Language of document : ECLI:EU:T:2019:202

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer – uitgebreid)

28 maart 2019 (*)

„Uniemerk – Aanvragen voor Uniebeeldmerken Simply. Connected. – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 64 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 71 van verordening 2017/1001)”

In de zaken T‑251/17 en T‑252/17,

Robert Bosch GmbH, gevestigd te Stuttgart (Duitsland), vertegenwoordigd door S. Völker en M. Pemsel, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door V. Mensing en D. Hanf als gemachtigden,

verweerder,

betreffende beroepen tegen de beslissingen van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 9 maart 2017 (zaak R 948/2016‑5) en van 10 maart 2017 (zaak R 947/2016‑5) inzake aanvragen tot inschrijving van de beeldtekens Simply. Connected. als Uniemerken,

wijst

HET GERECHT (Derde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen (rapporteur), president, V. Kreuschitz, I. S. Forrester, N. Półtorak en E. Perillo, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien de op 28 april 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschriften,

gezien de op 13 juli 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van antwoord,

gezien de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 26 september 2018,

gezien de verwijzing van de onderhavige zaken naar de Derde kamer – uitgebreid van het Gerecht,

gezien de beslissing van 17 januari 2019 om de onderhavige zaken te voegen,

gelet op het feit dat de partijen geen verzoek tot vaststelling van een terechtzitting hebben ingediend binnen de termijn van drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling is betekend en na te hebben besloten op grond van artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van de gedingen

1        Op 19 november 2015 heeft verzoekster, Robert Bosch GmbH, bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) twee Uniemerkaanvragen ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1)].

2        Het eerste merk waarvan inschrijving is aangevraagd (hierna: „eerste aangevraagde merk”), zaak T‑251/17, is het volgende beeldteken:

Image not found

3        Het tweede merk waarvan inschrijving is aangevraagd (hierna: „tweede aangevraagde merk”), zaak T‑252/17, is het volgende beeldteken:

Image not found

4        De waren en diensten waarvoor de twee inschrijvingen zijn aangevraagd zijn dezelfde. Zij behoren tot de klassen 7, 9, 11, 12, 36 tot en met 38, 41 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 7: „Elektrische motoren, niet voor voertuigen, starters (uitgezonderd voor voertuigen), generatoren, ontstekingssystemen voor verbrandingsmotoren, gloeibougies, ontstekingskaarsen, lambdasondes, stroomverdelers voor motorontsteking, ontstekingsbobines, magneetontstekers, bougiestekkers, injectiepompen, brandstofpompen, motorsnelheidsregelaars, injectoren voor motoren en dragers voor straalbuizen; machineventielen; brandstoffilters, oliefilters, luchtfilters; hydropompen, hydraulisch aangedreven motoren, hydraulische kleppen, hydrocilinders, hydroreservoirs, hydrofilters; pneumatische kleppen, servobesturingen, luchtdrukremmen, luchtdrukinstallaties, te weten drukluchtcompressors, persluchtreservoirs, regelkleppen, remkleppen; turbocompressors voor uitlaatgassen; elektronische besturingsapparaten voor de productietechniek, weerstandslasinstallaties, servoaandrijvingen en spillen voor drijfwerken, robotbesturingen; module-elementen voor de automatische montage-/productietechniek, waaronder de inrichtingen van werkplaatsen, te weten werktafels en werkbanken, machinehouders, veiligheids- en beveiligingsinrichtingen, beweegbare werkvloeren, hefinstallaties, tafelpersen, systemen voor het opstellen en ordenen van materiaal, te weten transportbanden en kettingdragers, triltransporteurs, kantelapparaten alsmede programmeerbare elektrische inrichtingen waaronder grijpers en eenarmige robots; afbraammachines (mechanisch, thermisch en elektrochemisch); verpakkingsmachines; elektrische gereedschappen en bijbehorende insteekgereedschappen; elektrische keukenmachines en accessoires; wasmachines voor aardewerk, wasapparaten, radiofrequentiegeneratoren; ontstekingsinrichtingen voor explosiemotoren; onderdelen en accessoires van voornoemde goederen, voor zover begrepen in klasse 7”;

–        klasse 9: „Sensoren; besturingsinrichtingen (programmeerbare -); elektrische en elektronische, meet-, controle- (inspectie-) en regelapparaten voor de montage in automobielen; apparaten voor het opnemen, bewerken, verwerken, zenden, ontvangen en weergeven van signalen, gegevens, beeld en geluid, elektronische en elektromagnetische gegevensdragers; videocamera’s, beeldschermen, luidsprekers, antennes voor radio- en televisietoestellen, telefoontoestellen, autoantennes, mobilofoons, autotelefoons; alarmsystemen; apparaten voor de lokalisatie en navigatie voor montage in voertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen; voedingsinrichtingen, elektrische filters, halfgeleidende bouwelementen, opto-elektronische bouwelementen; printplaten, geëtste en ingegoten schakelingen, geïntegreerde schakelingen, relais, zekeringen, leidingen voor elektrische, elektronische en optische signalen, kabelverbindingen, elektrische schakelaars, elektronische afstellingen voor koplampen, sensoren, detectoren, schakelinrichtingen/-dozen, zonnecellen en zonnegeneratoren; analyse-apparaten voor automobielen, te weten voor de analyse van uitlaatgassen en de analyse van roetdeeltjes, remfunctie, diagnose-instrumenten en inrichtingen voor simulaties, motortesters, testapparaten voor in de werkplaats voor injectiepompen, starters en generatoren; accu’s, laadinrichtingen, accutesters, versterkers, transformatoren, kabelhaspels; computerondersteunde intelligente vervoerssystemen; onderdelen en accessoires voor de voornoemde goederen”;

–        klasse 11: „Verwarmings-, kook-, gril-, warmte- en koelapparaten; gasaanstekers; voor zover begrepen in klasse 11; koplampen en lichten waaronder zulke voor voertuigen; koelapparaten en -machines; ventilatie-installaties; haardrogers; elektrische koffiepotten; branders [roosters]; bakkerijovens; elektrische eierkokers; broodroosters; airconditioninginstallaties; controle- en regelapparaten voor gasverwarmingen; kledingdrogers; onderdelen en accessoires voor de voornoemde goederen in klasse 11”;

–        klasse 12: „Tegenhoudsystemen voor de installatie in automobielen, te weten gordelspanners, airbags; ontdooi-installaties voor voorruiten van voertuigen; servo- en luchtdrukremmen voor voer- en vliegtuigen, antiblokkeer-remsystemen; slipregelaarsystemen voor de aandrijving; besturingen voor aandrijfmechanismen; ruitenwissers; hydraulische besturingen voor voertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen; elektrische motoren voor landvoertuigen; en onderdelen en accessoires voor de voornoemde waren in klasse 12”;

–        klasse 36: „Diensten op het gebied van verzekeringen”;

–        klasse 37: „Installatie, onderhoud en reparatie van onderdelen en accessoires van automobielen, autoradio-installaties, radiotelefonische toestellen, handwerktuigmachines, werkplaatsapparaten en -inrichtingen, generatoren, van huishoudelijke apparaten en keukengereedschappen, radio- en televisie-installaties, sanitaire inrichtingen, verwarmings- en luchtregelingsinstallaties en meubelen; reparatie en onderhoud van motorvoertuigen tijdens motorsportevenementen”;

–        klasse 38: „Radio[communicatie]dienst, geluid-, gegevens- en beeldoverdracht per satelliet”;

–        klasse 41: „Opleiding en onderwijs van derden in de elektrotechniek en de elektronica”;

–        klasse 42: „Advisering op het gebied van constructie- en bouwplanning; computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s; uitvoering van ontwikkelings-, test- en onderzoeksopdrachten; technische advisering en expertise; planning en ontwikkeling en technische controle van ruimtevaartprojecten; technische bewaking van gebouwen en installaties.”

