Language of document : ECLI:EU:F:2008:147

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

25 november 2008

Zaak F‑50/07

Valentina Hristova

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Aanwerving – Algemeen vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden – Afwijzing van sollicitatie – Motivering – Diploma’s”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 om verzoekster niet toe te laten tot de examens van dat vergelijkend onderzoek en tot veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding voor de beweerdelijk geleden schade.

Beslissing: Het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 om verzoekster niet toe te laten tot de examens van dat vergelijkend onderzoek, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Commissie wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Jury – Weigering van toelating tot examens

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

2.      Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Voorwaarden – Onwettigheid – Schade – Causaal verband

1.      De verplichting om een bezwarend besluit met redenen te omkleden heeft tot doel, enerzijds, de belanghebbende de nodige gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit gegrond is en, anderzijds, de rechterlijke toetsing mogelijk te maken. Meer bepaald, bij een besluit om een sollicitant niet tot een vergelijkend onderzoek toe te laten moet de jury van het vergelijkend onderzoek nauwkeurig aangeven aan welke in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarden de kandidaat haars inziens niet heeft voldaan.

(cf. punt 22)

Referentie:

Hof: 21 juni 1984, Lux/Rekenkamer, 69/83, Jurispr. blz. 2447, punt 36

Gerecht van eerste aanleg: 21 mei 1992, Fascilla/Parlement, T‑55/91, Jurispr. blz. II‑1757, punt 32; 25 maart 2004, Petrich/Commissie, T‑145/02, JurAmbt. blz. I‑A‑101 en II‑447, punt 54; 5 april 2005, Hendrickx/Raad, T‑376/03, JurAmbt. blz. I‑A‑83 en II‑379, punt 68

2.      De Gemeenschap kan pas aansprakelijk worden gesteld indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk dat de aan de instellingen verweten gedraging onrechtmatig is, dat er werkelijk schade is geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen de gedraging en de gestelde schade.

Voor het bewijs van dat verband dient in beginsel te worden aangetoond dat er een rechtstreeks en zeker causaal verband bestaat tussen de door de betrokken gemeenschapsinstelling begane onregelmatigheid en de gestelde schade.

In de bijzondere context van een vergelijkend onderzoek staat de mate van het oorzakelijk verband vast wanneer de door een gemeenschapsinstelling begane onregelmatigheid met zekerheid ertoe heeft geleid, niet noodzakelijkerwijs dat het betrokken ambt niet is toegewezen, aangezien de betrokkene nooit zal kunnen bewijzen dat hij daar recht op had gehad, maar dat hij een serieuze kans heeft gemist om daarin te worden aangesteld en daardoor materiële schade in de vorm van een inkomstenderving heeft geleden.

(cf. punten 38, 40 en 41)

Referentie:

Hof: 16 december 1987, Delauche/Commissie, 111/86, Jurispr. blz. 5345, punt 30

Gerecht van eerste aanleg: 9 februari 1994, Latham/Commissie, T‑3/92, JurAmbt. blz. I‑A‑23 en II‑83, punt 63; 15 februari 1996, Ryan-Sheridan/ESVLA, T‑589/93, JurAmbt. blz. I‑A‑27 en II‑77, punt 141; 5 oktober 2004, Sanders e.a./Commissie, T‑45/01, Jurispr. blz. II‑3315, punten 149 en 150; 12 september 2007, Combescot/Commissie, T‑250/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 95 en 96

Gerecht voor ambtenarenzaken: 22 oktober 2008, Tzirani/Commissie, F‑46/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 215