Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 16 april 2019 – BONVER WIN, a. s. / Ministerstvo financí

(Zaak C-311/19)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud (hoogste bestuursrechter, Tsjechië)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot cassatie: BONVER WIN, a. s.

Verweerder in cassatie: Ministerstvo financí

Prejudiciële vragen

Zijn de artikelen 56 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing op een nationale wettelijke regeling (een bindende handeling van algemene strekking in de vorm van een gemeentelijk besluit) die een bepaalde dienst in een deel van een gemeente verbiedt op grond van het enkele feit dat sommige klanten van een dienstverrichter waarop deze regeling van toepassing is, mogelijk of daadwerkelijk uit een andere lidstaat van de Unie afkomstig zijn?

Zo ja, volstaat de loutere bewering dat er mogelijk klanten uit een andere lidstaat aanwezig zijn, opdat artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing wordt, of is de dienstverrichter verplicht te bewijzen dat daadwerkelijk diensten zijn verricht ten behoeve van klanten die uit andere lidstaten afkomstig zijn?

Is het voor het antwoord op de eerste vraag van enig belang dat:

de mogelijke restrictie van de vrijheid van dienstverrichting zowel geografisch als inhoudelijk erg beperkt is (mogelijke toepasselijkheid van een de-minimisuitzondering);

de positie van entiteiten die hoofdzakelijk diensten verrichten ten behoeve van burgers van andere lidstaten van de Unie enerzijds en die van entiteiten die zich richten op binnenlandse klanten anderzijds door de nationale wettelijke regeling de jure of de facto niet op verschillende wijze lijkt te worden geregeld?

____________