5        Bij brieven van 16 maart 2016 heeft de onderzoeker van het EUIPO verzoekster meegedeeld dat de twee aangevraagde merken deels vielen onder de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening 2017/1001].

6        Bij brieven van 18 april 2016 diende verzoekster haar opmerkingen in.

7        Bij beslissingen van 25 april 2016 heeft de onderzoeker op grond van artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van de twee aangevraagde merken geweigerd voor de door die merken aangeduide waren en diensten van de klassen 9, 37, 38 en 41 alsook voor de diensten „computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s” en „technische advisering” van klasse 42.

8        Daarentegen werd geen bezwaar gemaakt voor de in de inschrijvingsaanvragen opgegeven waren en diensten van de klassen 7, 11, 12 en 36 en de diensten „advisering op het gebied van constructie- en bouwplanning”, „uitvoering van ontwikkelings-, test- en onderzoeksopdrachten”, „expertise”, „planning en ontwikkeling en technische controle van ruimtevaartprojecten” en „technische bewaking van gebouwen en installaties” van klasse 42.

9        Op 23 mei 2016 heeft verzoekster krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 (thans de artikelen 66 tot en met 71 van verordening 2017/1001) bij het EUIPO beroep ingesteld tegen beide beslissingen van de onderzoeker.

10      Bij beslissingen van 9 maart 2017 (zaak R 948/2016‑5), betreffende het eerste aangevraagde merk (hierna: „eerste bestreden beslissing”), en 10 maart 2017 (zaak R 947/2016‑5), betreffende het tweede aangevraagde merk (hierna: „tweede bestreden beslissing”), heeft de vijfde kamer van beroep van het EUIPO de beroepen verworpen om dezelfde redenen.

11      In de eerste plaats heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de woordelementen waaruit de aangevraagde merken bestaan, worden opgevat als een slogan die elk onderscheidend vermogen mist en die betekent „eenvoudigweg verbonden” of „vooral verbonden” met een netwerk. In dat verband was de kamer van beroep van oordeel dat het relevante publiek geen enkele betekenis zou hechten aan de punten die na elk woordelement staan, aangezien de consument de neiging heeft om opeenvolgingen van letters te begrijpen op een manier die hen zinvol lijkt, ongeacht de interpunctie en het gebruik van hoofd- of kleine letters. De afgeronde rechthoek zonder rechterbovenhoek, die de woordelementen omkadert, en het bekende symbool van een draadloze verbinding (bestaande in de afbeelding van drie concentrische golven), verlenen evenmin onderscheidend vermogen aan de betrokken tekens aangezien zij niet bewust worden waargenomen daar zij gebruikelijk zijn in de context van de betrokken waren en diensten (punten 17‑19 van de bestreden beslissingen). In deze omstandigheden kunnen de betrokken tekens niet worden opgevat als een aanduiding van de commerciële herkomst van de in de inschrijvingsaanvragen opgegeven waren en diensten (punt 20 van de bestreden beslissingen).

12      In de tweede plaats heeft de kamer van beroep, met inachtneming van bijna alle hierboven in punt 4 vermelde waren en diensten die zij in categorieën heeft onderverdeeld, geoordeeld dat de consument, naargelang van het geval, hetzij een normale verbinding met een netwerk, hetzij een onderlinge verbondenheid van de waren door middel van het „internet der dingen” verwacht, en dat alle betrokken waren en diensten een rechtstreeks verband vertoonden met de verstrekking van dergelijke draadloze verbindingen (punten 25 en 26 van de bestreden beslissingen). Derhalve worden de betrokken tekens opgevat als een lovende aanduiding van een abstracte eigenschap van de in de inschrijvingsaanvragen opgegeven waren en diensten (punt 27 van de bestreden beslissingen).

 Conclusies van partijen

13      Verzoekster concludeert tot:

–        vernietiging van de twee bestreden beslissingen;

–        verwijzing van het EUIPO in de kosten, met inbegrip van de kosten van de beroepsprocedure.

14      Het EUIPO concludeert tot:

–        verwerping van de beroepen;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten van beide zaken.

 In rechte

15      Ter ondersteuning van elk van beide beroepen, die in dezelfde bewoordingen zijn gesteld, voert verzoekster drie middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 64 van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 263 VWEU. Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. Met haar derde middel voert verzoekster aan dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden.

 Eerste middel: schending van artikel 64 van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 263 VWEU

16      Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep de waren en diensten van de klassen 7, 11, 12 en 36 en de diensten van klasse 42 die niet computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s alsook technische advisering betreffen, heeft onderzocht. De onderzoeker heeft echter geen bezwaar geuit tegen de inschrijving van die waren en diensten. Aldus is de kamer van beroep de grenzen van haar bevoegdheid te buiten gegaan en in die mate moeten de bestreden beslissingen worden vernietigd [arrest van 18 november 2014, Lumene/BHIM (THE YOUTH EXPERTS), T‑484/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:963].

17      Het EUIPO betwist dit betoog.

18      In de eerste plaats moet meteen worden vastgesteld dat, zoals het EUIPO terecht betoogt, artikel 263 VWEU niet van toepassing is op de bij de kamers van beroep ingestelde beroepen en dat het eerste middel, voor zover het is gebaseerd op schending van deze bepaling, dus als niet ter zake dienend moet worden afgewezen.

19      In de tweede plaats heeft verzoekster, zoals zij betoogt – en anders dan de vorderingen van de verzoekende partij voor de kamer van beroep in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 18 november 2014, THE YOUTH EXPERTS (T‑484/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:963), – de kamer van beroep slechts verzocht om vernietiging van de beslissingen van de onderzoeker voor zover deze voor haar ongunstig waren.

20      Niettemin staat vast dat de kamer van beroep in de bestreden beslissingen het onderscheidend vermogen van de aangevraagde merken heeft onderzocht voor waren en diensten waarvoor de onderzoeker geen bezwaar had gemaakt.

21      Zoals uit punt 7 hierboven blijkt, heeft de onderzoeker immers de inschrijving van de twee aangevraagde merken geweigerd voor de betrokken waren en diensten van de klassen 9, 37, 38 en 41 alsook voor de diensten „computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s” en „technische advisering” van klasse 42. Hieruit volgt dat de aangevraagde merken kunnen worden ingeschreven voor de overige in punt 4 hierboven vermelde waren en diensten, te weten deze die behoren tot de klassen 7, 11, 12 en 36, alsook de diensten „advisering op het gebied van constructie- en bouwplanning”, „uitvoering van ontwikkelings-, test- en onderzoeksopdrachten”, „expertise”, „planning en ontwikkeling en technische controle van ruimtevaartprojecten” en „technische bewaking van gebouwen en installaties” van klasse 42 (zie punt 8 hierboven).

22      Bepaalde waren en diensten waarop het geding geen betrekking had, zijn niettemin onderzocht door de kamer van beroep in de bestreden beslissingen en werden onderverdeeld in de categorieën (a), (f), (g), (h), (i) en (j), die door de kamer van beroep in de punten 23 en 24 van de bestreden beslissingen zijn gevormd. In de punten 26 en 27 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de aangevraagde merken tevens elk onderscheidend vermogen misten voor de waren en diensten van de categorieën (a), (f), (g), (h), (i) en (j) in de zin van de bestreden beslissingen, die ook waren en diensten omvatten waarop het geding geen betrekking had.

23      Vast staat dus dat het onderzoek van de kamer van beroep betrekking had op waren en diensten van de inschrijving waartegen de onderzoeker geen bezwaar maakte en waarop de bij haar ingestelde beroepen geen betrekking hadden. Hoewel partijen het eens zijn over het feit dat de kamer van beroep niet kon overgaan tot een dergelijk onderzoek, zijn zij het daarentegen niet eens over de gevolgen die daaraan moeten worden verbonden.

