Language of document : ECLI:EU:F:2008:179

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

18 december 2008

Zaak F‑64/08

Bart Nijs

tegen

Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Artikel 35, lid 1, sub e, van Reglement voor de procesvoering – Summiere uiteenzetting van middelen in verzoekschrift – Beoordelingsprocedure – Aanwijzing van beoordelaar en tweede beoordelaar – Ontbreken van bezwarend besluit – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van de Rekenkamer van 27 september 2007, handelend in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, om voor de beoordelingsprocedure de directeur Vertalingen van de Rekenkamer aan te wijzen als verzoekers beoordelaar en om zelf zijn tweede beoordelaar te zijn alsmede tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker wordt verwezen in alle kosten.

Samenvatting

Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Voorbereidende handeling – Aanwijzing van beoordelaar en tweede beoordelaar met het oog op de beoordelingsprocedure

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2, en 91, lid 1)

Alleen maatregelen die bindende rechtsgevolgen teweegbrengen en de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen aantasten doordat zij een duidelijke wijziging van zijn rechtspositie inhouden, vormen voor een beroep tot nietigverklaring vatbare handelingen of besluiten. Handelingen of besluiten die tot stand komen in een uit verscheidene fasen bestaande procedure, en met name wanneer zij de afsluiting vormen van een interne procedure, vormen in beginsel slechts voor beroep vatbare handelingen wanneer het maatregelen betreft die aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen; hiertoe behoren niet voorlopige maatregelen ter voorbereiding van het eindbesluit, waarvan de regelmatigheid evenwel incidenteel kan worden betwist in het kader van een beroep tegen de voor beroep vatbare handelingen. Zelfs indien wordt aangenomen dat een brief waarbij met het oog op de beoordelingsprocedure van een ambtenaar de beoordelaar en de tweede beoordelaar worden aangewezen, de strekking van een besluit heeft, dan nog vormt die aanwijzing een voorlopige maatregel die strekt ter voorbereiding van het eindbesluit over de beoordeling van de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst van de betrokkene overeenkomstig artikel 43 van het Statuut. De regelmatigheid van die maatregel kan dus alleen ter discussie worden gesteld in het kader van een beroep gericht tegen het definitieve beoordelingsrapport.

(cf. punten 16 en 17)

Referentie:

Hof: 7 april 1965, Weighardt/Commissie, 11/64, Jurispr. blz. 358, 376; 14 februari 1989, Bossi/Commissie, 346/87, Jurispr. blz. 303, punt 23

Gerecht van eerste aanleg: 22 juni 1990, Marcopoulos/Hof van Justitie, T‑32/89 en T‑39/89, Jurispr. blz. II‑281, punten 21 en 22; 7 september 2005, Krahl/Commissie, T‑358/03, JurAmbt. blz. I‑A‑215 en II‑993, punt 38

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 juni 2006, Grünheid/Commissie, F‑101/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑55 en II‑A‑1‑199, punt 33; 24 mei 2007, Lofaro/Commissie, F‑27/06 en F‑75/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 57, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg, zaak T‑293/07 P