Language of document : ECLI:EU:F:2009:152

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

17 november 2009

Zaak F‑57/08

Armida Palazzo

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Pensioenen – Overschrijving van pensioenrechten – Als plaatselijk functionaris verworven rechten – Berekening van extra pensioenjaren”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Palazzo in wezen de nietigverklaring vordert van het besluit van het hoofd van de afdeling „Pensioenen” van het Bureau „Beheer en afwikkeling van individuele rechten” van 24 oktober 2007 houdende berekening van de extra communautaire pensioenjaren volgende uit haar als plaatselijk functionaris verworven rechten.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoekster draagt, behalve haar eigen kosten, alle kosten van de Commissie. De Raad van de Europese Unie, interveniënt aan de zijde van de Commissie, draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Gelijke behandeling – Ongelijke behandeling van verschillende categorieën ambtenaren op gebied van statutaire waarborgen en voordelen van sociale zekerheid – Geen discriminatie

2.      Ambtenaren – Pensioenen – Berekening van pensioenjaren – Inaanmerkingneming van als hulpfunctionaris vervulde diensttijd – Voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 4)

1.      De statutaire verschillen tussen de diverse categorieën personen die bij de Gemeenschappen in dienst zijn, hetzij als ambtenaren in eigenlijke zin, hetzij als functionarissen van verschillende categorieën die vallen onder de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, kunnen niet ter discussie worden gesteld. De omschrijving van elk van die categorieën beantwoordt namelijk aan rechtmatige behoeften van de gemeenschapsadministratie en aan de aard van de – vaste of tijdelijke – werkzaamheden waarmee zij is belast. Het stond de gemeenschapswetgever derhalve vrij om in artikel 4 van bijlage VIII bij het Statuut te bepalen, dat enkel ambtenaren, tijdelijk functionarissen en arbeidscontractanten de mogelijkheid hebben om voor de berekening van de pensioenrechten te verzoeken dat de totale duur van de dienst die zij als ambtenaar, als tijdelijk functionaris of als arbeidscontractant binnen de instellingen hebben vervuld in aanmerking wordt genomen.

Bovendien kan een plaatselijk functionaris niet aanvoeren dat hij ten opzichte van andere categorieën ambtenaren wordt benadeeld en daardoor ongelijk wordt behandeld noch zelfs dat er sprake is van een ongerechtvaardigde en onevenredige discriminatie, daar hij zich als plaatselijk functionaris niet in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van andere categorieën functionarissen. De statutaire verschillen tussen plaatselijk functionarissen enerzijds en ambtenaren of andere personeelsleden anderzijds kunnen niet op grond van het beginsel van gelijke behandeling ter discussie worden gesteld, aangezien deze objectieve juridische verschillen op het gebied van de statutaire waarborgen, de indeling, de bezoldiging en de sociale voordelen van fundamentele aard zijn. Het feit dat bepaalde categorieën personen die bij de Gemeenschappen in dienst zijn vanuit het oogpunt van statutaire waarborgen en voordelen van sociale zekerheid mogelijk garanties of voordelen genieten die aan andere categorieën niet zijn toegekend, vormt derhalve geen discriminatie.

(cf. punten 38 en 39)

Referentie:

Hof: 6 oktober 1983, Celant e.a./Commissie, 118/82‑123/82, Jurispr. blz. 2995, punt 22

Gerecht van eerste aanleg: 9 juli 2007, De Smedt/Commissie, T‑415/06 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 54 en 55, en de aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: 19 oktober 2006, De Smedt/Commissie, F‑59/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑109 en II‑1‑1‑409, punt 76; 12 maart 2009, Arpaillange e.a./Commissie, F‑104/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 61

2.      Voor de gelijkstelling van de als hulpfunctionaris vervulde diensttijd met de als tijdelijk functionaris vervulde diensttijd, met het oog op de inaanmerkingneming ervan voor de communautaire pensioenregeling, is het nodig dat het ambt overeenkomende met de door de betrokkene verrichte werkzaamheden in de lijst van het aantal ambten van de instelling was opgenomen en was opengevallen, en dat de verrichte werkzaamheden niet van voorbijgaande aard waren, met andere woorden dat het vaste taken in dienst van de Gemeenschappen betrof.

(cf. punten 44 en 48)

Referentie:

Hof: 1 februari 1979, Deshormes/Commissie, 17/78, Jurispr. blz. 189, punt 51; 23 februari 1983, Toledano Laredo en Garilli/Commissie, 225/81 en 241/81, Jurispr. blz. 347, punten 7 en 12