‑braakleggingsprogramma.

30      Agrooikosystimata betoogt dienaangaande dat in voormelde verordening een onderscheid wordt gemaakt tussen het begrip „γεωργοί” (landbouwers) en het begrip „κατόχους γεωργικών εκμεταλλεύσεων” (agrarische bedrijfshoofden). Dit laatste begrip, dat ruimer is dan het eerste, moet volgens Agrooikosystimata overeenstemmen met de definitie in punt B/01 van bijlage I bij beschikking 2000/115, namelijk „de natuurlijke persoon, groep natuurlijke personen of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd en die juridisch en economisch voor het bedrijf aansprakelijk is, d.w.z. die het economische risico voor het bedrijf draagt.”

31      Er zij opgemerkt dat er verschillen bestaan tussen de verschillende taalversies van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 2078/92.

32      Terwijl de Griekse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse taalversie van deze bepaling verwijzen naar het begrip „agrarisch bedrijfshoofd” om de begunstigden van de bij die verordening ingestelde steunregeling te identificeren, verwijzen de Spaanse, de Duitse en de Engelse taalversie van die bepaling immers naar het begrip „landbouwer”.

33      In dat verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de bepalingen van het Unierecht eenvormig moeten worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in alle talen van de Unie, en dat, wanneer er tussen de verschillende taalversies van een Unierechtelijke tekst verschillen bestaan, bij de uitlegging van de betrokken bepaling moet worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie arrest GSV, C‑74/13, EU:C:2014:243, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Hoewel in de Griekse, de Franse en de Nederlandse taalversie van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 2078/92 de uitdrukking „agrarisch bedrijfshoofd” en niet de term „landbouwer” wordt gebruikt om de begunstigden van de betrokken steunregeling aan te wijzen, hebben in casu deze twee begrippen, zoals blijkt uit de opzet van die verordening, dezelfde betekenis.

35      Dat blijkt zowel uit de considerans van verordening nr. 2078/92, waarin – in elk van de in punt 32 van het onderhavige arrest vermelde taalversies – de term „landbouwer” en niet de term „bedrijfshoofd” wordt gebezigd, en dit ook wanneer de verordening in de vierde en de twaalfde overweging aangeeft dat de begunstigden van de bij deze verordening ingestelde steunregeling de „landbouwers” zijn, als uit artikel 1 van die verordening, volgens hetwelk deze steunregeling tot doel heeft te bevorderen dat „de landbouwers” een adequaat inkomen kunnen verwerven.

36      Deze uitlegging wordt bevestigd door artikel 5, lid 1, onder c), van verordening nr. 2078/92, betreffende de uit productie genomen grond, waaruit blijkt dat de in artikel 2, lid 1, van die verordening bedoelde steun slechts aan niet-landbouwers kon worden toegekend voor zover er geen in aanmerking komende landbouwers waren om het onderhoud van de uit productie genomen landbouw‑ of bosgrond te verzekeren.

37      De uit bovenstaande overwegingen voortvloeiende uitlegging, volgens welke alleen personen die landbouwer zijn kunnen deelnemen aan het LT‑braakleggingsprogramma, is eveneens in overeenstemming met de door verordening nr. 2078/92 nagestreefde doelstellingen.

38      Zoals blijkt uit de tweede, de tiende en de twaalfde overweging ervan, was bij deze verordening een communautaire steunregeling ingesteld waarvan het hoofddoel bestond in het regelen van de landbouwproductie (zie in die zin arrest Huber, C‑336/00, EU:C:2002:509, punt 35).

39      Dat was met name de doelstelling van het LT‑braakleggingsprogramma, in het kader waarvan een financiële compensatie werd betaald aan landbouwers die met het oog op de bescherming van het milieu en van de natuurlijke rijkdommen zich ertoe hadden verbonden een gedeelte van hun landbouwgronden niet langer te gebruiken voor hun landbouwactiviteit.

40      Dienaangaande zij gepreciseerd dat in het kader van de uitlegging van verordening nr. 2078/92 geen beroep mag worden gedaan op het begrip „landbouwactiviteit” zoals dit wordt gedefinieerd in artikel 2, onder c), van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1, met rectificaties in PB 2004, L 94, blz. 70, PB 2006, L 279, blz. 30 en PB 2008, L 307, blz. 22), dat ook betrekking heeft op de grond in goede landbouw‑ en milieuconditie houden, aangezien dat begrip werd gedefinieerd in het kader van de ontkoppeling van de steun van de landbouwproductie, en dus in een totaal andere context dan die van de feiten van het hoofdgeding. In die context werd de landbouwsteun immers nog voornamelijk in verhouding tot de omvang van de productie toegekend.

41      Uit bovenstaande overwegingen volgt dat alleen personen die voorheen over een landbouwproductie beschikten, konden deelnemen aan het LT‑braakleggingsprogramma.

42      Deze uitlegging wordt bevestigd door bijlage I bij beschikking 2000/115, waarin het heet dat „[w]anneer het bij het bedrijfshoofd gaat om een groep natuurlijke personen die landbouwwerk op het bedrijf verrichten (bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering), [...] zij allemaal als bedrijfshoofd [worden] beschouwd”, waarbij het landbouwbedrijf is gedefinieerd als „[e]en technisch-economische eenheid die onder één beheer is geplaatst en landbouwproducten voortbrengt”.

43      Bovendien heeft het Hof, ofschoon het heeft geoordeeld dat milieudoelstellingen behoren tot de door verordening nr. 2078/92 nagestreefde doelstellingen, er tevens op gewezen dat het bevorderen van milieuvriendelijkere productiemethoden weliswaar inderdaad een reële doelstelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is, doch niettemin bijkomstig blijft (zie in die zin arrest Huber, EU:C:2002:509, punten 32 en 36).

44      In die omstandigheden kan niet worden betoogd, zoals Agrooikosystimata dit doet, dat de verwezenlijking van de agromilieudoelstellingen van verordening nr. 2078/92 als zodanig een rechtvaardigingsgrond kan bieden voor de toekenning van de daarbij ingestelde steun aan niet-landbouwers.

45      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat verordening nr. 2078/92 aldus moet worden uitgelegd dat alleen personen die voorheen over een landbouwproductie beschikten, in aanmerking kwamen voor het in artikel 2, lid 1, onder f), van deze verordening bedoelde LT‑braakleggingsprogramma.

 Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer, moet aldus worden uitgelegd dat alleen personen die voorheen over een landbouwproductie beschikten, in aanmerking kwamen voor het in artikel 2, lid 1, onder f), van deze verordening bedoelde programma voor het op lange termijn uit productie nemen van landbouwgrond.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.