Language of document : ECLI:EU:F:2011:51

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer)

10 mei 2011

Zaak F‑59/10

Yvette Barthel e.a.

tegen

Hof van Justitie

„Openbare dienst – Procesincidenten – Exceptie van niet-ontvankelijkheid – Te laat ingediende klacht – Niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, op het EGA-Verdrag van toepassing krachtens artikel 106 bis daarvan, waarmee Barthel, Reiffers en Massez de nietigverklaring vorderen van het besluit houdende afwijzing van hun verzoek om, met ingang van 20 december 2006, in aanmerking te komen voor de toeslag voor continu‑ of ploegendienst voorzien in artikel 1, lid 1, eerste streepje, van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu‑ of ploegendienst (PB L 38, blz. 1), welke verordening met name is gewijzigd bij verordening (EG/Euratom) nr. 1873/2006 van de Raad van 11 december 2006.

Beslissing: Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof van Justitie wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van verzoekers.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Regels van openbare orde

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Niet tijdig betwist stilzwijgend besluit tot afwijzing – Later uitdrukkelijk besluit – Bevestigend besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Advies uitgebracht na stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoek

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

4.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Verval van recht – Verschoonbare dwaling – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

5.      Procedure – Kosten – Verwijzing – Inaanmerkingneming van vereisten van billijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 87, lid 2, en 88)

1.      De in de artikelen 90 en 91 van het Statuut bedoelde klacht‑ en beroepstermijnen, die zijn ingesteld teneinde met betrekking tot de bestaande rechtsverhoudingen duidelijkheid en zekerheid te waarborgen en om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden, zijn van openbare orde en er kan niet naar believen over worden beschikt door de partijen of door de rechter van de Unie, die zelfs ambtshalve moet nagaan of zij in acht zijn genomen.

(cf. punt 22)

Referentie:

Hof: 29 juni 2000, Politi/Europese Stichting voor opleiding, C‑154/99 P, punt 15

Gerecht van eerste aanleg: 15 januari 2009, Braun-Neumann/Parlement, T‑306/08 P, punt 36

Gerecht voor ambtenarenzaken: 12 mei 2010, Peláez Jimeno/Parlement, F‑13/09, punt 18

2.      Een na een stilzwijgend besluit afgekomen uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een verzoek, vormt een louter bevestigend besluit.

(cf. punt 25)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 8 juli 2009, Sevenier/Commissie, F‑62/08, punten 33‑40, in hogere voorziening bevestigd door het Gerecht van de Europese Unie van 8 juli 2010, Sevenier/Commissie, T‑368/09 P, punten 28‑37

3.      Wanneer de administratie, nadat een stilzwijgend besluit tot afwijzing is ontstaan, een interne raadpleging uitvoert, vormt het uitgebrachte advies, dat het oorspronkelijke standpunt van de auteur van het stilzwijgend besluit bevestigt, zonder het bestaan van een nieuw element, feitelijk of rechtens, aan het licht te brengen waarvan de administratie op het tijdstip waarop zij haar stilzwijgend besluit tot afwijzing nam niet op de hoogte zou zijn geweest, geen nieuw element dat volstaat om te kunnen spreken van een nieuw onderzoek van het stilzwijgend besluit door de administratie.

(cf. punt 27)

4.      In het kader van de Unieregeling inzake klacht‑ en beroepstermijnen moet het begrip verschoonbare dwaling, een grond voor afwijking van die regeling, restrictief worden uitgelegd en kan van een dergelijke dwaling slechts sprake zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zichzelf of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die van een persoon met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken.

(cf. punt 28)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 december 2009, Apostolov/Commissie, F‑8/09, punt 21, en de aangehaalde rechtspraak

5.      Krachtens artikel 87, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht voor ambtenarenzaken, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen. Bovendien kan een partij krachtens artikel 88 van datzelfde Reglement voor de procesvoering, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, ten dele of zelfs volledig in de kosten worden verwezen indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het instellen van het beroep.

Er is reden om bovengenoemde bepalingen toe te passen en de instelling, die de in het gelijk gestelde partij is, te veroordelen in alle kosten, wanneer de instelling tijdens de precontentieuze procedure blijk heeft gegeven van een gebrek aan zorgvuldigheid door de in artikel 90, lid 1, van het Statuut bedoelde termijn van vier maanden te laten verstrijken alvorens een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van het door de betrokken ambtenaar ingediende verzoek te nemen.

(cf. punten 32‑35)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 juni 2006, Le Maire/Commissie, F‑27/05, punt 53