24      Volgens verzoekster, die zich beroept op het arrest van 18 november 2014, THE YOUTH EXPERTS, moet worden vastgesteld dat de kamer van beroep, door het onderzoek van de waren en diensten waarvoor de onderzoeker geen bezwaar had geuit, haar bevoegdheid heeft overschreden zodat de bestreden beslissingen onrechtmatig zijn en in zoverre moeten worden vernietigd.

25      Volgens het EUIPO daarentegen kan het voorwerp van het beroep niet zijn verruimd doordat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van de aangevraagde merken heeft onderzocht voor waren en diensten waarop het beroep geen betrekking had. Bijgevolg moeten de overwegingen betreffende deze waren en diensten als louter ten overvloede worden beschouwd en dus zonder gevolg voor de rechtmatigheid van de bestreden beslissingen, zodat het eerste middel moet worden afgewezen.

26      Ten eerste dient te worden opgemerkt dat het dispositief van de bestreden beslissingen beperkt is tot de verwerping van de bij de kamer van beroep aanhangige beroepen. Zoals hierboven in punt 19 in herinnering is gebracht, hadden de beroepen van verzoekster slechts betrekking op de waren en diensten waarvoor de onderzoeker bezwaar had gemaakt tegen de inschrijving van de aangevraagde merken.

27      Ten tweede moet worden vastgesteld dat artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat de kamer van beroep, na het onderzoek van het beroep ten gronde, beslist over het beroep en daarbij de bevoegdheden kan uitoefenen van de instantie die de bestreden beslissing heeft genomen. Uit deze bepaling volgt dat de kamer van beroep, wanneer bij haar beroep is ingesteld tegen een beslissing waarbij de onderzoeker inschrijving heeft geweigerd, de merkaanvraag opnieuw volledig ten gronde kan onderzoeken, zowel rechtens als feitelijk, dat wil zeggen, in het onderhavige geval, zich zelf over de merkaanvraag kan uitspreken door deze af te wijzen dan wel gegrond te verklaren, en aldus de bestreden beslissing te bevestigen of ongedaan te maken [arrest van 3 juli 2013, Airbus/BHIM (NEO), T‑236/12, EU:T:2013:343, punt 21; zie ook naar analogie arrest van 13 maart 2007, BHIM/Kaul, C‑29/05 P, EU:C:2007:162, punten 56 en 57].

28      Deze bevoegdheid om de merkaanvraag opnieuw volledig te onderzoeken, zowel rechtens als feitelijk, vooronderstelt evenwel dat het beroep bij de kamer van beroep ontvankelijk is (arrest van 3 juli 2013, NEO, T‑236/12, EU:T:2013:343, punt 22; zie ook naar analogie beschikking van 2 maart 2011, Claro/BHIM, C‑349/10 P, niet gepubliceerd, EU:C:2011:105, punt 44).

29      Dienaangaande preciseert artikel 59, eerste zin, van verordening nr. 207/2009 dat „[e]enieder die partij is in een procedure welke tot een beslissing heeft geleid, [...] hiertegen in beroep [kan] gaan voor zover hij bij die beslissing in het ongelijk gesteld is”. Uit deze bepaling volgt dat partijen in een procedure bij het EUIPO slechts tegen een door de lagere instantie genomen beslissing kunnen opkomen bij de kamer van beroep, voor zover hun vorderingen of verzoeken bij deze beslissing zijn afgewezen, zoals verzoekster in casu heeft gedaan. Voor zover een partij bij de beslissing van de lagere instantie integendeel in het gelijk is gesteld, kan zij geen beroep bij de kamer van beroep instellen [arrest van 3 juli 2013, NEO, T‑236/12, EU:T:2013:343, punt 23; zie ook, in die zin, arrest van 14 december 2011, Völkl/BHIM – Marker Völkl (VÖLKL), T‑504/09, EU:T:2011:739, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

30      Uit artikel 59, eerste zin, van verordening nr. 207/2009 volgt dat wanneer de onderzoeker, zoals in casu, een Uniemerkaanvraag enkel voor een deel van de in deze aanvraag vermelde waren en diensten afwijst en hij de inschrijving toestaat voor een deel van de in die aanvraag bedoelde waren en diensten, het door de merkaanvrager bij de kamer van beroep ingestelde beroep slechts rechtsgeldig betrekking kan hebben op de waren en diensten die vallen onder de weigering tot inschrijving van de onderzoeker.

31      Zoals hierboven met name in de punten 19 en 26 in herinnering is gebracht, heeft verzoekster in casu bij de kamer van beroep beroepen ingesteld tot vernietiging van de beslissingen van de onderzoeker voor zover haar inschrijvingsaanvragen waren afgewezen. Bijgevolg had het onderzoek van de kamer van beroep in de bestreden beslissingen ten onrechte betrekking op de toepasselijkheid in casu van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 op waren en diensten waarvoor de onderzoeker geen bezwaar had geuit. Volgens de in punt 28 hierboven aangehaalde rechtspraak beschikt de kamer van beroep immers niet over de discretionaire bevoegdheid om de strekking van een beroep uit te breiden tot het onderzoek van kwesties die de verzoekende partij niet op ontvankelijke wijze voor haar kan opwerpen.

32      Evenwel blijkt uit de lezing van het dispositief van de bestreden beslissingen dat de kamer van beroep zich in casu heeft beperkt tot het verwerpen van de beroepen (zie punt 26 hierboven). Krachtens artikel 58 van verordening nr. 207/2009 heeft een dergelijke verwerping slechts tot gevolg dat de beslissingen van de onderzoeker uitvoerbaar worden, onder voorbehoud van de eventuele instelling van beroep, als bedoeld in artikel 64, lid 3, van verordening nr. 207/2009.

33      Op dit punt ondervraagd in het kader van een maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het EUIPO overigens bevestigd dat de inaanmerkingneming door de kamer van beroep van waren en diensten waarvoor de onderzoeker geen bezwaar had geuit, op zich geen invloed heeft op verzoeksters rechten op inschrijving van de aangevraagde merken voor die waren en diensten. Volgens het EUIPO kunnen die rechten immers alleen ter discussie worden gesteld als de onderzoeker op eigen initiatief het onderzoek zou hernemen van de absolute weigeringsgronden die in de weg kunnen staan aan de inschrijving van de aangevraagde merken op punten die hij nog niet eerder aan de orde had gesteld. Dan zou hij nieuwe beslissingen dienen vast te stellen waartegen bij de kamers van beroep beroepen kunnen worden ingesteld die verschillen van de beroepen waarop de onderhavige procedures in rechte betrekking hebben.

34      Hieruit volgt dat de in de bestreden beslissingen gemaakte overwegingen die zijn gewijd aan het onderzoek van de waren en diensten waarvoor de onderzoeker geen bezwaren had gemaakt, de grenzen van de beroepen die rechtsgeldig bij de kamer van beroep aanhangig waren gemaakt, overschrijden en dus geen invloed hebben op de strekking en evenmin op de gevolgen van bestreden beslissingen. Derhalve dient te worden vastgesteld dat zij geen beslissend karakter hebben en dat de vernietiging ervan om die reden evenmin gevolgen zou hebben.

35      Bijgevolg dient het eerste middel als niet ter zake dienend te worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009

36      Met haar tweede middel voert verzoekster aan dat de kamer van beroep in de twee bestreden beslissingen artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden.

 Bestreden beslissingen

37      De redenen waarom de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de aangevraagde merken elk onderscheidend vermogen misten met betrekking tot de litigieuze waren en diensten zijn vermeld in de punten 14 tot en met 30 van de bestreden beslissingen.

38      Inzonderheid in de punten 14 en 15 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de litigieuze waren en diensten gericht waren zowel tot het algemene publiek, met een gemiddeld aandachtsniveau, als tot handelaars en, slechts in geringe mate, tot installateurs en tot een gespecialiseerd publiek, waarvan het aandachtsniveau in het algemeen hoger is. Zelfs voor een oplettend publiek kan het aandachtsniveau echter relatief laag zijn ten aanzien van verkoopbevorderende aanduidingen die niet doorslaggevend lijken. Hetzelfde geldt voor het aandachtsniveau van de gemiddelde consument wanneer hij wordt geconfronteerd met een boodschap die hij als reclame opvat.

