Language of document : ECLI:EU:T:2015:583

Zaak T‑344/15 R

Franse Republiek

tegen

Europese Commissie

„Kort geding – Toegang tot documenten van de instellingen – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Door de Franse autoriteiten in het kader van de procedure van richtlijn 98/34/EG aan de Commissie toegezonden documenten – Verzet van Frankrijk tegen de openbaarmaking van de documenten – Besluit waarbij aan een derde toegang tot de documenten wordt verleend – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging – Spoedeisendheid – Fumus boni juris – Belangenafweging”

Samenvatting – Beschikking van de president van het Gerecht van 1 september 2015

1.      Kort geding – Opschorting van de tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Beoordelingsvrijheid van de rechter in kort geding

(Art. 256, lid 1, VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 156, lid 3)

2.      Kort geding – Opschorting van de tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Beroep tegen een besluit van de Commissie waarbij aan een derde toegang wordt verleend tot de documenten die afkomstig zijn van een lidstaat die zich tegen een dergelijke openbaarmaking heeft verzet – Beoordeling op het eerste gezicht van de gegrondheid van de ter ondersteuning van het hoofdberoep aangevoerde middelen – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Art. 256, lid 1, VWEU en 278 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 156, lid 3; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1‑3 en 5)

3.      Kort geding – Opschorting van de tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Beoordeling op het eerste gezicht van de ter ondersteuning van het hoofdberoep aangevoerde middelen – Beroep van een lidstaat tegen een besluit van de Commissie waarbij aan een derde toegang tot de documenten wordt verleend in weerwil van het verzet van die lidstaat – Beoordeling van dat verzet – Aanzienlijke juridische controverse die is ontstaan na een restrictieve uitlegging van het Hof die werd voorafgegaan door een ruime uitlegging van het Gerecht – Bestaan van een fumus boni juris

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1‑3)

4.      Kort geding – Opschorting van de tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Afweging van alle betrokken belangen – Begrip – Doel van de kortgedingprocedure – Volle werking van de toekomstige beslissing ten gronde

(Art. 256, lid 1, VWEU en 278 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 156, lid 3)

5.      Kort geding – Opschorting van de tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Onherstelbaarheid van de schade – Begrip – Schade die een lidstaat lijdt wegens openbaarmaking van vertrouwelijke informatie en die niet bij wege van een financiële vergoeding kan worden hersteld – Daaronder begrepen

(Art. 256, lid 1, VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 156, lid 3)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 15, 16)

2.      Ter zake van een verzoek in kort geding om opschorting van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Commissie waarbij aan een derde toegang wordt verleend tot van een lidstaat afkomstige documenten, verleent artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de lidstaten een bevoorrechte positie ten opzichte van anderen die documenten in hun bezit hebben, door te bepalen dat elke lidstaat, anders dan laatstgenoemden, de instelling kan verzoeken van hem afkomstige documenten niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken. Wat de omvang en de intensiteit betreft van de toetsing door de instelling van de door een lidstaat aangevoerde redenen voor niet-openbaarmaking, moet de betrokken instelling onderzoeken of die lidstaat zijn verzet heeft gebaseerd op de in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde materiële uitzonderingen en of hij zijn standpunt ter zake naar behoren heeft gemotiveerd.

Aangezien de kortgedingrechter moet overgaan tot een toetsing op het eerste gezicht van een besluit van de Commissie waarbij aan een derde toegang wordt verleend tot documenten die afkomstig zijn van een lidstaat die zich tegen een dergelijke openbaarmaking heeft verzet en waarin de Commissie op haar beurt is overgegaan tot een beoordeling op het eerste gezicht van de gegrondheid van de door die lidstaat aangevoerde redenen, wordt die kwestie beoordeeld met een mate van toezicht die in tweevoudig opzicht beperkt is. Bijgevolg kan een fumus boni juris slechts worden uitgesloten indien dermate duidelijk en evident is dat de door de lidstaat aangevoerde uitzonderingen niet van toepassing zijn dat een beroep daarop neerkomt op misbruik van de procedure door die lidstaat.

