Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2019 door Fortischem a.s. tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 24 september 2019 in zaak T-121/15, Fortischem/Commissie

(Zaak C-890/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Fortischem a.s. (vertegenwoordigers: C. Arhold, Rechtsanwalt, P. Hodál, M. Staroň, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, AlzChem AG, voorheen AlzChem Trostberg GmbH, voorheen AlzChem Hart GmbH

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

de artikelen 1 en 3 tot en met 5 van het litigieuze besluit1 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bestaande in een onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 107, lid 1, en artikel 108, lid 2, VWEU alsmede van artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/19992 door te oordelen dat in een zaak als de onderhavige, het terugvorderingsbesluit ook kon worden toegepast op rekwirante zelfs indien zij een marktprijs had betaald voor de activa van de steunontvanger.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bewijslast ten aanzien van de vraag of middels de verkoop van de activa onder de marktprijs de steun aan rekwirante was overgedragen, niet op de Commissie rustte.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of een onjuiste opvatting van de feiten door een aantal (nagenoeg onomstotelijke) aanwijzingen, waaruit bleek dat voor de activa een marktprijs was betaald, niet in aanmerking te nemen.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een verkeerde uitlegging te geven aan de criteria „omvang van de transactie” en „economische logica van de transactie” voor de vaststelling van economische continuïteit.

Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te aanvaarden dat de Commissie tot de slotsom kon komen dat er sprake was van economische continuïteit op basis van slechts twee van de geldende criteria, terwijl alle andere criteria tegen het bestaan van economische continuïteit pleitten.

Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bestaande in een onjuiste uitlegging en toepassing van de relevante bepaling van de Slowaakse wet waarbij collectieve ontslagen werden verboden, en van een onjuiste juridische kwalificatie van de feiten door tot de slotsom te komen dat het verbod op collectieve ontslagen een voordeel voor NCHZ vormde terwijl het juist voor een nadeel in de vorm van hogere kosten zorgde, en door die hogere kosten niet in aftrek te brengen op het bedrag aan vermeende staatssteun.

Zevende middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn motivering in de plaats te stellen van die van het litigieuze besluit, aangezien de Commissie er geen argumenten of uitleg over heeft verschaft hoe het verbod op collectieve ontslagen een voordeel voor NCHZ vormde.

____________

1 Besluit (EU) 2015/1826 van de Commissie van 15 oktober 2014 betreffende de staatssteun SA.33797 — (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2011/CP) ten uitvoer gelegd door Slowakije ten gunste van NCHZ (PB 2015, L 269, blz. 71).

2 Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).