Language of document : ECLI:EU:F:2009:84

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE (Eerste kamer)

7 juli 2009 (*)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Salaristrapverhoging – Bevoegdheid van persoon die het besluit heeft vastgesteld – Ontvankelijkheid – Intrekking van besluit – Ontbreken van klacht”

In de gevoegde zaken F‑99/07 en F‑45/08,

betreffende beroepen ingesteld krachtens artikel 40, lid 3, van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst) en artikel 93, lid 1, van het Statuut voor de personeelsleden van Europol,

Marjorie Danielle Bernard, functionaris van de Europese Politiedienst, woonachtig te ’s‑Gravenhage (Nederland), aanvankelijk vertegenwoordigd door P. de Casparis, advocaat, vervolgens door D. C. Coppens, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Neumann, B. Exterkate en D. El Khoury als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur en R. Van der Hout, advocaten, vervolgens door D. Neumann en D. El Khoury als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur en R. Van der Hout, advocaten,

verweerder,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni (rapporteur), kamerpresident, H. Kreppel en H. Tagaras, rechters,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 maart 2009,

het navolgende

Arrest

1        Bij twee verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht bij fax van 28 september 2007 respectievelijk 22 april 2008 (de originelen zijn op 4 oktober 2007 respectievelijk 25 april 2008 neergelegd), vraagt Bernard:

–        in zaak F‑99/07, ten eerste, om de beoordelingsrapporten van 5 februari 2007 en 25 juli 2007 alsmede het besluit tot afwijzing van haar klacht van 26 juni 2007 nietig te verklaren, ten tweede, om de Europese Politiedienst (Europol) te veroordelen om haar, enerzijds, met ingang van 1 september 2006 een salarisverhoging te betalen, waarvan het bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente, en, anderzijds, een schadevergoeding van 7 500 EUR te betalen;

–        in zaak F‑45/08, om het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 en het stilzwijgend besluit waarbij Europol haar klacht van 23 oktober 2007 heeft afgewezen nietig te verklaren alsmede om Europol te veroordelen om haar een schadevergoeding van 7 500 EUR te betalen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 40, lid 3, van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van Europol van 26 juli 1995 (PB C 316, blz. 2) bepaalt dat „[d]e bepalingen inzake verzoeken en beroep als bedoeld in de voorschriften betreffende de regeling welke van toepassing is op de tijdelijke en hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen van overeenkomstige toepassing [zijn] op het personeel van Europol”.

3        Artikel 28 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol (hierna: „Europol-statuut”) luidt:

„Van iedere functionaris, met uitzondering van de directeur en de adjunct-directeuren, wordt ten minste eenmaal per jaar een periodiek beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst.

Deze beoordeling wordt ter kennis van de functionaris gebracht. Deze heeft het recht hieraan alle opmerkingen toe te voegen die hij dienstig acht. [...]”

4        Artikel 29 van het Europol-statuut bepaalt:

„De directeur kan op de grondslag van een beoordeling waarin rekening wordt gehouden met de prestaties van de betrokken functionaris, ten hoogste twee salaristrappen om de twee jaar toekennen. De opleidingstaken uit hoofde van de in artikel 21 genoemde bij‑ en nascholing worden bij deze beoordeling in aanmerking genomen. De nadere regels voor de beoordelingsprocedure worden door de raad van bestuur vastgesteld ingevolge een voorstel van de directeur, dat na raadpleging van het personeelscomité is ingediend.

Indien een functionaris wegens inefficiëntie geen salarisverhoging heeft gekregen, kan hij zes maanden na het betreffende besluit om een herziening verzoeken.”

5        Artikel 5, lid 1, van het besluit van 24 maart 2006 waarbij het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen van het personeel van Europol is vastgelegd (hierna: „besluit van 24 maart 2006”) preciseert:

„Overeenkomstig artikel 29 van het Europol-statuut, worden de salaristrappen toegekend op basis van de volgende criteria:

a)      een functionaris die bij zijn eerste en tweede jaarlijkse beoordeling voortdurend of herhaaldelijk meer bereikt dan zijn doelstellingen (4 en 5 punten), krijgt twee salaristrapverhogingen toegekend;

b)      een functionaris die bij zijn eerste en tweede jaarlijkse beoordeling zijn doelstellingen niet bereikt (1 punt) of deze slechts gedeeltelijk bereikt (2 punten), krijgt geen salaristrapverhoging toegekend;

c)      alle andere functionarissen krijgen één salaristrapverhoging toegekend [...]”

6        Artikel 92, leden 1 en 2, van het Europol-statuut bepaalt:

„1.      Iedere in dit statuut bedoelde persoon kan bij de directeur een verzoek indienen om jegens hem een besluit te nemen. De directeur brengt zijn met redenen omkleed besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van dit verzoek, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op het verzoek uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen een klacht in de zin van de volgende leden kan worden ingediend.

2.      Iedere in dit statuut bedoelde persoon kan bij de directeur een klacht indienen tegen een besluit waardoor hij zich bezwaard acht, hetzij omdat de directeur een besluit heeft genomen, dan wel omdat hij geen, bij het [Europol-]statuut verplichte maatregel heeft genomen. De klacht moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend. [...]”

7        Artikel 93, leden 1 en 2, van het Europol-statuut luidt:

„1.      Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen Europol en een van de in dit statuut bedoelde personen, dat betrekking heeft op de wettigheid van een besluit waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 92, lid 2. Bij geschillen van geldelijke aard heeft het Hof van Justitie volledige rechtsmacht.

2.      Een beroep op het Hof van Justitie is slechts ontvankelijk:

–        indien men zich van tevoren tot de directeur heeft gewend met een klacht in de zin van artikel 92, lid 2, en binnen de aldaar gestelde termijn, en

–        indien op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen.”

8        Bijlage 6, tweede en vijfde alinea, bij de richtsnoeren van juli 2005 betreffende de procedure voor de loopbaanontwikkeling en de beoordeling van het personeel („Staff development and review process. Guidelines for managers and officials”; hierna: „richtsnoeren”) bepaalt:

„Voor de [...] [richtsnoeren] is de eerste hiërarchieke meerdere de persoon die rechtstreeks toezicht houdt op de beoordeelde functionaris. Als zodanig is de rang van de beoordelaar niet van belang, waar het op aankomt is dat hij dagelijks leiding geeft aan/toezicht houdt op de beoordeelde functionaris.

[...]

[Deze werkwijze] heeft als voordeel dat vaststaat dat de aan elke functionaris toegewezen doelstellingen realistisch zijn, aangezien deze worden gesteld door een persoon die rechtstreeks op de hoogte is van het werk van elke functionaris. Het heeft eveneens als voordeel dat de hoofden van de eenheid niet meer verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van alle personeelsleden van de eenheid. Dit is met name van belang in grote eenheden.” (Vrije vertaling.)

9        Punt 6 van de richtsnoeren preciseert:

„6.1 Jaarlijks beoordelingsgesprek

Het doel van dit jaarlijkse onderhoud is, na te gaan of de vooraf vastgestelde doelstellingen zijn bereikt, het eens te worden over de doelstellingen voor het komende jaar en het persoonlijk ontwikkelingsplan voor elke functionaris in te vullen.

Bij de beoordelingsprocedure wordt ervan uitgegaan dat er vooraf vastgestelde doelstellingen bestaan op basis waarvan de functionarissen in eerste instantie kunnen worden beoordeeld.