39      In de punten 17 en 19 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep de betekenis overgenomen die de onderzoeker had gegeven aan de woordelementen waaruit de betrokken tekens bestaan. Zo dient het woordelement „simply” te worden begrepen als „alleen, eenvoudigweg” en het woordelement „connected” als „verbonden”. De woordelementen in de aangevraagde merken Simply. Connected. vormen dus een slogan die „eenvoudigweg verbonden” betekent. Noch het punt dat volgt op elk van de twee woordelementen noch de beeldelementen, namelijk het kader dat in de rechterbovenhoek open is en het algemeen bekende symbool van een draadloze verbinding met een netwerk verlenen de betrokken tekens een andere betekenis. Die beeldelementen zijn dus gebruikelijk en hebben geen onderscheidend vermogen.

40      In punt 18 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep verzoeksters argument afgewezen dat het feit dat de woordelementen boven elkaar staan en dat elk ervan begint met een hoofdletter en wordt gevolgd door een punt ertoe moet leiden dat ze afzonderlijk worden beschouwd.

41      In punt 20 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep erop gewezen dat de aangevraagde merken, in hun geheel beschouwd, de idee weergeven dat de litigieuze waren en diensten „vooral” of „in de eerste plaats” zijn „verbonden” met een netwerk, waarbij de door de woordelementen uitgedragen rechtstreekse boodschap bovendien wordt versterkt door de aanwezigheid van het figuratieve symbool van een draadloze verbinding. De betrokken tekens worden dus opgevat als een slogan die een gewenste eigenschap van de litigieuze waren en diensten beschrijft en niet als een aanduiding van de commerciële herkomst ervan. Volgens de kamer van beroep is de uitgedragen boodschap immers eenvoudig, direct begrijpelijk en grammaticaal correct en even banaal als de beeldelementen waaruit de tekens bestaan.

42      In de punten 22 tot en met 24 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep geoordeeld dat zij moest nagaan of er uit het oogpunt van het relevante publiek een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen de betrokken tekens en de litigieuze waren en diensten. Daartoe heeft de kamer van beroep deze waren en diensten ingedeeld in categorieën. Zo heeft ze de litigieuze waren van klasse 9 in drie afzonderlijke categorieën ingedeeld, namelijk categorie (c) „Apparaten en onderdelen voor het opnemen, bewerken, verwerken, zenden, ontvangen en weergeven van signalen, gegevens, beeld en geluid”, categorie (d) „Meet-, controle- en regelapparaten; analyse-apparaten” en categorie (e) „Producten voor de stroomvoorziening”. Vervolgens heeft ze de litigieuze diensten van de klasse 37 ingedeeld in twee categorieën, namelijk categorie (k) „Installatie, onderhoud en reparatie van onderdelen en accessoires van verschillende producten” en categorie (l) „Reparatie en onderhoud van motorvoertuigen tijdens motorsportevenementen”. Zij heeft voorts geoordeeld dat de litigieuze diensten van de klassen 38 en 41 voor elke klasse tot een afzonderlijke categorie behoorden, met name categorie (m) „Radiocommunicatiedienst, geluid-, gegevens- en beeldoverdracht per satelliet” en categorie (n) „Opleiding en onderwijs van derden in de elektrotechniek en de elektronica”. Ten slotte heeft zij geoordeeld dat de litigieuze diensten van klasse 42 moesten worden ingedeeld in twee categorieën, met name categorie (o) „Computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s” en categorie (p) „Technische advisering”.

43      In punt 25 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep voor alle categorieën geoordeeld dat het concept van verbinding moest worden beoordeeld in relatie tot het begrip „internet der dingen”, zijnde de onderlinge verbondenheid van fysieke objecten in een netwerk – vergelijkbaar met internet – zodat zij op afstand kunnen worden bestuurd of gegevens kunnen verzenden en uitwisselen. Het doel van het internet der dingen is het dichten van de gegevenskloof tussen de reële en de virtuele wereld. In dat verband is de verbinding een gewenste eigenschap van die waren en diensten.

44      In punt 26 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep geoordeeld dat voor de in de categorieën (c), (d) en (e) ingedeelde waren de aangevraagde merken de consument informeerden dat deze waren, die onderdelen en accessoires van andere waren omvatten, „vooral” of „in de eerste plaats” de verbinding met een netwerk beogen. Hetzelfde geldt voor de diensten van de categorieën (m), (o) en (p). Afnemers van de diensten van categorie (k) vatten de betrokken tekens in die zin op dat die diensten betrekking hebben op de installatie, het onderhoud en de reparatie van waren die vooral verbonden zijn met een netwerk. De diensten die in categorie (l) zijn ondergebracht, kunnen eveneens met behulp van een netwerkverbinding worden verricht, bijvoorbeeld wanneer de eventuele storingen worden meegedeeld aan de werkplaats zodat de voor de reparatie benodigde onderdelen kunnen worden klaargezet. Ten slotte hebben de diensten van categorie (n) duidelijk betrekking op de elektronische en elektrotechnische vereisten en modaliteiten om de verbinding met een netwerk mogelijk te maken.

45      In punt 27 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep uit haar eerdere bevindingen afgeleid dat het verband tussen de waren en de diensten waarop de aangevraagde merken betrekking hebben en de inhoud van de door de betrokken tekens gevormde slogan, voor het relevante publiek duidelijk was en geen verder nadenken vereiste. Het relevante Engelstalige publiek van de Europese Unie zal de betrokken tekens immers opvatten als een lovende aanduiding van de abstracte eigenschappen van de in de merkaanvragen opgegeven waren en diensten.

 Beginselen inzake de toepassing van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009

46      Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving van merken die elk onderscheidend vermogen missen geweigerd.

47      Het onderscheidend vermogen van een merk, in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 houdt in dat het merk zich ertoe leent de waar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (arresten van 29 april 2004, Henkel/BHIM, C‑456/01 P en C‑457/01 P, EU:T:2004:258, punt 34, en 15 mei 2014, Louis Vuitton Malletier/BHIM, C‑97/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:324, punt 50).

48      In dat verband zij eraan herinnerd dat tekens die elk onderscheidend vermogen missen ongeschikt worden geacht voor het vervullen van de wezenlijke functie van het merk, te weten de herkomst van de waar of dienst aanduiden, zodat de consument die de door dit merk aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, bij een latere aankoop of opdracht, indien de ervaring positief was, die keuze kan herhalen of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken [arresten van 27 februari 2002, REWE-Zentral/BHIM (LITE), T‑79/00, EU:T:2002:42, punt 26, en 20 november 2002, Bosch/BHIM (Kit Pro en Kit Super Pro), T‑79/01 en T‑86/01, EU:T:2002:279, punt 19].

49      Het onderscheidend vermogen van een merk moet enerzijds worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving van het merk is aangevraagd, en anderzijds met betrekking tot de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van die waren of diensten (arresten van 29 april 2004, Henkel/BHIM, C‑456/01 P en C‑457/01 P, EU:T:2004:258, punt 35; 22 juni 2006, Storck/BHIM, C‑25/05 P, EU:C:2006:422, punt 25, en 20 oktober 2011, Freixenet/BHIM, C‑344/10 P en C‑345/10 P, EU:C:2011:680, punt 43).

