Language of document : ECLI:EU:F:2013:6

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

28 januari 2013

Zaak F‑95/12

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Artikel 34, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering – Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel met handtekening van advocaat of met andere weergave – Overschrijding van beroepstermijn – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marcuccio met name verzoekt om nietigverklaring van de brief van 7 oktober 2011 waarbij de Europese Commissie hem in kennis heeft gesteld van het besluit om het bedrag van 3 000 EUR terug te vorderen, alsmede om nietigverklaring van de latere besluiten van de Commissie om inhoudingen toe te passen op zijn invaliditeitsuitkering over de maanden januari, februari en maart 2012, ten bedrage van respectievelijk 506,88 EUR en tweemaal 500 EUR. De indiening van het verzoekschrift per post werd voorafgegaan door de verzending per fax op 10 september 2012 van een document dat werd gepresenteerd als zijnde een kopie van dat verzoekschrift.

Beslissing: Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Verzoeker draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Handgeschreven handtekening van advocaat – Wezenlijk voorschrift van strikte toepassing – Per fax ingediend verzoekschrift – Handtekening van advocaat aangebracht door middel van stempel of andere wijze van weergave – Niet-inaanmerkingneming van datum van ontvangst van fax voor beoordeling van inachtneming van beroepstermijn – Indiening van naar behoren ondertekend verzoekschrift buiten termijn – Kennelijke niet-ontvankelijkheid van beroep

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 34, lid 1; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 3)

Het vereiste van een handtekening op het inleidend verzoekschrift, die enkel kan worden geplaatst door de vertegenwoordiger van de partij in de zin van artikel 34, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, heeft met het oog op de rechtszekerheid tot doel de authenticiteit van het verzoekschrift te waarborgen en het risico uit te sluiten dat dit in werkelijkheid niet het werk is van de daartoe bevoegde opsteller. Dat vereiste moet derhalve worden beschouwd als een wezenlijk vormvoorschrift en strikt worden toegepast, zodat de niet-inachtneming daarvan tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt. Dienaangaande kan uit de indirecte, mechanische wijze van „ondertekenen”, bestaande in het plaatsen, op het inleidend verzoekschrift, van een stempel die de handtekening van de advocaat van de verzoekende partij weergeeft, op zich niet worden afgeleid dat niemand anders dan de advocaat zelf het betrokken processtuk heeft ondertekend.

Bijgevolg is een verzoekschrift dat is ingediend per fax en is ondertekend door middel van een stempel met de handtekening van de advocaat van de verzoeker, of met een andere weergave, niet voorzien van het origineel van de handtekening van de advocaat van de verzoeker, hetgeen in strijd is met artikel 34, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, en dient het om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Hieruit volgt dat de datum waarop dat per fax verzonden verzoekschrift werd ontvangen niet in aanmerking kan worden genomen voor de beoordeling of de in artikel 91, lid 3, van het Statuut neergelegde beroepstermijn in acht is genomen, en dat het enige verzoekschrift dat in dit verband in aanmerking kan worden genomen, het bij de griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken ingekomen verzoekschrift is waarop de handgeschreven handtekening van de advocaat van de verzoeker is geplaatst.

Wanneer dit verzoekschrift binnenkomt bij de griffie nadat de beroepstermijn is verstreken, moet het worden geacht te laat te zijn ingediend, hetgeen leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

(cf. punten 26, 27, 31 en 32)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, punten 51 en 52