In het eerste gedeelte van de beoordeling wordt met de functionaris de vooraf vastgestelde doelstellingen bekeken en wordt beoordeeld of zij zijn bereikt (in werkelijkheid hebben niet alle personeelsleden in eerste instantie precieze doelstellingen. In dat geval moeten de hiërarchieke meerdere en de functionaris het eens worden over een beoordeling op basis van de dan beschikbare informatie).

Vervolgens moeten de doelstellingen voor het komende jaar worden vastgesteld. [...]” (Vrije vertaling.)

10      Bijlage 2, eerste alinea, bij de richtsnoeren luidt:

„Doelstellingen

De doelstellingen vormen een wezenlijk deel van het beoordelingsrapport. De doelstellingen preciseren wat er van de functionaris in de loop van het beoordelingsjaar wordt verwacht en dienen als basis voor de beoordeling van de prestaties van die functionaris. Zij vormen eveneens de schakel tussen de door de functionaris te vervullen werkzaamheden, het werk van de eenheid en dat van Europol. Zij moeten onderling nauw zijn verbonden.” (Vrije vertaling.)

11      Punt 8, eerste alinea, van de richtsnoeren bepaalt:

„Indien een functionaris binnen Europol van functie verandert, moet de lopende beoordelingsperiode worden afgesloten en een nieuwe beoordelingsprocedure worden opgestart. De functionaris en zijn hiërarchieke meerdere moeten een beoordelingsrapport invullen alsof het het jaarlijks beoordelingsrapport betreft, met uitzondering van de doelstellingen en het persoonlijke ontwikkelingsplan, die voor de nieuwe functie door de nieuwe hiërarchieke meerdere worden vastgesteld.” (Vrije vertaling.)

12      Punt 8, tweede alinea, van de richtsnoeren geeft de voorwaarden waaronder een beoordelingsrapport moet worden vastgesteld in geval van wijziging van de rechtstreekse hiërarchieke meerdere van een functionaris. Het bepaalt met name dat in een dergelijk geval „de vertrekkende rechtstreekse hiërarchieke meerdere de nieuwe meerdere voldoende informatie moet geven om de beoordeling mogelijk te maken[; d]eze informatie zal [...] worden verstrekt via de tweede beoordelaar [...] [; i]n dat geval heeft de tweede beoordelaar een grotere rol, daar hij dient te verzekeren dat het uiteindelijke beoordelingsrapport de gehele beoordelingsperiode beslaat”. (Vrije vertaling.)

13      Artikel 6 van het besluit van de directeur van Europol van 8 december 2006 betreffende het algemeen beleid voor de toepassing van artikel 6 van het Europol-statuut (hierna: „besluit van 8 december 2006”) luidt:

„6.1 Wanneer de eerste overeenkomst afloopt, kan Europol de functionaris voorstellen een tweede overeenkomst te ondertekenen, na de volgende elementen in aanmerking te hebben genomen:

[...]

–        Heeft de functionaris, uitgaande van het jaarlijks beoordelingsrapport, zijn werkzaamheden in het verleden ten minste naar tevredenheid verricht? [...]

6.3 De functionaris moet ten minste negen maanden vóór de afloop van zijn eerste overeenkomst per aangetekende brief op de hoogte worden gesteld van het besluit;

[...]

6.3.2 Wordt de overeenkomst niet verlengd, dan moet dit besluit schriftelijk en met opgave van de belangrijkste argumenten aan de functionaris worden meegedeeld [...]

6.3.3 Heeft Europol verzuimd om de functionaris onder de voorwaarden voorzien in artikel 6.3 op de hoogte te stellen, dan moet hij hem een verlenging van de overeenkomst aanbieden zodat de termijn wel kan worden gerespecteerd.” (Vrije vertaling.)

 Feiten van het geding

14      Verzoekster is op 1 september 2003 op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd van vier jaar in dienst getreden van Europol in de functie van „Analytical Assistant” van de eenheid analyse SC7.

15      Van september 2003 tot april 2006 heeft zij onder toezicht van Campus aan het project „AWF Villa SC7” gewerkt.

16      In juli 2005 heeft Europol richtsnoeren vastgesteld teneinde de beoordelingsprocedure van zijn personeelsleden, voorzien in de bepalingen van artikel 28 van het Europol-statuut, te vergemakkelijken.

17      Op 8 november 2005 heeft Campus verzoeksters beoordelingsrapport over de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 september 2005 opgesteld. Voor de verschillende te beoordelen rubrieken heeft verzoekster scores gekregen die overeenkwamen met de beoordeling „bevredigende prestaties”.

18      Van 20 maart tot 13 april 2006 heeft verzoekster naast bovengenoemde werkzaamheden onder toezicht van Langhoff gewerkt aan het project „AWF Sustrans”.

19      Vanaf 20 april 2006 tot de afloop van haar overeenkomst op 31 augustus 2007 heeft verzoekster onder toezicht van Clerkx gewerkt aan het project „islamitisch terrorisme”.

20      Op 3 augustus 2006 heeft Langhoff aan de verschillende rechtstreekse hiërarchieke meerderen onder wier toezicht verzoekster gedurende de periode van 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2006 had gewerkt een e-mail gezonden opdat zij haar over die periode zouden beoordelen.

21      Op 31 augustus 2006 heeft Campus een in ruime mate positief beoordelingsformulier over de periode van 1 oktober 2005 tot en met 28 februari 2006 ingevuld. Bij e-mail van 18 september 2006 heeft Clerkx Langhoff enkele opmerkingen over de beoordeling van verzoeksters werk toegezonden.

22      Saccone, hoofd van de eenheid SC7, heeft uiteindelijk verzoeksters ontwerp-beoordelingsrapport over de periode van 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2006 opgesteld en heeft met de betrokkene een beoordelingsgesprek gehad. Aangezien verzoekster weigerde om het rapport te ondertekenen, heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden met Salgo, assistent van de onderdirecteur van de afdeling „Ernstige vormen van criminaliteit”, die zelf de hiërarchieke meerdere van Saccone was.

23      Nadat dit gesprek geen resultaat had opgeleverd, heeft Salgo op 5 februari 2007 verzoeksters definitieve beoordelingsrapport over de periode van 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2006 ondertekend (hierna: „beoordelingsrapport van 5 februari 2007”).

24      Bij brief van 28 maart 2007 heeft verzoekster op basis van artikel 92 van het Europol-statuut een klacht ingediend tegen het beoordelingsrapport van 5 februari 2007. Zij heeft voorts gevraagd om op grond van artikel 29 van het Europol-statuut in aanmerking te komen voor een extra salaristrap.

25      Bij brief van 26 juni 2007 heeft de directeur van Europol het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 ingetrokken en het verzoek om in aanmerking te komen voor een extra salaristrap afgewezen (hierna: „brief van 26 juni 2007”).

26      Saccone heeft daarop een nieuw beoordelingsrapport opgesteld op basis van verzoeksters bovengenoemde beoordelingsgegevens die door haar rechtstreekse hiërarchieke meerderen waren overgelegd alsmede op basis van een bepaald aantal statistische gegevens. Aangezien verzoekster weigerde om dit nieuwe beoordelingsrapport te ondertekenen, is een bemiddelingsgesprek met Salgo georganiseerd.

27      Na dit gesprek heeft Europol verzoekster op 25 juli 2007 haar definitieve beoordelingsrapport doen toekomen (hierna: „beoordelingsrapport van 25 juli 2007”).