50      Het onderzoek van de absolute weigeringsgronden moet betrekking hebben op elk van de waren of diensten waarvoor de inschrijving van het merk is aangevraagd, en de beslissing waarbij de bevoegde autoriteit de inschrijving van een merk weigert, moet in beginsel worden gemotiveerd voor elk van de betrokken waren of diensten. De bevoegde autoriteit kan echter volstaan met één motivering voor alle betrokken waren of diensten wanneer dezelfde weigeringsgrond wordt aangedragen voor een categorie of een groep van waren of diensten. Deze mogelijkheid geldt enkel voor waren en diensten die zo rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn dat zij een categorie of groep van waren of diensten vormen die voldoende homogeen is. In dat verband volstaat het niet dat de betrokken waren of diensten tot dezelfde klasse in de zin van de Overeenkomst van Nice behoren om van een dergelijke homogeniteit te kunnen spreken, aangezien deze klassen vaak een grote verscheidenheid van waren of diensten omvatten die niet noodzakelijk in die mate voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn (zie beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, EU:C:2010:153, punten 37‑40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

 Onderzoek van verzoeksters grieven

51      Om te beginnen moet de door de kamer van beroep vastgestelde definitie van het relevante publiek (zie punt 38 hierboven), die overigens door verzoekster niet wordt betwist, worden bevestigd.

52      De grieven die verzoekster tot staving van het tweede middel aanvoert, omvatten vijf onderdelen. Het eerste onderdeel is ontleend aan een onjuiste vaststelling van de inhoud van de woordelementen van de aangevraagde merken. In het kader van het tweede onderdeel wordt aangevoerd dat de verbinding tussen de woordelementen van de aangevraagde merken in taalkundig opzicht ongebruikelijk is. Met het derde onderdeel betoogt verzoekster dat er geen voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de aangevraagde tekens en de litigieuze waren en diensten. Het vierde onderdeel is ontleend aan het bestaan van ongebruikelijke taalkundige wijzigingen. Het vijfde middel, ten slotte, betreft een onjuiste globale beoordeling van de aangevraagde tekens.

–       Eerste onderdeel: onjuiste vaststelling van de inhoud van de woordelementen van de aangevraagde merken

53      Verzoekster erkent dat de term „simply” kan worden opgevat als „eenvoudigweg” en het woord „connected” als een verwijzing naar een „verbinding met een netwerk”. Daarentegen heeft de kamer van beroep ten onrechte geoordeeld dat de door de aangevraagde tekens uitgedragen globale boodschap „eenvoudigweg verbonden” of „vooral verbonden” betekent. De kamer van beroep heeft immers abstractie gemaakt van het feit dat de twee termen boven elkaar staan en dat zij telkens worden gevolgd door een punt. Door die typografische bijzonderheden kunnen de woordelementen waaruit de aangevraagde tekens bestaan niet worden opgevat als de uitdrukking van één enkele boodschap die uit twee termen bestaat, maar moeten zij worden opgevat als twee onderscheiden en afzonderlijke woorden, te weten enerzijds „simply” en anderzijds „connected”.

54      In dat verband heeft de kamer van beroep ten onrechte verwezen naar het arrest van 15 september 2005, BioID/BHIM (C‑37/03 P, EU:C:2005:547). In dat arrest stond in het onderzochte teken, BioID®., een punt na alle woordelementen, zodat het Hof in die zaak heeft kunnen oordelen dat dit punt als zodanig geen aanduiding vormde van de commerciële herkomst van de door dit merk geclaimde waren en diensten. In casu voert verzoekster niet aan dat de na elk woordelement geplaatste punten als zodanig een aanduiding van de commerciële herkomst vormen maar betoogt zij dat die punten, alsook het feit dat de twee termen boven elkaar zijn geplaatst, een invloed hebben op de opvatting van de woordelementen.

55      In diezelfde zin is verzoekster van mening dat de rechtspraak waarnaar de kamer van beroep verwijst in punt 18 van de bestreden beslissingen in casu irrelevant is. In die arresten [arresten van 13 februari 2007, Mundipharma/BHIM – Altana Pharma (RESPICUR), T‑256/04, EU:T:2007:46; 13 februari 2008, Sanofi-Aventis/BHIM – GD Searle (ATURION), T‑146/06, niet gepubliceerd, EU:T:2008:33, en 6 september 2013, Eurocool Logistik/BHIM – Lenger (EUROCOOL), T‑599/10, niet gepubliceerd, EU:T:2013:399] heeft het Gerecht immers uitspraak gedaan over de door het relevante publiek verrichte ontleding van woordtekens in elementen die voor dit publiek een concrete betekenis hebben of die gelijken op woorden die het al kent. In casu zijn de woordelementen echter onderscheiden door hun positie ten opzichte van elkaar en door de interpunctie.

56      Ten slotte is de weglating van elementen die de aangevraagde merken bevatten, zoals in casu de punten na elk woordelement en het feit dat de twee woordelementen op afzonderlijke lijnen zijn geplaatst, in strijd met de rechtsregel dat een merk moet worden onderzocht in de vorm waarin de inschrijving ervan werd aangevraagd [arrest van 14 mei 2013, Unister/BHIM (fluege.de), T‑244/12, EU:T:2013:243].

57      Om al deze redenen is verzoekster van mening dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de woordelementen waaruit de aangevraagde merken bestaan één enkele boodschap uitdragen.

58      Het EUIPO betwist dit betoog.

59      Vast staat dat de betrokken tekens, die hierboven in de punten 2 en 3 zijn afgebeeld, bestaan uit de boven elkaar geplaatste termen „simply” en „connected”, waarbij elke term begint met een hoofdletter en wordt gevolgd door een punt. Anders dan verzoekster stelt, kunnen die typografische bijzonderheden de cursorische lezing van die twee termen evenwel geenszins belemmeren, daar de gebruikelijke manier van lezen voor het Engelstalige relevante publiek, net zoals voor alle sprekers van een taal die gebruik maakt van het Latijnse alfabet, van links naar rechts en van boven naar beneden is. De kamer van beroep heeft dan ook terecht geoordeeld dat de betrokken tekens door het relevante publiek moeiteloos zullen worden opgevat als de opeenvolging van de woordelementen „simply” en „connected”.

60      Verzoekster voert echter aan dat de aanwezigheid van een hoofdletter aan het begin van elk woordelement en van een punt daarna kan verhinderen dat de betrokken termen worden gelezen en begrepen als twee delen van één enkele boodschap, „simply connected”, te weten „eenvoudigweg verbonden”. Volgens verzoekster kunnen die typografische bestanddelen het relevante publiek verhinderen om de woordelementen met elkaar te verbinden en kunnen ze dit publiek dwingen om ze te lezen en te begrijpen als twee afzonderlijke en op zichzelf staande termen.

61      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat, zoals de kamer van beroep in punt 20 van de bestreden beslissingen heeft opgemerkt, de opeenvolging van de termen „simply” en „connected” in het Engels gebruikelijk en onmiddellijk begrijpelijk is. Daarentegen is het algemeen bekend dat het bijwoord „simply” niet zelfstandig kan worden gebruikt, aangezien bijwoorden horen bij het woord waarvan ze de betekenis wijzigen en dat een werkwoord (zoals in casu „connected”), een adjectief of een ander bijwoord kan zijn. Het is dus onwaarschijnlijk dat het relevante publiek bij het zien van de opeenvolging van de bestanddelen „Simply.” en „Connected.” de betrokken tekens zal opvatten als bestaande uit twee onderscheiden en autonome termen en niet als een uitdrukking die deze termen volgens de gebruikelijke syntaxisregels combineert en die een onmiddellijk begrijpelijke betekenis heeft.

