Language of document : ECLI:EU:F:2014:241

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

6 november 2014

Zaak F‑4/14

DH

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaar op proef – Artikel 34 van het Statuut – Rapport over de proeftijd waarin de kennelijke ongeschiktheid van de stagiair wordt vastgesteld – Verlenging van de proeftijd – Nieuwe tewerkstelling – Ontslag aan het einde van de proeftijd – Omstandigheden waaronder de proeftijd verloopt – Ongeschiktheid voor het ambt – Zorgplicht – Beginsel van behoorlijk bestuur”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee DH verzoekt om nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van het Europees Parlement (hierna: „TABG”) van 26 februari 2013 waarbij het TABG hem aan het einde van de proeftijd die tot zijn vaste aanstelling had moeten leiden, heeft ontslagen en, bijgevolg, herstel in zijn functie bij het Parlement, alsmede, subsidiair, voor het geval herstel in zijn functie niet mogelijk mocht zijn, veroordeling van de verwerende instelling tot betaling van een bedrag van 35 000 EUR, vermeerderd met vertragingsrente, ter vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden als gevolg van zijn beweerdelijk onrechtmatige ontslag.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. DH draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Doel – Omstandigheden van het verloop

(Ambtenarenstatuut, art. 27 en 34)

2.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Besluit om de ambtenaar op proef niet in vaste dienst aan te stellen – Besluit om de ambtenaar in vaste dienst te ontslaan – Juridisch verschil – Respectievelijk in aanmerking te nemen beoordelingselementen

(Ambtenarenstatuut, art. 34, lid 2)

3.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Beoordeling van de resultaten – Beoordeling van de geschiktheid van de ambtenaar op proef – Administratie bij haar beoordeling niet gebonden aan een succesvol resultaat bij een vergelijkend onderzoek

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Organisatie van de diensten – Tewerkstelling van het personeel – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Omvang – Taken die geen verlenging vormen van de in de kennisgeving van vacature genoemde taken, maar betrekking hebben op het in die kennisgeving bedoelde gebied – Geldigheid van de proeftijd

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

5.      Ambtenaren – Op de administratie rustende zorgplicht – Beginsel van behoorlijk bestuur – Strekking – Verplichting om aan een ambtenaar een nieuwe tewerkstelling te geven in het geval van verlenging van zijn proeftijd – Geen

(Ambtenarenstatuut, art. 34, lid 3)

1.      Tot toetsing van de voorwaarden van artikel 27 van het Statuut wordt overgegaan na afloop van twee opeenvolgende procedures, te weten de aflegging van een vergelijkend onderzoek voor toelating tot de openbare dienst van de Europese Unie, en de voltooiing van de proeftijd op grond waarvan de geslaagde kandidaat kan worden benoemd als ambtenaar in vaste dienst. Zo kan een voor het vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaat die is aangeworven als ambtenaar op proef, pas tot ambtenaar in vaste dienst worden benoemd, wanneer hij met succes de in artikel 34 van het Statuut bedoelde stage afrondt. Hoewel de proeftijd die tot aanstelling moet leiden niet kan worden gelijkgesteld met een opleidingsperiode, is het niettemin noodzakelijk dat de betrokkene gedurende die periode in staat wordt gesteld het bewijs van zijn kunnen te leveren. Deze voorwaarde, die onlosmakelijk verbonden is met het begrip „proeftijd”, ligt impliciet besloten in artikel 34, lid 3, van het Statuut. Dit betekent in de praktijk dat de ambtenaar op proef niet slechts onder passende materiële omstandigheden moet kunnen werken, maar, gelet op de aard van de hem toevertrouwde taken, tevens passende instructies en adviezen moet krijgen, zodat hij zich kan aanpassen aan de specifieke eisen van het ambt dat hij vervult. In dit verband moet het vereiste niveau van die instructies en adviezen niet abstract, maar concreet worden beoordeeld, waarbij rekening moet worden gehouden met de aard van de uitgeoefende werkzaamheden. Hierbij kan de eerdere ervaring van de stagiair niet buiten beschouwing worden gelaten. Ofschoon deze ervaring op zich niet het nut van de proeftijd, die is bedoeld om de geschiktheid en het gedrag van de betrokkene te beoordelen, ter discussie kan stellen, kan deze wel de mate van begeleiding bepalen die hij nodig heeft, wil de proeftijd zijn doel vervullen.

