Language of document : ECLI:EU:C:2014:106

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. MENGOZZI

van 26 februari 2014 (1)

Zaak C‑162/13

Damijan Vnuk

tegen

Zavarovalnica Triglav d.d.

[verzoek van het Vrhovno sodišče (Slovenië) om een prejudiciële beslissing]

„Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ – Ongeval dat is veroorzaakt door tractor met aanhangwagen tijdens opstapelen van hooibalen in hooischuur”





1.        In deze zaak wordt het Hof verzocht de werkingssfeer te preciseren van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid.(2)

2.        Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bepaalt dat „[i]edere lidstaat [...], onverminderd de toepassing van artikel 4, de nodige maatregelen [treft] opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.” Om de werkingssfeer van richtlijn 72/166 te preciseren, moet er dus eensgezindheid bestaan over de begrippen „voertuig” en „deelneming aan het verkeer”.

I –    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

3.        Het ongeval dat tot het hoofdgeding aanleiding heeft gegeven, heeft zich op 13 augustus 2007 voorgedaan en is, volgens de toelichting van de verwijzende rechter, veroorzaakt door een tractor die was voorzien van een aanhangwagen – een voertuig waarvoor effectief een verplichte verzekering was afgesloten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – tijdens het opstapelen van hooibalen op de zolder van een hooischuur. Toen de bestuurder van de tractor met de aanhangwagen achteruitreed om met de aanhangwagen de hooischuur binnen te rijden, heeft de aanhangwagen een ladder omgestoten waarop verzoeker in het hoofdgeding, D. Vnuk, was geklommen. Vnuk is van de ladder gevallen en heeft zich hierbij verwond. Hij heeft bij de Sloveense rechterlijke instanties tegen de verzekeraar bij wie de eigenaar van de tractor zijn voertuig had verzekerd, een vordering ingesteld tot vergoeding van immateriële schade.

4.        Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is de vordering afgewezen op grond dat, in wezen, de verplichte verzekering voornamelijk strekt tot risicoverdeling en bescherming van de belangen van benadeelden en passagiers in het wegverkeer. De omstandigheden van Vnuks ongeval vertonen niet de typische kenmerken van een verkeerssituatie en het door Vnuk geleden nadeel is niet ontstaan door het besturen van een voertuig op de verkeerswegen. Voorts is, in de omstandigheden van het hoofdgeding, de tractor niet als voertuig maar als werktuig gebruikt. Een dergelijk gebruik van een tractor valt niet onder de dekking van de verplichte verzekering aangezien deze verzekering enkel ziet op verkeersongevallen, dat wil zeggen ongevallen die zich hebben voorgedaan naar aanleiding van het gebruik van een voertuig in het wegverkeer.

5.        Vnuk heeft toestemming gekregen om bij de verwijzende rechter hogere voorziening in te stellen tegen het arrest van de appelrechter. Artikel 15 van de Zakon o obveznih zavarovanjih v prometu (wet betreffende de verplichte verzekering in het wegverkeer; hierna: „ZOZP”) bepaalt dat „de eigenaar van een voertuig een overeenkomst moet sluiten voor de verzekering tegen aansprakelijkheid voor aan derden veroorzaakte schade door het gebruik van voertuigen, wegens overlijden, lichamelijk letsel, invaliditeit, verlies en beschadiging van zaken (hierna: ‚verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven’), met uitzondering van de aansprakelijkheid voor schade aan zaken die hij met zijn instemming vervoert”. Vnuk is dus van mening dat de appelrechter deze bepaling te eng heeft uitgelegd. Het begrip „deelneming aan het verkeer” is ruimer dan enkel het verkeer op de openbare weg. Voorts is op het moment van het ongeval de tractor niet gebruikt als een werktuig, aangezien een tractor met een aanhangwagen als voertuig moet worden aangemerkt. Het ongeval valt derhalve onder de verplichte aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 15 ZOZP.

6.        Verweerster in het hoofdgeding is daarentegen van mening dat het ongeval zich heeft voorgedaan in een werksituatie voor een hooischuur en niet tijdens het gebruik van de tractor als voertuig in het wegverkeer, en evenmin in een verkeerssituatie in de strikte zin van het woord. Voorts wijst zij erop dat de verzekeringspremie wordt berekend volgens een tarieflijst die rekening houdt met de risico’s die aan elke categorie voertuigen eigen zijn. Tractoren behoren volgens deze tarieflijst tot de categorie van voertuigen die een geringer risico vormen, aangezien zij veel minder worden gebruikt als voertuig in het wegverkeer, waardoor de verzekeringspremies lager uitvallen. Dit zou anders zijn wanneer situaties als die in het hoofdgeding eveneens onder de verplichte aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 15 ZOZP zouden vallen.