62      Wat de omstandigheid betreft dat de kamer van beroep zich heeft gebaseerd op precedenten waarin de ontleding van een teken in een opeenvolging van zinvolle termen aan de orde was (arresten van 13 februari 2007, RESPICUR, T‑256/04, EU:T:2007:46; 13 februari 2008, ATURION, T‑146/06, niet gepubliceerd, EU:T:2008:33, en 6 september 2013, EUROCOOL, T‑599/10, niet gepubliceerd, EU:T:2013:399) en niet, zoals in casu, het met elkaar verbinden van twee grafisch van elkaar gescheiden termen, is irrelevant. Volgens een in de rechtspraak neergelegd beginsel, dat in die zaken is toegepast en ook in casu moet worden toegepast, dient immers te worden geoordeeld dat het relevante publiek de betekenis van tekens die bestaan uit meerdere woordelementen die ogenschijnlijk zijn gescheiden of die bestaan uit één woordelement dat uit verschillende termen is samengesteld, zal begrijpen wanneer daarvoor geen bijzondere intellectuele inspanning vereist is.

63      Dit is in casu zeker het geval, aangezien de opeenvolging van de termen „simply” en „connected” in overeenstemming is met de gebruikelijke volgorde van deze termen in het Engels en „eenvoudigweg verbonden” betekent, zonder dat een verdergaande inspanning vereist is voor het Engelstalige publiek. Geconfronteerd met die voor de hand liggende betekenis, is verzoeksters veronderstelling dat het relevante publiek uit de typografische bijzonderheden zoals het boven elkaar plaatsen van de termen en de aanwezigheid van hoofdletters en een punt, zal afleiden dat die betekenis niet kan worden aanvaard, onwaarschijnlijk.

64      Hieruit volgt dat het eerste onderdeel van het tweede middel dient te worden afgewezen.

–       Tweede onderdeel: de verbinding tussen de woordelementen van de aangevraagde merken is in taalkundig opzicht ongebruikelijk

65      Volgens verzoekster bestaan de aangevraagde tekens uit twee zinnen, die elk bestaan uit één woord. Zo bestaat de eerste zin uit een bijwoord, „simply”, en de tweede uit een werkwoord, „connected”. Dergelijke constructies zijn duidelijk in strijd met de grammaticale regels. Volgens de rechtspraak verleent dit merkbare verschil ten opzichte van het gangbare taalgebruik van het relevante publiek ter aanduiding van de geclaimde waren of diensten of de essentiële kenmerken ervan, de aangevraagde merken voldoende onderscheidend vermogen zodat ze kunnen worden ingeschreven (arrest van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C‑383/99 P, EU:C:2001:461, en beschikking van 30 april 2015, Castel Frères/BHIM, C‑622/13 P, niet gepubliceerd, EU:C:2015:297).

66      Volgens verzoekster maakt het relevante publiek geen gebruik van de in de aangevraagde tekens vervatte zinnen om de geclaimde waren en diensten of de essentiële kenmerken ervan aan te duiden. Bijgevolg hebben de aangevraagde merken het vereiste minimale onderscheidend vermogen in de zin van de rechtspraak [arrest van 25 september 2015, Bopp/BHIM (Afbeelding van een achthoekige groene lijst), T‑209/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:701].

67      Het EUIPO betwist dit betoog.

68      De redenen die hebben geleid tot het afwijzen van het eerste onderdeel van het tweede middel berusten op het feit dat het waarschijnlijker lijkt dat het relevante publiek de betrokken tekens opvat als de betekenisvolle opeenvolging van twee naast elkaar geplaatste termen in de gangbare volgorde van het Engels dan als twee onafhankelijke zinnen zonder betekenis, waarvan de eerste bestaat uit een geïsoleerd bijwoord, en dit ondanks het boven elkaar plaatsen van de termen en het gebruik van hoofdletters en punten (zie punten 59‑63 hierboven).

69      Gelet op die overwegingen kan verzoekster evenmin met succes aanvoeren dat de betrokken tekens zullen worden opgevat als twee zinnen die elk bestaan uit een enkel bestanddeel, hetgeen een merkbaar verschil ten opzichte van de Engelse grammaticaregels en het gangbare taalgebruik van het relevante publiek is dat voldoende zou zijn om de aangevraagde merken onderscheidend vermogen te verlenen.

70      Derhalve moet het tweede onderdeel van het tweede middel eveneens worden afgewezen.

–       Derde onderdeel: onvoldoende rechtstreeks en concreet verband met de geclaimde waren en diensten

71      Verzoekster betoogt dat zelfs indien – hetgeen zij betwist – het relevante publiek de aangevraagde tekens opvat in de betekenis van „eenvoudigweg verbonden” (met een netwerk) of „vooral verbonden” (met een netwerk), zoals de kamer van beroep heeft geoordeeld, dit nog steeds geen betekenis heeft voor de litigieuze waren en diensten. Verzoekster erkent weliswaar dat, wat draagbare computers, mobiele telefoons, tablets en oortjes betreft, dergelijke waren daadwerkelijk kunnen worden verbonden met een netwerk, met name met het internet, maar volgens haar zal de relevante consument wat de litigieuze waren en diensten van de klassen 9, 37, 38, 41 en 42 betreft, de betrokken tekens niet kunnen opvatten als tekens met een beschrijvende betekenis.

72      Zo weet de consument met betrekking tot de waren van klasse 9 niet dat „antennes voor radio- en televisietoestellen”, „autoantennes” „elektrische filters”, „halfgeleidende bouwelementen”, „printplaten, geëtste en ingegoten schakelingen, geïntegreerde schakelingen, relais, zekeringen, leidingen voor elektrische, elektronische en optische signalen, kabelverbindingen, elektrische schakelaars”, „accu’s” en „versterkers, transformatoren, kabelhaspels” kunnen worden verbonden met een netwerk. Dit geldt voor alle waren van klasse 9 waarvoor de onderzoeker de inschrijvingsaanvragen heeft geweigerd.

73      Ook wat de diensten van klasse 37 betreft, is de stelling van de kamer van beroep in punt 26 van de bestreden beslissingen onjuist dat het relevante publiek de betrokken tekens, in verband met de „installatie”, het „onderhoud” en de „reparatie van onderdelen en accessoires van verschillende waren”, opvat als beschrijving van een kenmerk van die waren, namelijk dat zij zijn bestemd om te worden verbonden met een netwerk. Om te beginnen heeft de kamer van beroep dit niet bewezen. Het valt niet in te zien hoe de onderdelen en accessoires van automobielen, autoradio-installaties, enz. waarop de bedoelde diensten van klasse 37 betrekking hebben, typisch waren zijn die met een netwerk zijn verbonden. In het bijzonder wat de „handwerktuigmachines” en de „sanitaire inrichtingen” betreft, lijkt de stelling van de kamer van beroep gewoonweg absurd. Voorts bevat de door de kamer van beroep gestelde betekenis, te weten „eenvoudigweg verbonden [met een netwerk]”, geen enkele verwijzing naar de eigenschappen van de geclaimde diensten als zodanig. Wanneer waren worden geïnstalleerd, onderhouden of gerepareerd verwacht het relevante publiek immers geen verbinding met een netwerk.

74      Bovendien zijn de communicatiediensten van klasse 38 evenmin „eenvoudigweg verbonden”. Die diensten dienen enkel om de handeling van overdracht via telecommunicatie te bewerkstelligen. Bijgevolg beschrijven de aangevraagde tekens niet voldoende rechtstreeks de inhoud en de eigenschappen van deze diensten, in tegenstelling tot wat de kamer van beroep heeft geoordeeld in punt 26 van de bestreden beslissingen.

75      Verder bestaat er geen voldoende rechtstreeks en concreet verband tussen de diensten van onderwijs en opleiding van klasse 41 en de aangevraagde tekens. Dergelijke diensten zijn immers niet strikt gericht op het louter tot stand brengen van verbindingen, anders dan de kamer van beroep heeft gesteld in punt 26 van de bestreden beslissingen.

76      Ten slotte geldt hetzelfde voor de diensten bestaande in „computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s” en „technische advisering” van klasse 42. Volgens verzoekster is de stelling van de kamer van beroep in punt 26 van de bestreden beslissingen dat de betrokken diensten „tot doel kunnen hebben om een verbinding met een netwerk tot stand te brengen” onvoldoende gemotiveerd. Verder is die stelling volgens haar onjuist, aangezien het relevante publiek niet zonder vooraf na te denken kan veronderstellen dat de betrokken diensten enkel tot doel hebben om een verbinding met een netwerk tot stand te brengen.

