Language of document : ECLI:EU:F:2013:156

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Enkelvoudige kamer)

23 oktober 2013

Zaak F‑98/12

Kathleen Verstreken

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2008 – Bevorderingsronde 2009 – Besluit om verzoekster niet te bevorderen – Motivering – Algemene en stereotiepe motivering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Verstreken vraagt om nietigverklaring van het besluit van 7 november 2011 om haar in het kader van de bevorderingsrondes 2008 en 2009 niet naar de rang AD 12 te bevorderen, door de Raad van de Europese Unie vastgesteld ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 15 december 2010, Almeida Campos e.a./Raad (F‑14/09; hierna: „arrest Almeida Campos”).

Beslissing:      Het besluit van de Raad van de Europese Unie van 7 november 2011 om Verstreken in het kader van de bevorderingsrondes 2008 en 2009 niet te bevorderen wordt nietig verklaard. De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Verstreken.

Samenvatting

Ambtenaren – Bevordering – Klacht van niet-bevorderde kandidaat – Afwijzend besluit – Motiveringsplicht – Omvang – Algemene en stereotiepe motivering die gelijkstaat aan een volledig ontbreken van motivering

(Ambtenarenstatuut, art. 25, 45 en 90, lid 2)

Het tot aanstelling bevoegd gezag is weliswaar niet gehouden de bevorderingsbesluiten te motiveren jegens de niet-bevorderde kandidaten, doch het is wel verplicht zijn besluit tot afwijzing van een door een niet-bevorderde ambtenaar op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht met redenen te omkleden, waarbij de motivering van dat afwijzende besluit wordt geacht samen te vallen met die van het besluit waartegen de klacht was gericht.

Bovendien kan van het tot aanstelling bevoegd gezag niet worden verlangd dat het zijn besluit bij de afwijzing van de klacht nader motiveert dan de in die klacht aangevoerde grieven, door met name uiteen te zetten waarom elk van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren verdienstelijker was dan de indiener van de klacht. Daar bevordering overeenkomstig artikel 45 van het Statuut bij keuze geschiedt, volstaat het dat de motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht verband houdt met de toepassing van de wettelijke en statutaire voorwaarden voor bevordering op de individuele situatie van de ambtenaar.

Een algemene en stereotiepe motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht die geen enkele vermelding bevat over de specifieke situatie van de betrokkene en waarin met name niet wordt uiteengezet hoe het tot aanstelling bevoegd gezag de criteria van artikel 45 van het Statuut heeft toegepast op zijn individuele situatie, staat in feite gelijk aan een volledig ontbreken van motivering.

(cf. punten 29‑32)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 20 februari 2002, Roman Parra/Commissie, T‑117/01, punten 27 en 31; 29 september 2005, Napoli Buzzanca/Commissie, T‑218/02, punt 74

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 september 2011, AC/Raad, F‑9/10, punt 29; 10 november 2011, Merhzaoui/Raad, F‑18/09, punten 71 en 75; 8 februari 2012, Bouillez e.a./Raad, F‑11/11, punt 22; 14 november 2012, Bouillez/Raad, F‑75/11, punt 26