7.        De verwijzende rechter wijst erop dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet in het nationale recht is omschreven en dat deze leemte incidenteel wordt opgevuld in de rechtspraak. In dit verband is het volgens de nationale rechters in beginsel niet doorslaggevend of de schade op de openbare weg is ontstaan, en/of het voertuig stilstond dan wel of de motor was uitgeschakeld. Daarentegen wordt niet ervan uitgegaan dat de verplichte aansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 15 ZOZP ziet op situaties waarin een voertuig als werktuig fungeert, bijvoorbeeld wanneer de tractor als werktuig op een veld wordt gebruikt.

8.        Aangezien de verzekeringsplicht inzake wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, haar oorsprong vindt in het Unierecht, merkt de verwijzende rechter verder op dat noch richtlijn 72/166, en in het bijzonder artikel 3, lid 1, ervan, noch de daaropvolgende richtlijnen(3) een definitie geven van het begrip „deelneming aan het verkeer”. Dit begrip kan worden opgevat hetzij in de zin van het gebruik van een voertuig in het wegverkeer – en in dit geval heeft Vnuks ongeval zich niet voorgedaan in een verkeerssituatie aangezien het niet is veroorzaakt door een voertuig en niet in het verkeer plaatsvond –, hetzij in de zin van het gebruik en/of de werking van een voertuig, ongeacht of het ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de deelneming aan het verkeer van voertuigen.

9.        Daarom heeft het Vrhovno sodišče (Slovenië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof bij verwijzingsbeslissing, die op 29 maart 2013 bij het Hof is ingekomen, krachtens artikel 267 VWEU de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet het begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn [72/166] aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de omstandigheden van de onderhavige zaak, waarin de verzekeringsnemer van verweerster tijdens het opstapelen van hooibalen in een hooischuur met een tractor die was voorzien van een aanhangwagen, is gebotst tegen een ladder waarop verzoeker was geklommen, omdat het ongeval zich niet in een wegverkeerssituatie heeft voorgedaan?”

II – Procesverloop voor het Hof

10.      De Duitse en de Ierse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof.

III – Juridische beoordeling

11.      Alvorens tot de kern van de zaak te komen, wil ik opmerken dat deze zaak – hoewel de feiten van het hoofdgeding op het eerste gezicht iets van een anekdote weg hebben – meer haken en ogen heeft dan het lijkt. Er komt een lacune in het Unierecht aan het licht en het is thans de taak van het Hof om deze lacune weg te nemen in een rechtsgebied dat zeer polymorf is omdat door of met een voertuig veroorzaakte ongevallen vele gedaantes kunnen aannemen. Bijgevolg zou het voor het Hof nuttig zijn om een standpunt in te nemen dat kan bijdragen aan de beslechting van het hoofdgeding, door stil te staan bij de specifieke kenmerken van de onderhavige zaak zonder een definitieve uitlegging te willen geven van het begrip „deelneming aan het verkeer”.

12.      De bijzondere terughoudendheid waartoe ik oproep, is enkel ingegeven door het onvermogen om op een zodanig gevarieerd gebied met één enkele definitie te omvatten wat kan worden verstaan onder een ongeval ten gevolge van de deelneming aan het verkeer of het gebruik van een motorrijtuig. Het moge duidelijk zijn dat deze terughoudendheid niet wordt gedicteerd door de bezorgdheid die in het hoofdgeding is geuit door verweerster, die – hetgeen uiteindelijk niet zo verwonderlijk is uit het oogpunt van een verzekeringsmaatschappij – zich beroept op het financiële risico waaraan de verzekeraars en dus, op termijn, de consumenten zouden worden blootgesteld, mocht het Hof beslissen dat het ongeval dat tot het hoofdgeding heeft geleid, valt onder de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven.

13.      De ene, door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag is in feite tweeledig. Gelet op de discussie die is gevoerd voor de verschillende nationale rechterlijke instanties die van het hoofdgeding kennis hebben genomen, lijkt het mij allereerst nuttig om van meet af aan terstond te bevestigen dat een tractor kan worden aangemerkt als een voertuig in de zin van artikel 1, punt 1, van richtlijn 72/166. Vervolgens moet worden nagegaan of het door Vnuk geleden nadeel voortkomt uit hetzij de deelneming aan het wegverkeer van de tractor als voertuig, hetzij het gebruik ervan, en of het ongeval waarvan hij het slachtoffer is geworden ook werkelijk, om die reden, binnen de werkingssfeer valt van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 bedoelde verzekeringsplicht inzake de wettelijke aansprakelijkheid.