77      Het EUIPO betwist dit betoog.

78      In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de kamer van beroep de verwerping van de beroepen niet heeft gebaseerd op de toepassing van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, maar op die van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. Hoewel zij in punt 5 van één van de twee bestreden beslissingen artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 als een van de grondslagen van haar beslissing heeft vermeld, staat de gehele motivering die daarna volgt onder de enige titel „Artikel 7, lid 1, onder b), van [verordening nr. 207/2009]”. Hieruit volgt dat de kamer van beroep niet verplicht was het beschrijvend karakter van de betrokken tekens voor de litigieuze waren en diensten aan te tonen.

79      In de tweede plaats dient te worden opgemerkt dat, zoals in herinnering is gebracht in de punten 41 tot en met 45 hierboven, de kamer van beroep toereikend heeft gemotiveerd waarom de betrokken tekens door de consument van de litigieuze waren en diensten zullen worden opgevat als een lovende slogan die verwijst naar een eigenschap die eraan kan worden toegedicht.

80      De kamer van beroep heeft immers vooraf de betrokken waren en diensten gegroepeerd in homogene categorieën in de zin van de in punt 50 hierboven vermelde rechtspraak, dit wil zeggen met voldoende gemeenschappelijke eigenschappen of kenmerken opdat eenzelfde weigeringsgrond kan worden toegepast op de gehele categorie. Opgemerkt dient te worden dat verzoekster de relevantie van deze categorieën niet betwist. Gelet op de ontwikkeling van het internet der dingen heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat het relevante publiek in de betrokken tekens een aanduiding zal zien van het vermogen van de litigieuze waren om te worden verbonden en de litigieuze diensten zal opvatten als verband houdend met dergelijke verbindingen.

81      Anders dan verzoekster betoogt, zijn de litigieuze waren van klasse 9, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, onderdelen of accessoires van andere waren en kunnen zij ofwel rechtstreeks verbonden worden met een netwerk (dit geldt voor „antennes voor radio- en televisietoestellen” en „autoantennes”), ofwel worden ingebouwd in verbonden voorwerpen.

82      Wat de litigieuze diensten van klasse 37 betreft, is het eveneens op goede gronden dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de afnemers van die diensten de betrokken tekens zullen opvatten in die zin dat zij ofwel verband houden met waren die kunnen worden verbonden met een netwerk, ofwel dat zij zelf kunnen worden uitgevoerd met behulp van een verbinding met een netwerk (bijvoorbeeld door de mededeling van eventuele storingen aan een werkplaats voor voertuigreparaties, zodat de onderdelen die nodig zijn voor de reparatie kunnen worden klaargezet).

83      Wat de litigieuze diensten van klasse 38 betreft, erkent verzoekster zelf dat deze dienen om de overdracht via telecommunicatie te bewerkstelligen. Dergelijke handelingen vereisen uiteraard een verbinding en de betrokken tekens kunnen worden opgevat als een lovende beschrijving van die verbinding.

84      Verzoekster betwist de beoordeling van de kamer van beroep, volgens welke diensten van „opleiding en onderwijs van derden in de elektrotechniek en de elektronica” duidelijk betrekking hebben op de elektronische en elektrotechnische vereisten en modaliteiten om de verbinding met een netwerk mogelijk te maken. Gelet op het doel van de betrokken onderwijsdiensten (elektronica en elektrotechniek), zal het relevante publiek uiteraard de betrokken tekens voor die diensten opvatten als een slogan over de inhoud van dit onderwijs.

85      Ten slotte is het eveneens terecht dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat de litigieuze diensten van klasse 42, namelijk „computerprogrammering en installatie van computerprogramma’s” en „technische advisering”, de verbinding met een netwerk tot doel kunnen hebben. Hoewel verzoekster dit niet expliciet betwist, verwijt zij de kamer van beroep dat zij niet heeft aangetoond dat die diensten uitsluitend tot doel hadden een verbinding met een netwerk te bewerkstelligen.

86      In dat verband dient weliswaar in herinnering te worden gebracht dat de lovende connotatie die wordt overgebracht door de woordelementen waaruit een Uniemerk bestaat niet uitsluit dat dit merk in staat is om aan de consumenten de herkomst van de aangeduide waren of diensten te garanderen. Aldus is het mogelijk dat het relevante publiek een dergelijk merk tegelijkertijd als een verkoopbevorderende formulering en als een aanduiding van de commerciële herkomst van de waren of diensten opvat [zie arrest van 4 juli 2018, Deluxe Entertainment Services Group/EUIPO (deluxe), T‑222/14 RENV, niet gepubliceerd, EU:T:2018:402, punten 36 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

87      Evenwel zij eraan herinnerd dat de inschrijving van een teken moet worden geweigerd indien het in ten minste één van de mogelijke betekenissen ervan een kenmerk van de betrokken waren of diensten beschrijft [zie arrest van 25 april 2013, Bayerische Motoren Werke/BHIM (ECO PRO), T‑145/12, niet gepubliceerd, EU:T:2013:220, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Deze rechtspraak die eerst is ontwikkeld in het kader van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, is naar analogie ook toepasselijk op artikel 7, lid 1, onder b), van die verordening [arrest van 28 juni 2017, Colgate-Palmolive/EUIPO (AROMASENSATIONS), T‑479/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:441, punt 24].

88      Uit het voorgaande volgt dat verzoekster niet op goede gronden kan stellen dat de slogan „Simply. Connected.” in geen enkele mogelijke betekenis een kenmerk aanduidt dat kan worden toegekend aan de litigieuze waren en diensten die zij zou kunnen verhandelen onder de aangevraagde merken [zie in die zin arrest van 20 november 2007, Tegometall International/BHIM – Wuppermann (TEK), T‑458/05, EU:T:2007:349, punten 89‑93 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

89      Bijgevolg dient het derde onderdeel van het tweede middel te worden afgewezen.

–       Vierde onderdeel: ongebruikelijke wijzigingen waardoor inschrijving van de aangevraagde merken mogelijk is

90      Verzoekster voert aan dat, zelfs in de veronderstelling dat de aangevraagde tekens kunnen worden geacht de betekenis te hebben van „eenvoudigweg verbonden [met een netwerk]” en voorts dat er een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen die betekenis en de litigieuze waren en diensten, – wat zij betwist – hun ongebruikelijke nevenschikking volstaat om deze tekens het minimale onderscheidend vermogen te verlenen dat is vereist voor de inschrijving ervan. De aangevraagde merken bestaan immers uit twee naast elkaar geplaatste zinnen, die elk bestaan uit één woord, namelijk „simply” en „connected”. Een dergelijke constructie is ongebruikelijk voor het Engelstalige publiek en zorgt voor een totaalindruk die meer is dan de som van de bestanddelen ervan. De kamer van beroep heeft dus in punt 20 van de bestreden beslissingen ten onrechte gesteld dat „de opeenvolging van de woorden Simply. Connected. met name een eenvoudige, direct begrijpelijke en grammaticaal correcte boodschap weergeeft, die geen elementen bevat die taalkundig ongebruikelijk zijn”.

91      Verzoekster betwist verder dat het relevante publiek de litigieuze waren en diensten of de essentiële kenmerken ervan kan beschrijven als „simply connected”, in de zin die de kamer van beroep heeft toegeschreven aan deze termen in de bestreden beslissingen.

92      Het EUIPO betwist dit betoog.

93      Met haar vierde onderdeel van het tweede middel voert verzoekster opnieuw aan dat de woordelementen in de betrokken tekens boven elkaar zijn geplaatst.