(cf. punten 52, 53, 55 en 56)

Referentie:

Hof: arresten Mirossevich/Hoge Autoriteit, 10/55, EU:C:1956:14, blz. 391, en Patrinos/ESC, 3/84, EU:C:1985:202, punten 20 en 21

Gerecht van eerste aanleg: arrest Rozand-Lambiotte/Commissie, T‑96/95, EU:T:1997:25, punt 95

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Krcova/Hof van Justitie, F‑112/06, EU:F:2007:178, punt 48; Doktor/Raad, F‑73/07, EU:F:2008:42, punten 31 en 33 tot en met 36, en Giannini/Commissie, F‑49/08, EU:F:2009:76, punt 65

2.      Wanneer de ambtenaar op proef op het einde van zijn proeftijd hetzij blijk heeft gegeven van duidelijke ongeschiktheid in de zin van artikel 34, lid 2, van het Statuut, hetzij zich qua werk niet voldoende geschikt heeft getoond om in vaste dienst te worden aangesteld, in de zin van artikel 34, lid 3, derde alinea, van het Statuut, wordt hij ontslagen. Een dergelijk ontslagbesluit vormt in werkelijkheid een besluit om een persoon niet in vaste dienst aan te stellen, welk besluit per definitie verschilt van het eigenlijke ontslag van een persoon die als ambtenaar in vaste dienst is benoemd. Terwijl in dit laatste geval een nauwgezet onderzoek moet plaatsvinden van de redenen die de beëindiging van een gevestigde arbeidsverhouding kunnen rechtvaardigen, dient het onderzoek bij besluiten inzake de vaste aanstelling van ambtenaren op proef meer globaal te zijn en betrekking te hebben op het al dan niet aanwezig zijn van een aantal positieve en/of negatieve factoren die tijdens de proeftijd aan het licht zijn gekomen en waaruit valt op te maken of het in vaste dienst aanstellen van de stagiair al dan niet in het belang van de dienst is.

(cf. punt 57)

Referentie:

Hof: arrest Tréfois/Hof van Justitie, 290/82, EU:C:1983:334, punten 24 en 25

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest BW/Commissie, F‑2/11, EU:F:2012:194, punt 78

3.      Bij haar beoordeling van de beroepsmatige geschiktheid van een dergelijke geslaagde kandidaat, is het tot aanstelling bevoegd gezag niet gebonden door de omstandigheid dat een kandidaat die is geslaagd voor het vergelijkend onderzoek voorkomt in de eerste groep van verdienste van de reservelijst van een vergelijkend onderzoek. Deze geschiktheid dient immers overeenkomstig artikel 34 van het Statuut te worden aangetoond door zijn beroepsmatige werkzaamheden als ambtenaar op proef.

(cf. punt 61)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Da Silva Pinto Branco/Hof van Justitie, F‑52/09, EU:F:2010:98, punt 59

4.      Weliswaar heeft de administratie er alle belang bij om bij de tewerkstelling van ambtenaren of functionarissen rekening te houden met hun bekwaamheden en persoonlijke voorkeuren, doch aan de ambtenaren kan geen recht op de uitoefening of het behoud van een specifieke functie worden toegekend. Bovendien kan de omstandigheid dat aan de ambtenaar op proef administratieve taken zijn opgedragen die niet rechtstreeks en noodzakelijkerwijs in het verlengde liggen van de technische taken op het gebied die zijn opgesomd in de kennisgeving van vacature met betrekking tot de betrokken post, zijn proeftijd niet ongeldig maken, wanneer deze administratieve taken vallen binnen het in de kennisgeving van vacature bedoelde gebied, te weten de informatica.

Om dezelfde redenen kan deze ambtenaar op proef het tot aanstelling bevoegd gezag niet verwijten dat deze hem niet een takenpakket heeft toegewezen dat aansluit bij de verschillende in de kennisgeving van vacature genoemde rubrieken, of niet de voorkeur heeft gegeven aan het toewijzen van technische taken op het gebied.

In dit verband moet worden vastgesteld dat de kennisgeving van vacature weliswaar was gericht op het aanwerven van een technicus op het gebied van informaticabeheer, hetgeen zou kunnen impliceren dat de post voornamelijk de uitvoering van technische taken en taken op het gebied van de informatica inhield, doch dat de manier waarop die kennisgeving de bij het betrokken ambt behorende functies beschreef, er duidelijk op wees dat de aan het ambt inherente taken vielen binnen het gebied van de leidinggeving en coördinatie van teams voor informaticabeheer, alsmede, onder andere, de voorbereiding en afhandeling van aanbestedingen met een sterk technische inhoud.

(cf. punten 68‑70)

Referentie:

Hof: arrest Nagels/Commissie, 52/70, EU:C:1971:49, punten 5 en 14

Gerecht van eerste aanleg: arrest Campoli/Commissie, T‑100/00, EU:T:2001:75, punt 71

5.      Uit artikel 34, lid 3, derde alinea, van het Statuut volgt dat de administratie de ambtenaar op proef wiens proeftijd zij besluit te verlengen in een andere dienst tewerk kan stellen, doch dat zij hiertoe niet verplicht is. Had de zorgplicht tot gevolg dat deze bevoegdheid werd omgezet in een verplichting voor de administratie, dan zou deze verplichting het door het Statuut geschapen evenwicht tussen de rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en het personeel wijzigen, terwijl zij, volgens de rechtspraak van het Hof, dit evenwicht juist tot uitdrukking beoogt te brengen.

(cf. punt 76)