Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Köln (Duitsland) op 6 mei 2019 – Interseroh Dienstleistungs GmbH / Land Nordrhein-Westfalen

(Zaak C-353/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Interseroh Dienstleistungs GmbH

Verwerende partij: Land Nordrhein-Westfalen

Prejudiciële vragen

1.

a) Dient verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen1 , inzonderheid bijlage III juncto code B 3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel2 , aldus te worden uitgelegd dat het bij de stoffen die onder de tot deze code behorende streepjes worden vermeld, om verschillende specificaties gaat die niet onder één code vallen in de zin van verordening nr. 1013/2006?

b) Indien de onder 1a) gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord:

Omvat code B 3020 gemengd papier- en kartonafval dat, zoals in het hoofdgeding, naast lichte verpakkingen van papier en karton, ook drankenkartons van gelijmd/gelamineerd karton bevat?

2.

Indien de onder 1b) gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)

Moet code B 3020 of het vierde streepje daarvan aldus worden uitgelegd dat het in dier voege de absolute afwezigheid van stoorstoffen vereist dat de indeling van een afvalstof onder die code uitgesloten is wanneer de afvalstof – ongeacht de hoeveelheid ervan en het gevaar dat deze stof kan opleveren – andere stoffen dan overschotten en afval van papier en karton (vreemde stoffen) bevat?

b)

Indien de onder 2a) gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord

Kan de aanwezigheid van een vreemde stof in een afvalstof, in het bijzonder wegens de hoeveelheid ervan, ook dan eraan in de weg staan dat deze stof onder code B 3020 of onder het vierde streepje van die code wordt ingedeeld wanneer de voorwaarden van de zogenoemde aanhef van de bijlage bij verordening nr. 1013/2006 niet zijn vervuld, dat wil zeggen in een situatie waarin als gevolg van de verontreiniging door andere materialen de aan de afvalstof verbonden risico’s niet in die mate toenemen dat de toepassing van de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming passend lijkt en een milieuvriendelijke nuttige toepassing van de afvalstof niet onmogelijk is?

3.

Indien de onder 1b) gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord

a)

Moet punt 3, onder g), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006 aldus worden uitgelegd dat het de absolute afwezigheid van vreemde stoffen vereist, in die zin dat een mengsel van afvalstoffen niet daaronder kan worden ingedeeld wanneer het mengsel – ongeacht de hoeveelheid ervan en het gevaar dat het kan opleveren – andere afvalstoffen bevat dan die bedoeld in de eerste drie streepjes van code B 3020 (vreemde stoffen)?

b)

Indien de onder 3a) gestelde vraag ontkennend wordt beantwoord

Kan het bij vreemde stoffen die niet in alle gevallen in de weg staan aan de indeling in punt 3, onder g), van bijlage III A bij verordening nr. 1013/2006, ook gaan om afvalstoffen die, op zich beschouwd, onder code B 3020, vierde streepje, zouden moeten worden ingedeeld?

____________

1 PB 2006, L 190, blz. 1.

2 Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan.