Language of document : ECLI:EU:F:2012:73

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE
(Eerste kamer)

5 juni 2012

Zaak F‑84/10

Efstratios Chatzidoukakis

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Voorwaarden voor toekenning — Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Chatzidoukakis met name vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 februari 2010 betreffende de vermindering van de aan hem toegekende schooltoelage en de inhouding van het te veel ontvangen op zijn salarisafrekeningen wegens het feit dat zijn zoon een financiële uitkering van een lidstaat geniet in de vorm van een beurs.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoeker wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

Ambtenaren — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Voorwaarden voor toepassing van anticumulatieregel van artikel 67, lid 2, van het Statuut in geval van betaling van soortgelijke toelagen uit andere bron — Toepassing op Luxemburgse financiële uitkering voor studenten — Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 67, lid 1, sub c, en lid 2)

Alleen vergelijkbare en op hetzelfde doel gerichte toelagen zijn „soortgelijk” in de zin van de in artikel 67, lid 2, van het Statuut neergelegde anticumulatieregel op het gebied van gezinstoelagen. Doorslaggevend voor de kwalificatie als soortgelijke toelage is het doel dat met de betrokken toelagen wordt nagestreefd.

De in artikel 67, lid 1, sub c, van het Statuut bedoelde schooltoelage en de Luxemburgse financiële uitkering in de vorm van beurzen en leningen, die studenten financiële steun wil geven opdat zij in het kader van de voortzetting van hun studie kunnen voorzien in hun studiekosten en onderhoud, hebben soortgelijke doelstellingen, aangezien zij beogen bij te dragen aan de schoolkosten van het kind ten laste van de ambtenaar.

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de gerechtigden van de beide uitkeringen niet dezelfde zijn. Dat de statutaire toelage aan de ambtenaar wordt verleend en de nationale uitkering door het kind wordt ontvangen of formeel aan hem wordt verleend is immers niet doorslaggevend voor de vraag of het om soortgelijke uitkeringen in de zin van artikel 67, lid 2, van het Statuut gaat. Evenmin is doorslaggevend dat de statutaire toelage bij het salaris van de ambtenaar komt en dus verband houdt met een dienstverhouding, in tegenstelling tot de Luxemburgse financiële uitkering die aan het kind wordt betaald.

(cf. punten 29, 31, 32, 37 en 38)

Referentie:

Hof: 13 oktober 1977, Gelders-Deboeck/Commissie, 106/76, punt 16; 13 oktober 1977, Emer-van den Branden/Commissie, 14/77, punt 15; 18 december 2007, Weiβenfels/Parlement, C‑135/06 P, punt 89

Gerecht van eerste aanleg: 10 mei 1990, Sens/Commissie, T‑117/89, punt 14; 11 juni 1996, Pavan/Parlement, T‑147/95, punt 41

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 februari 2007, Guarneri/Commissie, F‑62/06, punten 39, 40 en 42