28      Bij brief van 31 juli 2007 heeft de directeur van Europol verzoekster meegedeeld dat, ten eerste, haar overeenkomst niet zou worden verlengd en, ten tweede, haar oorspronkelijke overeenkomst voor negen maanden zou worden verlengd, zodat deze op 31 mei 2008 zou aflopen, teneinde de opzegtermijn in acht te nemen zoals die in de bepalingen van artikel 6.3 van het besluit van 8 december 2006 was vastgelegd.

29      Op 28 september 2007 heeft verzoekster bij het Gerecht beroep ingesteld, met name strekkende tot nietigverklaring van de beoordelingsrapporten van 5 februari en 25 juli 2007. Dit beroep is ingeschreven onder nummer F‑99/07.

30      Op 23 oktober 2007 heeft verzoekster een klacht ingediend tegen het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 en tegen het besluit om haar geen salaristrapverhoging toe te kennen.

31      Op 3 november 2007 heeft verzoekster een klacht ingediend tegen het besluit om haar overeenkomst na 31 mei 2008 niet te verlengen.

32      Bij brief van 29 februari 2008 heeft de directeur de klacht tegen bovengenoemd besluit om haar overeenkomst niet te verlengen, afgewezen.

33      Bij brief van 23 januari 2008 heeft de directeur van Europol verzoekster meegedeeld dat hij alvorens zich uit te spreken over de klacht van 23 oktober 2007 tegen het beoordelingsrapport van 25 juli 2007, „de uitkomst van de procedure voor het Gerecht [zaak F 99/07] wilde afwachten”.

34      Op 22 april 2008 heeft verzoekster bij het Gerecht beroep ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 en van de stilzwijgende afwijzing van haar klacht van 23 oktober 2007. Dit beroep is ingeschreven onder nummer F‑45/08.

 Conclusies van partijen en procesverloop

35      In zaak F‑99/07 concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

–        de beoordelingsrapporten van 5 februari en 25 juli 2007 nietig te verklaren;

–        de brief van 26 juni 2007 nietig te verklaren;

–        Europol te veroordelen om haar met ingang van 1 september 2006 een salarisverhoging toe te kennen, waarvan het bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente;

–        Europol te veroordelen om haar een schadevergoeding van 7 500 EUR te betalen;

–        Europol te verwijzen in de kosten.

36      In deze zaak concludeert Europol dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        te oordelen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

37      In zaak F‑45/08 concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

–        het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 nietig te verklaren;

–        het stilzwijgend besluit waarbij Europol haar klacht van 23 oktober 2007 heeft afgewezen, nietig te verklaren;

–        Europol te veroordelen om haar een schadevergoeding van 7 500 EUR te betalen;

–        Europol te verwijzen in de kosten.

38      Bovendien heeft verzoekster gevraagd om de zaken F‑99/07 en F‑45/08 te voegen, waartegen Europol geen bezwaar heeft gemaakt. Bij beschikking van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 29 januari 2009 zijn de zaken F‑99/07 en F‑45/08 voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsmede voor het arrest gevoegd.

39      In zaak F‑45/08 concludeert Europol dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

40      Bij brief van 18 december 2008 heeft het Gerecht partijen meegedeeld dat het de zaken F‑45/08 en F‑54/08, Bernard/Europol, voor de mondelinge behandeling wilde voegen en heeft het hun verzocht hun opmerkingen over die voeging in te dienen. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Bij beschikking van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 29 januari 2009 zijn de zaken F‑45/08 en F‑54/08 voor de mondelinge behandeling gevoegd.

 Beroep in zaak F‑99/07

1.     Ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

41      Europol stelt in de eerste plaats dat de vorderingen tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 niet-ontvankelijk zijn, aangezien dat rapport op de datum van de inschrijving van het beroep was ingetrokken.

42      In de tweede plaats stelt Europol dat de vorderingen gericht tegen de brief van 26 juni 2007 houdende afwijzing van verzoeksters voorafgaande klacht, eveneens niet-ontvankelijk zijn. Die brief bevatte in feite twee besluiten, namelijk de afwijzing van de klacht tegen het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 en de afwijzing van verzoeksters verzoek om in aanmerking te komen voor een salaristrapverhoging.

43      Met betrekking tot het eerste in de brief van 26 juni 2007 opgenomen besluit herinnert Europol aan de vaste rechtspraak dat de vorderingen gericht tegen de afwijzing van een voorafgaande klacht moeten worden aangemerkt als gericht tegen het oorspronkelijke besluit, in casu het beoordelingsrapport van 5 februari 2007. Zoals eerder gezegd, is dit verzoek niet-ontvankelijk aangezien dat rapport was ingetrokken.

44      De vorderingen tot nietigverklaring van het in de brief van 26 juni 2007 genomen besluit tot afwijzing van het verzoek om een salaristrapverhoging zijn eveneens niet-ontvankelijk, aangezien tegen dat besluit niet eerst een klacht is ingediend. De brief van 26 juni 2007 vormt het enige besluit dat ter zake is genomen. Het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 kan niet worden aangemerkt als het oorspronkelijke besluit tot afwijzing van het verzoek om een salaristrapverhoging. Verzoekster toont overigens op geen enkele wijze aan dat er een ander besluit bestaat dat vóór de brief van 26 juni 2007 is genomen.

45      In de derde plaats stelt Europol dat de vorderingen om hem te veroordelen tot betaling van een salarisverhoging aan verzoekster met ingang van 1 september 2006, waarvan het bedrag vermeerderd moet worden met de wettelijke rente, vorderingen tot het geven van een bevel zijn, die als zodanig op grond van de vaste rechtspraak van de gemeenschapsrechter ter zake niet-ontvankelijk zijn.

46      Verzoekster betoogt om te beginnen dat het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 weliswaar is ingetrokken, doch dat haar klacht van 28 maart 2007 niet naar tevredenheid is afgehandeld, aangezien het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 in wezen gelijk is aan het voorgaande. De vorderingen gericht tegen het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 zijn derhalve ontvankelijk.

47      Vervolgens stelt verzoekster dat de vorderingen gericht tegen de weigering om haar een extra salaristrap toe te kennen ontvankelijk zijn. Volgens haar neemt de administratie elk jaar spontaan de besluiten tot toekenning en tot weigering van een salaristrapverhoging. Haar brief van 28 maart 2007 vormt derhalve geen verzoek om een salaristrapverhoging in de zin van artikel 92, lid 1, van het Europol-statuut, maar een klacht, in de zin van artikel 92, lid 2, van dat statuut, tegen het stilzwijgende besluit waarbij de directeur van Europol spontaan heeft geweigerd om haar een salaristrapverhoging toe te kennen. Onder deze omstandigheden diende verzoekster geen nieuwe klacht in te dienen tegen de brief van 26 juni 2007 waarbij haar klacht van 28 maart 2007 werd afgewezen.

48      De omstandigheid dat verzoekster na de indiening van het verzoekschrift vrijwillig een klacht heeft ingediend tegen de brief van 26 juni 2007 toont overigens niet aan dat die klacht vereist was.

 Beoordeling door het Gerecht

 Vorderingen tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 5 februari 2007

49      Vaststaat dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 in de plaats is gekomen van dat van 5 februari 2007, aangezien laatstgenoemd rapport is ingetrokken. Aangezien het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 op de datum van de indiening van het verzoekschrift, dat wil zeggen op 28 september 2007, niet meer bestond, zijn de vorderingen tot nietigverklaring van dat rapport zonder voorwerp geraakt, zodat zij niet-ontvankelijk zijn (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 25 oktober 2006, Staboli/Commissie, T‑281/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑251 en II‑A‑2‑1303, punten 20‑22; zie, a contrario, voor een afdoening zonder beslissing na een intrekking in de loop van het geding, beschikking Gerecht van eerste aanleg van 6 juli 2001, Tsarnavas/Commissie, T‑161/00, JurAmbt. blz. I‑A‑155 en II‑721, punt 34).

