Language of document : ECLI:EU:F:2014:234

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

15 oktober 2014

Zaak F‑23/11 RENV

AY

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Terugverwijzing naar het Gerecht na nietigverklaring – Bevordering – Bevorderingsronde 2010 – Vergelijking van verdiensten – Besluit om verzoeker niet te bevorderen”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee AY verzoekt om nietigverklaring van het besluit van de Raad van de Europese Unie om hem niet bevorderen naar de rang AST 9 in het kader van de bevorderingsronde 2010 en om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. AY draagt zijn eigen kosten in de zaken F‑23/11, T‑167/12 P en F‑23/11 RENV en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie in de zaak F‑23/11. De Raad van de Europese Unie draag zijn eigen kosten in de zaken T‑167/12 P en F‑23/11 RENV.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van de verdiensten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Criteria – Verdiensten – Inaanmerkingneming van de anciënniteit in de rang – Subsidiair karakter – Inaanmerkingneming van de bestendigheid van de verdiensten – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

1.      Bij de beoordeling van het dienstbelang en van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten die bij een bevorderingsbesluit uit hoofde van artikel 45 van het Statuut in aanmerking moeten worden genomen, beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een ruime beoordelingsvrijheid en moet het toezicht van de Unierechter op dat gebied beperkt blijven tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar oordeel konden brengen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet een kennelijk onjuist gebruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt. De Unierechter kan zijn beoordeling van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten derhalve niet in de plaats stellen van de beoordeling van het tot aanstelling bevoegd gezag.

Zonder verlies van de nuttige werking die aan de beoordelingsmarge van het tot aanstelling bevoegd gezag moet worden toegekend, is er sprake van een kennelijke fout wanneer deze gemakkelijk herkenbaar is en aan de hand van de criteria waarvan de wetgever bevorderingsbesluiten afhankelijk heeft willen stellen, duidelijk aan het licht kan worden gebracht.

Hiertoe beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over de statutaire bevoegdheid om de in artikel 45 van het Statuut bedoelde vergelijking van de verdiensten te verrichten volgens de procedure of methode die het het meest geschikt acht.

(cf. punten 38‑40)

Referentie:

Hof: arrest Bouteiller/Commissie, 324/85, EU:C:1987:59, punt 6

Gerecht van de Europese Unie: arrest Commissie/Dittert, T‑51/08 P, EU:T:2011:702, punt 54

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Canga Fano/Raad, F‑104/09, EU:F:2011:29, punt 35

2.      Hoewel uit artikel 45 van het Statuut geen beginsel kan worden afgeleid volgens hetwelk een ambtenaar moet worden bevorderd wanneer hij niet is tekortgeschoten, noch een beginsel van regelmatige loopbaanprogressie dat de administratie zou verplichten om een ambtenaar automatisch te bevorderen enkel op grond van het feit dat hij een bepaalde diensttijd in de rang heeft, sluit deze bepaling evenwel niet uit dat voor de bevordering de verdiensten van de ambtenaren gedurende de gehele in de rang doorgebrachte periode in aanmerking worden genomen.

Het criterium van de bestendigheid van de verdiensten staat niet los van de drie in artikel 45, lid 1, van het Statuut uitdrukkelijk genoemde, primair in aanmerking te nemen criteria voor de vergelijking van de verdiensten, maar valt rechtstreeks onder het eerste daarvan, dat is gebaseerd op de rapporten die over de ambtenaren zijn uitgebracht. Meer specifiek kan door dit beoordelingselement beter rekening worden gehouden met alle verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren, gemeten aan de hand van dat eerste criterium.

Het gebruik van het meervoud in de formulering „de beoordelingsrapporten van de ambtenaren” in artikel 45, lid 1, van het Statuut duidt er overigens op dat het tot aanstelling bevoegd gezag in beginsel rekening moet houden met alle rapporten die over ambtenaren zijn uitgebracht sinds hun aanvang in de rang, hetgeen noodzakelijkerwijs betekent dat rekening wordt gehouden met een criterium als dat van de bestendigheid van de verdiensten.

(cf. punten 50, 58 en 59)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest Stols/Raad, T‑95/12 P, EU:T:2014:3, punten 41 en 42

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Barbin/Parlement, F‑68/09, EU:F:2011:11, punt 90, en Canga Fano/Raad, EU:F:2011:29, punt 68