Language of document : ECLI:EU:F:2011:7

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

4 februari 2011

Zaak F‑34/10

Oscar Orlando Arango Jaramillo e.a.

tegen

Europese Investeringsbank (EIB)

„Openbare dienst — Personeel van Europese Investeringsbank — Hervorming van pensioenregeling — Te laat ingesteld beroep — Niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 41 van het Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, waarbij Arango Jaramillo en 34 andere personeelsleden van de Europese Investeringsbank (EIB) vragen om nietigverklaring van hun salarisafrekeningen over de maand februari 2010, voor zover daaruit de besluiten van de EIB blijken om hun bijdragen aan de pensioenregeling te verhogen, alsmede om veroordeling van de EIB tot betaling van een schadevergoeding aan hen.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoekers zullen alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Personeelsleden van Europese Investeringsbank — Beroep — Termijnen — Vereiste van redelijke termijn

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

2.      Procedure — Beroepstermijnen — Verval van recht — Toeval of overmacht — Begrip

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, tweede alinea)

1.      Bij gebreke van elke aanwijzing in het VWEU en in het Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank over de beroepstermijn voor de geschillen tussen de Bank en haar personeelsleden, is het, nadat hij het recht van de justitiabele op een effectieve bescherming in rechte heeft afgewogen tegen het vereiste van rechtszekerheid, vaste rechtspraak van de rechter van de Unie dat geschillen tussen de Bank en haar personeelsleden binnen een redelijke termijn bij hem aanhangig moeten worden gemaakt en dat een termijn van drie maanden, in navolging van de voorwaarden voor de beroepstermijnen opgenomen in artikel 91 van het Ambtenarenstatuut, in beginsel als redelijk moet worden beschouwd.

De strikte toepassing van de termijnregels op beroepen van personeelsleden van de Europese Investeringsbank kan op zich geen inbreuk maken op het recht op een effectief beroep, daar dergelijke regels met name de eerbiediging van het beginsel van rechtszekerheid beogen te verzekeren en elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling willen vermijden.

(cf. punten 14 en 20)

Referentie:

Hof: 17 mei 2002, Duitsland/Parlement en Raad, C‑406/01, punt 20

Gerecht van eerste aanleg: 23 februari 2001, De Nicola/EIB, T‑7/98, T‑208/98 en T‑109/99, punten 97‑99, 100, 101, 107 en 119, en de aangehaalde rechtspraak

2.      De begrippen toeval en overmacht bevatten een objectief element dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden buiten toedoen van degene die zich daarop wil beroepen, en een subjectief element dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen door passende maatregelen te treffen, zonder echter buitensporige offers te hoeven brengen. In het bijzonder moet hij het verloop van de ingeleide procedure nauwkeurig in de gaten houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen.

Wanneer een beroep per e-mail wordt verzonden om 23.59 uur op de laatste dag vóór de afloop van de beroepstermijn en de volgende dag om 00.00 uur, dat wil zeggen minder dan twee minuten later, op het e-mailadres van de griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken binnenkomt, dan kan dat tijdsbestek, gelet op de storingen die de overdracht van elektronische berichten kunnen beïnvloeden en bijvoorbeeld het gevolg zijn van problemen bij de provider van de verzender of de ontvanger van de berichten, niet worden aangemerkt als een abnormale gebeurtenis in de zin van de rechtspraak over toeval of overmacht.

(cf. punten 23 en 24)

Referentie:

Hof: 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, punt 32