 Vorderingen gericht tegen de brief van 26 juni 2007

50      De brief van 26 juni 2007 bestaat uit twee onderdelen: de afwijzing van de klacht die eerder tegen het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 was ingediend én het besluit tot afwijzing van het verzoek om een salaristrapverhoging.

51      Wat het eerste onderdeel betreft, is het vaste rechtspraak dat de voorafgaande klacht en de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing daarvan deel uitmaken van een complexe procedure en slechts een voorwaarde vormen voor het instellen van beroep bij de gemeenschapsrechter. In deze omstandigheden heeft het beroep, zelfs al is het formeel tegen de afwijzing van de klacht gericht, tot gevolg dat bij de rechter beroep wordt ingesteld tegen het bezwarend besluit waartegen de klacht is ingediend (arrest Hof van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, Jurispr. blz. 23, punten 7 en 8; arrest Staboli/Commissie, reeds aangehaald, punt 26; arrest Gerecht van 11 september 2008, Spee/Europol, F‑121/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 22). De vorderingen gericht tegen de afwijzing van de voorafgaande klacht moeten derhalve worden aangemerkt als gericht tegen het beoordelingsrapport van 5 februari 2007. Zoals in punt 49 van dit arrest is gepreciseerd, zijn die vorderingen evenwel niet-ontvankelijk.

52      Met betrekking tot het tweede onderdeel van de brief van 26 juni 2007, namelijk de weigering om een salaristrapverhoging toe te kennen, staat vast dat hiertegen, voorafgaande aan het beroep op de rechter, geen klacht is ingediend onder de voorwaarden voorzien in artikel 92, lid 2, van het Europol-statuut. Verzoekster stelt echter dat zij geen klacht hoefde in te dienen, aangezien de brief van 26 juni 2007 in feite het antwoord vormde op de klacht van 28 maart 2007 die zij eveneens had ingediend tegen een besluit om haar geen salaristrapverhoging toe te kennen, dat de directeur van Europol begin 2007 stilzwijgend had genomen.

53      Er zij echter aan herinnerd dat uit de bepalingen van artikel 29 van het Europol-statuut in samenhang met die van artikel 5 van het besluit van 24 maart 2006 blijkt dat de directeur zich om de twee jaar uitspreekt over de mogelijkheid om een functionaris een salaristrapverhoging toe te kennen, waarbij hij rekening houdt met de punten van de beoordelingsrapporten die in de laatste twee beoordelingsjaren zijn toegekend (arrest Gerecht van eerste aanleg van 22 maart 2006, Mausolf/Europol, T‑209/02 en T‑210/04, JurAmbt. blz. I‑A-2-79 en II‑A‑2‑335, punten 64 en 88).

54      In casu stelt Europol evenwel, zonder te zijn weersproken, dat hij, gelet op verzoeksters anciënniteit van drie jaar enerzijds en de ingevoerde regeling van de tweejaarlijkse salaristrapverhoging anderzijds, niet gehouden was om spontaan een besluit te nemen over verzoeksters recht op een salaristrapverhoging in 2007. Voorts is het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 afkomstig van de beoordelaar, die op het gebied van de beoordeling bevoegd is, en niet van de directeur van Europol, die bevoegd is voor de toekenning van een salaristrapverhoging. Dit rapport kan dus op geen enkele wijze en zelfs niet stilzwijgend worden aangemerkt als een oorspronkelijk besluit om geen salaristrapverhoging toe te kennen, aangezien het voorwerp van die twee soorten besluiten volledig verschilt en zij onder twee verschillende bevoegde autoriteiten vallen (zie in die zin arrest Spee/Europol, reeds aangehaald, punt 40). Ten slotte toont verzoekster door middel van de door haar overgelegde stukken niet aan dat de administratie vóór 26 juni 2007 een besluit ter zake heeft genomen. Derhalve vormt de brief van 26 juni 2007 het oorspronkelijke besluit om geen salaristrapverhoging toe te kennen naar aanleiding van het verzoek dat de betrokkene op 28 maart 2007 daartoe had gedaan.

55      Het is echter vaste rechtspraak dat een beroep tegen een bezwarend besluit moet zijn voorafgegaan door een uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend afgewezen precontentieuze klacht. Een beroep is niet-ontvankelijk wanneer binnen de gestelde termijn niet eerst een klacht is ingediend (beschikking Gerecht van eerste aanleg van 2 mei 2001, Barleycorn Mongolue en Boixader Rivas/Raad en Parlement, T‑208/00, JurAmbt. blz. I‑A‑103 en II‑479, punten 29 en 30). Ditzelfde geldt wanneer het beroep vóór afloop van de precontentieuze procedure wordt ingesteld (arrest Gerecht van eerste aanleg van 20 juni 1990, Marcato/Commissie, T‑47/89 en T‑82/89, Jurispr. blz. II‑231, punt 32).

56      Aangezien in casu vaststaat dat verzoekster, zoals reeds gezegd, alvorens beroep in te stellen bij de rechter niet op basis van artikel 92, lid 2, van het Europol-statuut een klacht heeft ingediend tegen het besluit van 26 juni 2007 om haar geen salaristrapverhoging toe te kennen, zijn de vorderingen gericht tegen dat besluit niet-ontvankelijk.

 Vorderingen tot betaling van een salarisverhoging

57      Op grond van de bepalingen van artikel 93 van het Europol-statuut beschikt het Gerecht in gedingen met een geldelijk karakter over een volledige rechtsmacht, zodat het de verwerende instelling kan veroordelen tot betaling van bepaalde bedragen, eventueel vermeerderd met vertragingsrente (zie, mutatis mutandis, met betrekking tot de volledige rechtsmacht volgende uit artikel 91, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, arrest Gerecht van eerste aanleg van 23 maart 2000, Rudolph/Commissie, T‑197/98, JurAmbt. blz. I‑A‑55 en II‑241, punten 33 en 92).

58      Anders dan Europol in casu stelt, vormt een verzoek om betaling van een salarisverhoging met vertragingsrente geen vordering tot het geven van een bevel, maar een vordering met een geldelijk karakter. Het aangevoerde middel inzake niet-ontvankelijkheid moet derhalve worden afgewezen.

59      Het is echter vaste rechtspraak dat wanneer een ambtenaar een beroep instelt dat strekt tot nietigverklaring van een handeling van de administratie en tot vergoeding van de schade die hij zijns inziens door die handeling heeft geleden, en die vorderingen nauw met elkaar zijn verbonden, de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot schadevergoeding meebrengt (arrest Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2000, F/Parlement, T‑110/99 en T‑260/99, JurAmbt. blz. I‑A‑291 en II‑1333, punt 82).

60      In casu zijn het besluit om geen salaristrapverhoging toe te kennen en het verzoek om betaling van een salarisverhoging nauw met elkaar verbonden. De niet-ontvankelijkheid van het verzoek om nietigverklaring van het besluit om geen salaristrapverhoging toe te kennen leidt derhalve tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om schadevergoeding.

61      Hieruit volgt dat verzoekster slechts kan opkomen tegen het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 en vergoeding van haar immateriële schade kan vragen.