94      Om de hierboven in punt 59 uiteengezette redenen is deze plaatsing boven elkaar echter geenszins ongebruikelijk. Hieraan dient te worden toegevoegd dat bij de globale beoordeling van het teken, de plaatsing boven elkaar van de bestanddelen „simply” en „connected” uit het oogpunt van het relevante publiek lijkt te zijn ingegeven door de wens om ze te laten passen in de rechthoek met afgeronde hoeken die het kader ervan vormt. Bijgevolg is het weinig waarschijnlijk dat het relevante publiek aan deze plaatsing boven elkaar enig onderscheidend vermogen toekent.

95      Het argument dat het relevante publiek de litigieuze waren en diensten of de essentiële kenmerken ervan niet zal beschrijven als „simply connected”, is niet ter zake dienend aangezien de kamer van beroep de verwerping van de bij haar ingestelde beroepen niet heeft gebaseerd op artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009.

96      Bijgevolg moet het vierde onderdeel van het tweede middel worden afgewezen als deels ongegrond en deels niet ter zake dienend.

–       Vijfde onderdeel: onjuiste globale beoordeling van de aangevraagde tekens

97      Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep in haar analyse in de punten 17 tot en met 19 van de bestreden beslissingen de tekens niet in hun geheel beoordeeld. Zij had immers rekening moeten houden met de niet-gesloten rechthoek met afgeronde hoeken alsook met de drie golven die elk aangevraagd teken bevat. Die originele grafische vorm, in combinatie met de woordelementen waartoe de kamer van beroep haar analyse ten onrechte heeft beperkt, kan gemakkelijk en onmiddellijk worden onthouden door het relevante publiek, zodat de aangevraagde merken dit publiek in staat stellen om de commerciële herkomst van de litigieuze waren en diensten te onderscheiden.

98      Het EUIPO betwist dit betoog.

99      Ten eerste dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissingen rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van die twee beeldelementen en dat zij heeft geoordeeld dat deze geen impact hadden op de betekenis van de betrokken tekens uit het oogpunt van het relevante publiek. In punt 19 van de bestreden beslissingen heeft de kamer van beroep, rekening houdend met het lager dan gemiddeld aandachtsniveau van het relevante publiek ten aanzien van een slogan, geoordeeld dat het uit een kader bestaande beeldelement niet zou worden opgemerkt en dat het dan ook elk onderscheidend vermogen mist. In datzelfde punt en in punt 29 van de bestreden beslissingen heeft zij bovendien geoordeeld dat de aanwezigheid van de drie concentrische golven, die de verbinding met een draadloos netwerk symboliseren, de door de woordelementen uitgedragen betekenis versterkt.

100    Ten tweede dienen alle door de kamer van beroep gemaakte overwegingen ter zake te worden bevestigd. De globale beoordeling van de betrokken tekens versterkt immers het overwicht van de woordelementen op de hierboven in punt 99 onderzochte beeldelementen en die tekens zullen, in hun geheel beschouwd, niet worden opgevat als aanduidingen van de commerciële herkomst van de litigieuze waren en diensten.

101    Hieruit volgt dat het vijfde onderdeel van het tweede middel moet worden afgewezen. Derhalve dient het tweede middel in zijn geheel te worden afgewezen.

 Derde middel: schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009

102    Verzoekster voert aan dat, terwijl de kamer van beroep in punt 5 van één van de bestreden beslissingen erop heeft gewezen dat artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 in de weg stond aan de inschrijving van de aangevraagde merken, zij daarna haar analyse in de twee bestreden beslissingen slechts heeft verricht op grond van artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening. Zodoende is de vaststelling in punt 30 van de bestreden beslissingen dat de merkaanvragen ook moeten worden afgewezen op grond van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 kennelijk onjuist en moet zij ongetwijfeld worden gelezen als een verwijzing naar artikel 7, lid 1, onder c), van die verordening. Die vaststelling wordt echter geenszins gestaafd in de bestreden beslissingen.

103    Bovendien betwist verzoekster dat de aangevraagde merken, gelet op de litigieuze waren en diensten, kunnen worden beschouwd als beschrijvende tekens in de zin van die bepaling.

104    Het EUIPO betwist dit betoog.

105    Opgemerkt dient te worden dat de bestreden beslissingen geen beoordelingen bevatten inzake het beschrijvend karakter van de betrokken tekens. Daarnaast heeft de kamer van beroep in punt 28 van de bestreden beslissingen het argument inzake een ontoereikende motivering wat het beschrijvend karakter van de aangevraagde merken betreft, als niet ter zake dienend beschouwd op grond dat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet afhankelijk is van het beschrijvend karakter van de tekens.

106    Verder heeft de kamer van beroep in punt 29 van de bestreden beslissingen het volgende opgemerkt:

„De rest van verzoeksters uiteenzettingen doet evenmin afbreuk aan de vaststellingen van de onderzoeker. De grafische voorstelling verleent met name evenmin het vereiste onderscheidend vermogen aan het aangevraagde teken. Het relevante publiek zal [de kleur blauw – alleen in zaak T‑252/17 –,] het eenvoudige kader en de punten, die worden opgevat als leestekens, niet opvatten als kenmerken die wijzen op de commerciële herkomst. Bovendien stemt het beeldelement in de rechterbovenhoek overeen met het symbool voor een draadloze verbinding en dient het dus enkel ter versterking van de idee van verbinding die wordt uitgedrukt door de woordelementen. Het teken mist dus een bestanddeel dat het, bovenop het lovende karakter ervan, onderscheidend vermogen kan verlenen in de opvatting van het relevante publiek. Aangezien het aangevraagde teken in zijn geheel slechts een reclamefunctie heeft, zal de consument de herkomst van de waren en diensten daaruit niet afleiden.”

107    Punt 30 van de bestreden beslissingen luidt als volgt:

„Om deze redenen wordt de inschrijving van het merk ook geweigerd op grond van de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder b), van [verordening nr. 207/2009].”

108    Verzoekster leidt een argument af uit de aanwezigheid van het bijwoord „ook” in punt 30 van de bestreden beslissingen en is van mening dat de kamer van beroep een schrijffout heeft gemaakt, gelet op de vermelding van artikel 7, lid 1, onder c), in punt 5 van één van de bestreden beslissingen. Volgens haar heeft de kamer van beroep in punt 30 van de bestreden beslissingen willen aangeven dat de in artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 bepaalde absolute weigeringsgrond zich ook verzet tegen de inschrijving van de aangevraagde merken. Door echter niet expliciet in de bestreden beslissingen te laten blijken om welke redenen deze andere absolute weigeringsgrond ook toepasselijk was, heeft de kamer van beroep die beslissingen ontoereikend gemotiveerd.

109    Vastgesteld moet echter worden dat de kamer van beroep haar beoordeling geenszins heeft gebaseerd op het beschrijvend karakter van de aangevraagde merken en dat het bijwoord „ook” in punt 30 van de bestreden beslissingen moet worden begrepen als een verwijzing naar de aanvullende gronden die in punt 29 van die beslissingen zijn ontwikkeld.

110    Bijgevolg berust het derde middel van de beroepen, voor zover daarin wordt aangevoerd dat klaarblijkelijk een verbetering moet worden aangebracht aan punt 30 van de bestreden beslissingen, op een onjuiste lezing van die beslissingen. Aangezien de kamer van beroep haar beoordeling niet heeft gebaseerd op de toepassing van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, moeten de grieven ontleend aan een ontoereikende motivering en een onjuiste beoordeling wat de toepassing van deze bepaling betreft dan ook als niet ter zake dienend worden afgewezen.

111    Uit het voorgaande volgt dat de beroepen moeten worden verworpen.

 Kosten

112    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het EUIPO te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Derde kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

1)      De zaken T251/17 en T252/17 worden gevoegd voor het arrest.

2)      De beroepen worden verworpen.

3)      Robert Bosch GmbH wordt verwezen in de kosten.

Frimodt Nielsen

Kreuschitz

Forrester

Półtorak

 

      Perillo

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 maart 2018.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.