Language of document : ECLI:EU:F:2013:80

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Enkelvoudige kamer)

18 juni 2013

Zaak F‑114/11

João Manuel Rodrigues Regalo Corrêa

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Schooltoelage – Voorwaarden voor toekenning – Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron – Beroep kennelijk ongegrond”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Rodrigues Regalo Corrêa vraagt om nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van het Europees Parlement om het bedrag van de financiële steun die zijn zoon ontvangt van het Centre de documentation et de l’information sur l’enseignement supérieur van het Groothertogdom Luxemburg (hierna: „Cedies”) in aftrek te brengen op de aan ambtenaren verleende statutaire schooltoelage en, en tweede, het besluit van het Parlement om over te gaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde.

Beslissing:      Het beroep van Rodrigues Regalo Corrêa wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard. Rodrigues Regalo Corrêa draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Schooltoelage – Voorwaarden voor toepassing van de anticumulatieregel voorzien in artikel 67, lid 2, van het Statuut in geval van betaling van soortgelijke toelagen uit andere bron – Toepassing op Luxemburgse financiële uitkering voor studenten – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 67, lid 1, sub c, en lid 2)

2.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Nationale toelagen – Anticumulatieregel

(Ambtenarenstatuut, art. 67, lid 2, bijlage VII, art. 1‑3)

1.      Alleen vergelijkbare en op hetzelfde doel gerichte toelagen zijn „soortgelijk” in de zin van de in artikel 67, lid 2, van het Statuut neergelegde anticumulatieregel op het gebied van gezinstoelagen. Doorslaggevend voor de kwalificatie als soortgelijke toelage is het doel dat met de betrokken toelagen wordt nagestreefd.

De in artikel 67, lid 1, sub c, van het Statuut bedoelde schooltoelage en de Luxemburgse financiële uitkering die in de vorm van beurzen en leningen wordt toegekend en die tot doel heeft studenten financiële steun te geven die bedoeld is om hen in staat te stellen te voorzien in hun studiekosten en in hun onderhoud in het kader van de voortzetting van hun studie, hebben een soortgelijk doel aangezien zij beogen bij te dragen aan de opleidingskosten van het kind dat ten laste van de ambtenaar komt.

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de begunstigden van de beide uitkeringen niet dezelfde zijn. Dat de statutaire toelage wordt toegekend aan de ambtenaar en de nationale uitkering door het kind wordt ontvangen of formeel aan hem wordt toegekend, is niet doorslaggevend voor de vraag of die uitkeringen soortgelijk zijn in de zin van artikel 67, lid 2, van het Statuut. Evenmin is doorslaggevend dat de nationale toelage wordt toegekend wegens het wonen op het nationale grondgebied en dus, in tegenstelling tot de statutaire schooltoelage, geen verband houdt met een arbeidsverhouding.

(cf. punten 38‑40)

Referentie:

Hof: 13 oktober 1977, Gelders-Deboeck/Commissie, 106/76, punt 16; 13 oktober 1977, Emer-van den Branden/Commissie, 14/77, punt 15; 18 december 2007, Weiβenfels/Parlement, C‑135/06 P, punt 89

Gerecht van eerste aanleg: 10 mei 1990, Sens/Commissie, T‑117/89, punt 14; 11 juni 1996, Pavan/Parlement, T‑147/95, punt 41

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 februari 2007, Guarneri/Commissie, F‑62/06, punten 39, 40 en 42; 5 juni 2012, Giannakouris/Commissie, F‑83/10, punt 37; 5 juni 2012, Chatzidoukakis/Commissie, F‑84/10, punt 37

2.      Volgens artikel 67, lid 2, van het Statuut moeten ambtenaren die gezinstoelagen genieten opgave doen van soortgelijke toelagen die uit andere bron worden ontvangen. Deze bepaling moet aldus worden uitgelegd dat het aan de instellingen staat om te bepalen of de toelagen waarvan de ambtenaren of andere personeelsleden uit hoofde van de in die bepaling vervatte verplichting opgave doen, soortgelijk zijn aan de gezinstoelagen die uit hoofde van de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut worden ontvangen.

(cf. punten 55 en 56)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 6 maart 1996, Schelbeck/Parlement, T‑141/95, punten 38 en 39