2.     Ten gronde

 Vorderingen tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007

62      Verzoekster voert zes middelen aan ter onderbouwing van haar vorderingen tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007:

–        het eerste, ontleend aan schending van de in de richtsnoeren vastgelegde procedureregels, aangezien, enerzijds, haar geen enkele doelstelling was toegewezen op basis waarvan haar werk had kunnen worden beoordeeld en, anderzijds, zij in de loop van het jaar van haar meerderen geen enkele informatie had gekregen over het feit dat haar prestaties onvoldoende waren;

–        het tweede, ontleend aan de onbevoegdheid van de persoon die het besluit heeft vastgesteld, aangezien haar beoordelingsrapport niet overeenkomstig de richtsnoeren is opgesteld door haar rechtstreekse hiërarchieke meerdere, maar rechtstreeks door de tweede beoordelaar;

–        het derde, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling;

–        het vierde, ontleend aan een feitelijke fout;

–        het vijfde, ontleend aan een ontoereikende motivering;

–        het zesde, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, neergelegd in richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40), en in richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348, blz. 1).

 Argumenten van partijen

63      Verzoekster stelt in de eerste plaats dat de in de richtsnoeren vastgelegde procedureregels zijn geschonden. Om te beginnen is zij niet in de gelegenheid gesteld om een zelfbeoordelingsformulier in te vullen of heeft zij althans niet over voldoende tijd beschikt om deze zelfbeoordeling op te stellen. Voorts is haar geen enkele doelstelling gesteld op basis waarvan haar werk had moeten worden beoordeeld. Ten slotte is haar tijdens het beoordelingsjaar niet meegedeeld dat haar prestaties onvoldoende waren. De richtsnoeren voorzien evenwel in een tussentijdse beoordeling in de loop van het jaar teneinde na te gaan of er doelstellingen zijn gesteld en of het werk van de functionaris in overeenstemming is met de gestelde doelstellingen.

64      In de tweede plaats is het beoordelingsrapport niet overeenkomstig de richtsnoeren opgesteld door haar rechtstreekse hiërarchieke meerdere, maar door de tweede beoordelaar. Anders dan Europol stelt, valt verzoekster binnen de werkingssfeer van punt 8, eerste en tweede alinea, van de richtsnoeren. Zij heeft in het beoordelingsjaar immers een andere functie en een andere rechtstreekse hiërarchieke meerdere gekregen. Mitsdien had zij moeten worden beoordeeld door haar laatste rechtstreekse hiërarchieke meerdere, en niet door het hoofd van haar eenheid.

65      Europol stelt weliswaar dat de administratie in geval van objectieve rechtvaardigingen mag afwijken van de door haar vastgestelde richtsnoeren. Verzoekster is echter van mening dat de door de administratie aangevoerde objectieve rechtvaardigingen in casu geen grond kunnen opleveren om de richtsnoeren niet toe te passen. Anders dan Europol stelt, wijken de beoordelingen van haar rechtstreekse hiërarchieke meerderen in de loop van het beoordelingsjaar niet af. De omstandigheid dat de beoordeling van één van haar beoordelaars geen betrekking heeft op de maand september vormt overigens geen rechtvaardiging voor de schending van de richtsnoeren.

66      In de derde plaats heeft de tweede beoordelaar een kennelijke fout gemaakt bij de beoordeling van haar werk. Hij heeft immers onvoldoende rekening gehouden met de positieve adviezen die verzoeksters rechtstreekse hiërarchieke meerderen in de loop van het jaar hebben uitgebracht en welke, anders dan Europol stelt, niet tegenstrijdig waren. Voorts is bij de beoordeling van verzoekster alleen rekening gehouden met haar productie, zonder andere belangrijke aspecten van haar werk te onderzoeken, zoals kritisch inzicht, teamgeest, toepassing van technische analyse en het vermogen om rapporten op te stellen.

67      In de vierde plaats bevat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 feitelijke fouten. Zo stelt verzoekster dat zij niet haar gehele arbeidstijd heeft kunnen besteden aan de invoering van gegevens, aangezien een deel van die tijd was gewijd aan andere taken, zoals een periode van aanpassing aan de afdeling belast met islamitisch terrorisme, werkvergaderingen, computerproblemen en aanvullende werkzaamheden. Zij heeft overigens niet, zoals aangegeven in het beoordelingsrapport, twaalf dagen aan het „AWF Sustrans”-project gewerkt, maar slechts zesenhalve dag, waarvan bovendien vier waren gewijd aan de afronding van het „AWF Villa SC7”-project.

68      Verzoekster stelt dat zij 6 120 gegevens heeft ingevoerd en andere heeft bijgewerkt, die niet zijn meegerekend. Ten slotte heeft zij een deel van haar werktijd besteed aan de opstelling van rapporten en aan „Dun & Bradstreet onderzoek”.

69      In de vijfde plaats is verzoekster van mening dat het besluit tot afwijzing van haar klacht ontoereikend is gemotiveerd.

70      In de zesde plaats betoogt zij dat Europol het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen heeft geschonden, door rekening te houden met haar afwezigheid in verband met zwangerschap en moederschapverlof.

71      Europol stelt ten eerste dat het ontbreken van zelfbeoordeling waarvan verzoekster spreekt aan haarzelf te wijten is, aangezien er op intranet een zelfbeoordelingsformulier beschikbaar is en het haar taak was om het in te vullen en aan haar hiërarchieke meerdere door te geven. Uit verzoeksters stukken blijkt in elk geval dat zij dat formulier had kunnen invullen en dat zij derhalve over voldoende tijd heeft beschikt. Zij stelt weliswaar dat haar beoordelaar heeft geweigerd daarvan kennis te nemen, doch zij voert geen enkel feit ter onderbouwing van die stellingen aan.

72      Ten tweede stelt Europol dat de omstandigheid dat verzoekster in het jaar vóór de beoordelingsperiode geen enkele doelstelling was gesteld, geen schending van de richtsnoeren kan opleveren. De bepaling van doelstellingen vormt immers een nieuw element van de in juli 2005 vastgestelde richtsnoeren en had voor het eerst op verzoekster moeten worden toegepast in het beoordelingsrapport van 25 juli 2007, maar alleen voor het komende jaar.

73      Ten derde beoogt punt 6.3 van de richtsnoeren de wijziging van de doelstellingen mogelijk te maken in geval van veranderingen die geen verband houden met Europol en met de beoordeelde functionaris, en niet om de opstelling van een tussentijdse beoordeling mogelijk te maken wanneer de prestaties van de functionaris onvoldoende zijn. Het is hoe dan ook vaste rechtspraak dat de administratie niet verplicht is om vooraf informatie te geven over haar standpunt met betrekking tot de prestaties van de functionaris noch om tijdens de procedure inzage te geven in de adviezen die mogelijkerwijs zijn uitgebracht.

74      Europol stelt ten vierde dat het middel ontleend aan de onbevoegdheid van de ondertekenaar van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 niet-ontvankelijk is, aangezien het niet nauwkeurig genoeg is uiteengezet om de administratie de gelegenheid te geven zich met succes te kunnen verweren. Het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 is in geen geval in strijd met de bepalingen van punt 8 van de richtsnoeren, aangezien verzoekster zich niet in de in dat punt omschreven situatie bevindt, namelijk het geval waarin een functionaris tijdens de beoordelingsperiode in een nieuwe functie bij Europol is tewerkgesteld. Dit beoordelingsrapport is evenmin in strijd met punt 9 van de richtsnoeren, aangezien dit punt alleen van toepassing is in gevallen waarin een functionaris onder het gezamenlijke toezicht van twee functionarissen werkt. Verzoekster heeft gedurende de beoordelingsperiode niet onder toezicht van twee, maar van drie hiërarchieke meerderen gewerkt. Maar zelfs al zouden de bepalingen van punt 9 van de richtsnoeren in deze zaak van toepassing zijn, dan kan daarvan volgens de rechtspraak toch worden afgeweken, en wel om objectieve redenen. Dit is in casu het geval, aangezien de beoordelingen van de drie hiërarchieke meerderen onder wier toezicht verzoekster heeft gewerkt, tegenstrijdig zijn.