(cf. punten 26, 29, 38)

3.      In kort geding is aan de voorwaarde dat sprake is van fumus boni juris voldaan wanneer minstens één van de middelen die de om voorlopige maatregelen verzoekende partij ter ondersteuning van het beroep ten gronde aanvoert, op het eerste gezicht geen redelijke grond mist, omdat daaruit blijkt dat in de fase van de procedure in kort geding een aanzienlijke juridische controverse bestaat waarvan de oplossing niet bij voorbaat vaststaat.

In geval van een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Commissie waarbij aan een derde toegang wordt verleend tot documenten die afkomstig zijn van een lidstaat die zich tegen een dergelijke openbaarmaking heeft verzet op grond van de uitzonderingen bedoeld in artikel 4, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, kan de kortgedingrechter – die geconfronteerd wordt met, enerzijds, rechtspraak van het Hof volgens welke het niet aan de instelling is waarbij het verzoek is ingediend om het besluit tot verzet van de betrokken lidstaat in volle omvang te beoordelen door over te gaan tot een toetsing die verder zou gaan dan de loutere verificatie of sprake is van een motivering die verwijst naar genoemde uitzonderingen en, anderzijds, rechtspraak van het Gerecht die ruimer lijkt te zijn en volgens welke de instelling bij haar beoordeling moet nagaan of de redenen waarop de lidstaat zijn verzet tegen de openbaarmaking van de gevraagde documenten baseert, op het eerste gezicht een dergelijke weigering kunnen rechtvaardigen, teneinde zich ervan te vergewissen dat die redenen niet ongegrond zijn – dus slechts vaststellen dat het debat tussen partijen over de omvang en de intensiteit van de toetsing door de instelling van de door een lidstaat aangevoerde redenen voor niet-openbaarmaking, wijst op een aanzienlijke juridische controverse, waarvan de oplossing niet bij voorbaat vaststaat, doch die door de bodemrechter grondig moet worden onderzocht.

(cf. punten 21, 30, 31, 36)

4.      De afweging van belangen bestaat hierin dat de rechter in kort geding nagaat of het belang dat de partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt, bij de verkrijging van die maatregelen heeft, prevaleert boven het belang bij onmiddellijke toepassing van de omstreden handeling, door meer in het bijzonder te onderzoeken of de eventuele nietigverklaring van die handeling door de bodemrechter herstel van de door de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die handeling ontstane situatie mogelijk zal maken, en omgekeerd, of de opschorting van de tenuitvoerlegging van die handeling zal beletten dat de handeling nog volle werking verkrijgt wanneer het hoofdberoep wordt verworpen.

Wat de voorwaarde betreft dat de door een beschikking in kort geding gecreëerde juridische situatie omkeerbaar moet zijn, is het zo dat de procedure in kort geding slechts tot doel heeft de volle werking van de toekomstige uitspraak ten gronde te waarborgen. Bijgevolg is die procedure louter accessoir aan de hoofdprocedure waarop zij is geënt, zodat de beslissing van de rechter in kort geding voorlopig moet zijn in die zin dat zij niet mag vooruitlopen op de beslissing ten gronde en deze niet zinledig mag maken door haar de nuttige werking te ontnemen.

(cf. punten 46, 47)

5.      Ter zake van een verzoek in kort geding dat van een lidstaat uitgaat, behartigen de lidstaten de belangen die op nationaal niveau als algemene belangen gelden. Bijgevolg kunnen zij die belangen in een kortgedingprocedure verdedigen en om toewijzing van voorlopige maatregelen verzoeken, met name op grond dat de litigieuze maatregel een ernstige bedreiging vormt voor de vervulling van hun overheidstaken.

Schade die een lidstaat heeft geleden wegens de openbaarmaking door de Commissie van informatie waarvan moet worden verondersteld dat zij vertrouwelijk is en die niet financieel van aard is, kan met name niet worden hersteld bij wege van een financiële vergoeding via een tegen de Commissie ingestelde schadevordering.

(cf. punten 52, 57, 61)