75      Ten vijfde is Europol van mening dat hij bij de beoordeling van verzoeksters werk geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt. Anders dan laatstgenoemde stelt, zijn de beoordelingen van haar drie rechtstreekse hiërarchieke meerderen in het kader van de beoordelingsperiode niet unaniem gunstig. Gelet hierop, mocht de beoordelaar andere objectieve informatiebronnen gebruiken om zich een mening te vormen. Overigens heeft de beoordelaar, anders dan verzoekster stelt, wel rekening gehouden met de adviezen van die drie personen, hetgeen blijkt uit de punten 4 en 6 van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007. Het is hoe dan ook vaste rechtspraak dat de rechter zich niet in de plaats van de beoordelaar kan stellen.

76      Ten slotte betoogt Europol dat er geen enkele feitelijke fout is gemaakt. De cijfers in het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 zijn betrouwbaar, aangezien het om cijfers gaat die zijn geregistreerd door de databank „iBase”. Om deze cijfers te weerleggen voert verzoekster weliswaar een aantal vage cijfers aan, maar geen enkel feit op grond waarvan kan worden vastgesteld dat haar stellingen waar zijn.

 Beoordeling door het Gerecht

–       Middel ontleend aan onbevoegdheid van de ondertekenaar van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007

77      Europol betwist de ontvankelijkheid van dit middel, op grond dat het door verzoekster niet voldoende nauwkeurig is uiteengezet.

78      Er zij evenwel aan herinnerd dat het middel ontleend aan de onbevoegdheid van de persoon die een bezwarend besluit heeft vastgesteld een middel van openbare orde is, dat het Gerecht dus in elk geval ambtshalve moet onderzoeken (arrest Hof van 13 juli 2000, Salzgitter/Commissie, C‑210/98 P, Jurispr. blz. I‑5843, punt 56; arrest Gerecht van eerste aanleg van 13 juli 2006, Vounakis/Commissie, T‑165/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑155 en II‑A‑2‑735, punt 30).

79      Voorts is het vaste rechtspraak dat een besluit van een gemeenschapsinstelling dat aan al haar personeelsleden ter kennis is gebracht en dat ertoe strekt de betrokken ambtenaren een gelijke behandeling op het vlak van de beoordeling te verzekeren, een interne richtsnoer is en als zodanig moet worden geacht een gedragsregel te zijn die de administratie zichzelf oplegt en waarvan zij niet zonder vermelding van redenen kan afwijken, wil het beginsel van gelijke behandeling niet worden geschonden (zie onder meer arrest Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2003, McAuley/Raad, T‑165/01, JurAmbt. blz. I‑A‑193 en II‑963, punt 44).

80      In casu vormen de richtsnoeren, die een aantal regels bevatten voor de opstelling van het beoordelingsrapport bij Europol, een interne richtsnoer in de zin van de bovenvermelde rechtspraak.

81      Volgens bijlage 6, tweede en vijfde alinea, bij de richtsnoeren is „voor de [...] [richtsnoeren] de eerste hiërarchieke meerdere de persoon die rechtstreeks toezicht houdt op de beoordeelde functionaris[; a]ls zodanig is de rang van de beoordelaar niet van belang, waar het op aankomt is dat hij dagelijks leiding geeft aan/toezicht houdt op de beoordeelde functionaris. [...] [; deze werkwijze] heeft als voordeel dat vaststaat dat de aan elke functionaris toegewezen doelstellingen realistisch zijn, aangezien deze worden gesteld door een persoon die rechtstreeks op de hoogte is van het werk van elke functionaris[; h]et heeft eveneens als voordeel dat de hoofden van de eenheid niet meer verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van alle personeelsleden van de eenheid[; d]it is met name van belang in grote eenheden”.

82      Punt 8, tweede alinea, bij de richtsnoeren preciseert de voorwaarden waaronder een beoordelingsrapport moet worden opgesteld in geval van wijziging van de rechtstreekse hiërarchieke meerdere van een functionaris. Het bepaalt in het bijzonder dat in een dergelijk geval „de vertrekkende rechtstreekse hiërarchieke meerdere de nieuwe meerdere voldoende informatie moet geven om de beoordeling mogelijk te maken[; d]eze informatie zal worden verstrekt via de tweede beoordelaar [...] [; i]n dat geval heeft de tweede beoordelaar een grotere rol, daar hij dient te verzekeren dat het uiteindelijke beoordelingsrapport de gehele beoordelingsperiode beslaat”.

83      Uit bovenvermelde bepalingen van de richtsnoeren volgt dat, anders dan Europol in zijn stukken stelt, het beoordelingsrapport in beginsel door de rechtstreekse hiërarchieke meerdere van de functionaris moet worden opgesteld en ondertekend. Volgens deze bepalingen kan de hiërarchieke meerdere die als tweede beoordelaar optreedt weliswaar een rol spelen bij het doorgeven van informatie wanneer er in de loop van de beoordelingsperiode een nieuwe rechtstreekse hiërarchieke meerdere komt, doch hij mag niet zelf de beoordelingsrapporten opstellen van functionarissen die tijdens één beoordelingsperiode onder de verantwoordelijkheid van meerdere rechtstreekse hiërarchieke meerderen hebben gewerkt.

84      In casu staat vast dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 niet door verzoeksters laatste rechtstreekse hiërarchieke meerdere is opgesteld en ondertekend, maar rechtstreeks door het hoofd van haar eenheid.

85      Voorts blijkt uit de stukken van het dossier niet en is zelfs niet gesteld dat het hoofd van de eenheid op grond van een tekst bevoegd was om in plaats van de rechtstreekse hiërarchieke meerdere verzoeksters beoordelingsrapport op te stellen en te ondertekenen (zie, voor de delegatie van ondertekening en bevoegdheid, arrest Vounakis/Commissie, reeds aangehaald, punten 45‑50).

86      Hieruit volgt dat verzoekster op goede gronden kan stellen dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 door een onbevoegde autoriteit is ondertekend.

87      Europol heeft ter terechtzitting evenwel betoogd dat een besluit dat wegens de niet-eerbiediging van de regels inzake de verdeling van de hem toebedeelde bevoegdheden door een onbevoegde autoriteit is genomen, alleen nietig kan worden verklaard wanneer daardoor inbreuk wordt gemaakt op één van de door het Statuut aan de ambtenaren gegeven waarborgen of op de regels van behoorlijk bestuur op het gebied van het personeelsbeleid (zie arrest Gerecht van 13 december 2007, Diomede Basili/Commissie, F‑108/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 61 en 62).

88      In casu beogen de bovenvermelde bepalingen van de richtsnoeren evenwel de administratie de mogelijkheid te bieden om een zo volledig en nauwkeurig mogelijke periodieke informatie te krijgen over de voorwaarden waaronder de beoordeelde functionarissen hun werk verrichten en ervoor te zorgen dat de beoordeling wordt opgesteld door de personen die het werk van de functionarissen het best kennen en derhalve het best in staat zijn, hun doelstellingen te bepalen. Die bepalingen hebben dus wel degelijk tot doel, bij te dragen tot een behoorlijk bestuur op het gebied van het personeelsbeleid. Volgens de door Europol aangevoerde rechtspraak kan de niet-eerbiediging ervan dus in beginsel leiden tot de nietigverklaring van het beoordelingsrapport.

89      Europol stelt vervolgens dat de gemeenschapsrechter in bepaalde gevallen erkent dat de administratie, wanneer sprake is van een objectieve rechtvaardiging, kan afwijken van in een interne richtsnoer vastgelegde regels. In casu kunnen de door Europol aangevoerde redenen, die zijn ontleend aan het feit dat verzoekster tijdens de beoordelingsperiode onder rechtstreeks toezicht van drie verschillende hiërarchieke meerderen was geplaatst en aan het feit dat de beoordelingen over haar werk uiteenliepen, echter niet rechtvaardigen dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 is opgesteld in strijd met punt 8 van de richtsnoeren (zie, voor het ontbreken van een rechtvaardiging voor de niet-eerbiediging van een interne richtsnoer, arrest Gerecht van eerste aanleg van 21 oktober 1998, Vicente-Nuñez/Commissie, T‑100/96, JurAmbt. blz. I‑A‑591 en II‑1779, punten 67‑78, en arrest McAuley/Raad, reeds aangehaald, punt 45).

90      De genoemde bepalingen van punt 8, tweede alinea, van de richtsnoeren beogen immers juist de gevallen te regelen waarin een functionaris in dezelfde beoordelingsperiode onder de verantwoordelijkheid van meerdere rechtstreekse hiërarchieke meerderen werkt. Bovendien moet in casu worden opgemerkt dat verzoekster tijdens de betrokken beoordelingsperiode weliswaar onder toezicht van drie rechtstreekse hiërarchieke meerderen heeft gewerkt, doch blijkens de stukken van het dossier, en dit is door Europol niet weersproken, heeft één van hen uiteindelijk slechts voor een uiterst korte periode van enkele dagen toezicht gehouden op haar werk. Europol kan dus niet met recht stellen dat het feitelijk kader van de onderhavige zaak wezenlijk verschilt van dat bedoeld in punt 8, tweede alinea, van de richtsnoeren.

91      Overigens kan het feit dat de beoordelingen van de verschillende hiërarchieke meerderen van een functionaris verschillen in beginsel evenmin een reden opleveren voor de niet-eerbiediging van de in de richtsnoeren vastgelegde regel dat de laatste hiërarchieke meerdere van de functionaris het beoordelingsrapport opstelt, omdat die regel anders elke inhoud wordt ontnomen. Hoe dan ook, in de omstandigheden van de onderhavige zaak waren de beoordelingen van de twee rechtstreekse hiërarchieke meerderen van verzoekster die tijdens de betrokken periode in belangrijke mate toezicht hebben gehouden op haar werk, niet zo tegenstrijdig dat de laatste hiërarchieke meerdere deze niet had kunnen samenvatten of op elkaar had kunnen afstemmen.

92      Bovendien heeft Europol ter terechtzitting aangegeven dat de eenheid waarbinnen verzoekster in laatste instantie was tewerkgesteld, de eenheid was met het grootste aantal functionarissen binnen Europol (80 personen). In een dergelijke context, waarin het hoofd van de eenheid wegens het grote aantal onder zijn verantwoordelijkheid geplaatste functionarissen niet precies op de hoogte kan zijn geweest van de wijze waarop elk van hen zijn werk verrichtte, was de eerbiediging van punt 8 van de richtsnoeren des te noodzakelijker.

93      Bij gebreke van een objectieve rechtvaardiging op grond waarvan kan worden afgeweken van de richtsnoeren, is het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 dus in strijd met de regel van punt 8, tweede alinea, van die richtsnoeren, opgesteld door een onbevoegde autoriteit (zie voor de onbevoegdheid van de persoon die het besluit vaststelt onder meer arrest Gerecht van 9 juli 2008, Kuchta/ECB, F‑89/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 49‑59).

–       Middel ontleend aan het ontbreken van de vaststelling van doelstellingen

94      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de richtsnoeren bij gebreke van enig andersluidende bepaling in juli 2005 in werking zijn getreden, hetgeen door Europol niet is betwist.

95      Voorts vormen de richtsnoeren, zoals eerder gezegd, een gedragsregel die de administratie zichzelf oplegt. Zowel punt 6.1 van als bijlage 2 bij de richtsnoeren verplicht Europol om aan het einde van elke beoordelingsperiode doelstellingen voor zijn functionarissen vast te stellen, die vervolgens als basis dienen voor de opstelling van het beoordelingsrapport over de volgende periode.

96      Uit de stukken van het dossier blijkt evenwel dat verzoekster bij de opstelling van het beoordelingsrapport dat voorafging aan het beoordelingsrapport dat hier ter discussie staat en ofschoon de richtsnoeren reeds in werking waren getreden, geen enkele doelstelling voor de volgende periode was gesteld.

97      Europol stelt echter dat hij gerechtigd was om het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 op te stellen, zelfs al was verzoekster vooraf geen enkele doelstelling toegewezen. Hiervoor beroept hij zich op de bepalingen van punt 6.1, derde alinea, van de richtsnoeren die voorschrijven dat de hiërarchieke meerdere en de functionaris het „in eerste instantie”, wanneer geen doelstelling is gesteld, eens moeten worden over de beoordeling op basis van de dan in hun bezit zijnde informatie.

98      Tenzij de richtsnoeren elke betekenis wordt ontnomen, bepaalt punt 6.1, derde alinea, daarvan echter uitsluitend en bij wijze van overgang hoe het eerste beoordelingsrapport na de inwerkingtreding van de richtsnoeren wordt opgesteld, wanneer vooraf geen doelstellingen zijn gesteld. Dit punt geldt daarentegen niet voor beoordelingsrapporten over periodes die na de inwerkingtreding van de richtsnoeren zijn aangevangen. Het is overigens deze uitlegging van de bepalingen van punt 6.1 van de richtsnoeren die Europol zelf heeft aanvaard en die blijkt uit een e-mail van Saccone van 4 november 2005.

99      In casu staat echter vast dat Europol op 8 november 2005, dat wil zeggen na de inwerkingtreding van de richtsnoeren, onder de omstandigheden voorzien in voormeld punt 6.1, derde alinea, een beoordelingsrapport over verzoekster heeft opgesteld dat de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 september 2005 betrof. In dit rapport had Europol verzoeksters doelstellingen voor de volgende beoordelingsperiode moeten vaststellen, dat wil zeggen de periode waarop het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 betrekking heeft. Onder deze omstandigheden kan Europol zich voor de rechtmatigheid van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 niet beroepen op de bepalingen van punt 6.1, derde alinea, van de richtsnoeren.

100    Hieruit volgt dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007, dat is opgesteld zonder dat verzoekster vooraf doelstellingen zijn gesteld, eveneens om die reden onrechtmatig is. Het moet derhalve nietig worden verklaard, zonder dat de andere middelen van het beroep onderzocht hoeven te worden.

 Vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade

 Argumenten van partijen

101    Verzoekster stelt dat Europol bij de opstelling van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 een fout heeft gemaakt waardoor zij immateriële schade heeft geleden, die zij op 7 500 EUR begroot.

102    Europol betoogt dat de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade wel moeten worden afgewezen, aangezien hij geen dienstfout heeft gemaakt.

 Beoordeling door het Gerecht

103    Volgens vaste rechtspraak kan de administratie slechts aansprakelijk worden gesteld indien tegelijkertijd is voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk dat de aan de instellingen verweten gedraging onrechtmatig is, dat er werkelijk schade is geleden en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de gedraging en de gestelde schade (arresten Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2004, Ferrer de Moncada/Commissie, T‑16/03, JurAmbt. blz. I‑A‑261 en II‑1163, punt 65).

104    In casu heeft het Gerecht bij het onderzoek van het beroep tot nietigverklaring vastgesteld dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 onregelmatigheden bevat, aangezien het is ondertekend door een onbevoegde autoriteit en het is opgesteld zonder dat verzoekster vooraf doelstellingen zijn gesteld.

105    De immateriële schade volgt uit de omstandigheden van het geding. Europol heeft immers, ondanks een klacht tegen het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 waarin verzoekster middelen had aangevoerd ontleend aan de onbevoegdheid van degene die het besluit had vastgesteld en het ontbreken van de vaststelling van doelstellingen, op 25 juli 2007 een nieuw beoordelingsrapport opgesteld dat dezelfde onregelmatigheden bevat.

106    Het is juist dat de rechtspraak erkent dat de nietigverklaring van het bestreden besluit in veel gevallen een passende en toereikende vergoeding van de immateriële schade vormt. In casu is de nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 echter niet voldoende. Er moet immers rekening worden gehouden met het belang van het recht om door zijn rechtstreekse hiërarchieke meerdere te worden beoordeeld opdat de beoordeling zo veel mogelijk overeenstemt met de werkelijkheid (zie, mutatis mutandis, arrest Ferrer de Moncada/Commissie, reeds aangehaald, punt 68).

107    De immateriële schade moet ex aequo et bono worden bepaald en verzoekster moet uit dien hoofde het bedrag van 3 000 EUR worden toegekend.

3.     Kosten

108    Krachtens artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering zijn de bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dit Reglement, betreffende de proceskosten en de gerechtskosten, slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Reglement, te weten 1 november 2007, bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum bij het Gerecht aanhangige zaken.

109    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 88 van dit Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, echter te hunnen laste.

110    In de omstandigheden van de onderhavige zaak moet Europol worden verwezen in zijn eigen kosten alsmede in vier vijfde van verzoeksters kosten, daar laatstgenoemde voor het grootste deel in het gelijk is gesteld.

 Beroep in zaak F‑45/08

111    Tot staving van de vorderingen tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 en van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van haar klacht voert verzoekster in wezen zes middelen aan:

–        het eerste, ontleend aan schending van de in de richtsnoeren vastgelegde procedureregels, aangezien, enerzijds, haar geen enkele doelstelling was gesteld op basis waarvan haar werk had kunnen worden beoordeeld en, anderzijds, zij in de loop van het jaar van haar meerderen geen enkele informatie had gekregen over het feit dat haar prestaties onvoldoende waren;

–        het tweede, ontleend aan de onbevoegdheid van de persoon die het besluit heeft vastgesteld, aangezien haar beoordelingsrapport niet overeenkomstig de richtsnoeren is opgesteld door haar rechtstreekse hiërarchieke meerdere, maar rechtstreeks door de tweede beoordelaar;

–        het derde, ontleend aan een kennelijke fout bij de beoordeling van haar werk;

–        het vierde, ontleend aan een feitelijke fout wat de inaanmerkingneming van het verrichte werk betreft;

–        het vijfde, ontleend aan een juridische fout, daar Europol in strijd met punt 6 van de richtsnoeren heeft geweigerd om haar een salaristrapverhoging te geven;

–        het zesde, ontleend aan ontoereikende motivering.

1.     Argumenten van partijen

112    Europol werpt in de eerste plaats een exceptie van aanhangigheid op, op grond dat verzoekster in zaak F‑99/07 reeds vorderingen tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 heeft ingediend. Zij kan in een nieuw verzoekschrift dit rapport dus niet opnieuw met dezelfde middelen betwisten.

113    In de tweede plaats stelt Europol dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk is, aangezien verzoekster voor de uiteenzetting van de feiten, middelen en argumenten slechts verwijst naar haar voorafgaande klacht en naar haar eerste verzoekschrift.

114    Ten gronde is Europol van mening dat het beroep moet worden verworpen.

115    Verzoekster betwist deze middelen inzake niet-ontvankelijkheid. De door Europol opgeworpen exceptie van aanhangigheid kan in casu niet slagen, aangezien de besluiten die in de zaken F‑99/07 en F‑45/08 worden betwist, niet dezelfde zijn. In het eerste verzoekschrift betwist zij immers het beoordelingsrapport van 5 februari 2007 en de brief van 26 juni 2007, terwijl zij in het tweede het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 en het besluit van 26 maart 2008 betwist.

116    Het middel inzake niet-ontvankelijkheid ontleend aan het ontbreken van middelen feitelijk en rechtens kan evenmin slagen. Uit lezing van het verzoekschrift blijkt immers dat het de middelen feitelijk en rechtens bevat waarop zij zich baseert.

2.     Beoordeling door het Gerecht

117    Beroep F‑45/08 strekt tot nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 25 juli 2007, van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht van 23 oktober 2007 en tot veroordeling van Europol tot betaling van een immateriële schadevergoeding van 7 500 EUR aan verzoekster.

118    Zoals in punt 51 van dit arrest in herinnering is gebracht, heeft een beroep dat formeel tegen de afwijzing van een klacht is gericht, tot gevolg dat bij de rechter beroep wordt ingesteld tegen het bezwarend besluit waartegen de klacht is ingediend (arrest Vainker/Parlement, reeds aangehaald, punten 7 en 8; arrest Staboli/Commissie, reeds aangehaald, punt 26; arrest Spee/Europol, reeds aangehaald, punt 22). Derhalve moeten de vorderingen tot nietigverklaring van de stilzwijgende afwijzing van de klacht van 23 oktober 2007 worden opgevat als gericht tegen het beoordelingsrapport van 25 juli 2007.

119    Voorts blijkt uit hetgeen in zaak F‑99/07 is voorafgegaan, dat het beoordelingsrapport van 25 juli 2007 nietig is verklaard en dat uitspraak is gedaan over de vordering tot vergoeding van de immateriële schade. Daar het onderhavige beroep hetzelfde doel beoogt, is het zonder voorwerp geraakt, zodat geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan.

3.     Kosten

120    Artikel 89, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt, het Gerecht vrijelijk over de kosten beslist. In de omstandigheden van de onderhavige zaak moet Europol worden verwezen in alle kosten.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beoordelingsrapport van Bernard van 25 juli 2007 wordt nietig verklaard.

2)      De Europese Politiedienst (Europol) wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 3 000 EUR aan Bernard.

3)      Voor het overige wordt het beroep in zaak F‑99/07, Bernard/Europol, verworpen.

4)      Op het beroep in zaak F‑45/08, Bernard/Europol, behoeft niet meer te worden beslist.

5)      Europol wordt in zaak F‑45/08, Bernard/Europol, verwezen in alle kosten en zal in zaak F‑99/07, Bernard/Europol, zijn eigen kosten dragen alsmede vier vijfde van de kosten van Bernard.

6)      Bernard zal een vijfde van haar kosten in zaak F‑99/07, Bernard/Europol, dragen.

Gervasoni

Kreppel

Tagaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 juli 2009.

De griffier

 

       De president van de Eerste kamer

W. Hakenberg

 

       S. Gervasoni

De teksten van deze beslissing en van de daarin aangehaalde beslissingen van de communautaire rechterlijke instanties die nog niet in de Jurisprudentie zijn gepubliceerd, zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie www.curia.europa.eu


* Procestaal: Nederlands.