A –    De tractor die het ongeval heeft veroorzaakt, moet worden aangemerkt als een voertuig in de zin van artikel 1, punt 1, van richtlijn 72/166

14.      Ingevolge artikel 1, punt 1, van richtlijn 72/166 is de richtlijn van toepassing op „alle rij‑ of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij‑ of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers”.

15.      Artikel 4 van richtlijn 72/166 bepaalt dat iedere lidstaat van het bepaalde in artikel 3 kan afwijken voor bepaalde categorieën personen en voertuigen. Hiervan moet een lijst worden opgemaakt die aan de andere lidstaten en de Commissie moet worden toegezonden.(4) Een aantal lidstaten, zoals de Republiek Malta of de Republiek Finland, mag dan van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt – vaak juist om landbouwvoertuigen of tractoren die gewoonlijk op hun grondgebied gestald staan, van de verzekeringsplicht uit te sluiten –, voor de lidstaat waarin het hoofdgeding zich afspeelt, geldt dit evenwel niet.(5)

16.      Het staat dus buiten kijf dat de tractor die het ongeval heeft veroorzaakt, wel degelijk als een „voertuig” in de zin van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering moet worden aangemerkt. Verder blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de aanhangwagen die aan de tractor was gekoppeld, de ladder heeft omgestoten. Ook op dit punt is richtlijn 72/166 volstrekt duidelijk, aangezien hierin uitdrukkelijk is bepaald dat een aanhangwagen, zelfs wanneer die niet aan een voertuig is gekoppeld – hetgeen bij het ongeval in casu niet het geval lijkt te zijn – als een voertuig wordt beschouwd.

17.      Voorts biedt de regelgeving geen enkel tekstueel aanknopingspunt tot staving van het door verweerster in het hoofdgeding voor de verwijzende rechter gemaakte onderscheid tussen „werktuigen” en „voertuigen”. Dienaangaande deel ik de door de Commissie geuite bezorgdheid die haar reden vindt in de praktische moeilijkheden en de onzekerheid voor de slachtsoffers van ongevallen die een dergelijk criterium met zich zou brengen. Het is namelijk vaak moeilijk om bij deze categorie van voertuigen voor „gemengd” gebruik te bepalen wanneer zij niet langer als voertuig maar als werktuig worden ingezet. Hoe dan ook, een dergelijke beoordeling zou mogelijk gevolgen hebben voor de vraag of een ongeval al dan niet voortvloeit uit de deelneming van het voertuig aan het verkeer in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166, maar niet voor de kwalificatie, als zodanig, als voertuig in de zin van artikel 1, punt 1, van deze richtlijn.

B –    Begrip ongeval als gevolg van de deelneming aan het verkeer van voertuigen in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166

18.      Teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, stel ik voor om allereerst even terug te gaan naar de redenen die bij deze rechter twijfels over de uitlegging van de nationale wetgeving tot omzetting van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 hebben doen rijzen als gevolg van de terminologische verschillen tussen de taalversies van deze bepaling. Vervolgens moet met het oog op een eensluidende uitlegging dit voorschrift aan een grammaticale, teleologische en systematische analyse worden onderworpen. Ten slotte moet worden nagegaan welke gevolgen het resultaat van deze analyse heeft voor het thans aan het Hof voorgelegde concrete geval.

1.      Oorzaken van de twijfels: de terminologische onnauwkeurigheid van de Uniewetgever en de verschillen in de nationale praktijken

19.      Nu vaststaat dat het in casu gaat om een voertuig, rest de vraag of de hierdoor veroorzaakte schade daadwerkelijk uit een verkeerssituatie is voortgekomen. De problemen waarvoor de verwijzende rechter zich ziet geplaatst, vloeien voort uit taalkundige verschillen in de Uniewetgeving die de grondslag vormt voor de plicht tot verzekering van motorrijtuigen tegen wettelijke aansprakelijkheid.

20.      Voor een Franstalige lezer lijdt het, op het eerste gezicht, geen twijfel dat de richtlijnen motorrijtuigenverzekering – zoals reeds blijkt uit de titel ervan – betrekking hebben op de deelneming aan het verkeer van voertuigen.

21.      Men hoeft echter maar de Engelse versie van deze richtlijnen te raadplegen om te constateren dat bepaalde taalversies een regeling beogen van de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid die voortkomt uit het gebruik of de benutting van voertuigen.(6) Dit is ook het geval voor de Sloveense taalversie.

22.      Ditzelfde taalkundige verschil vindt men ook terug in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166.

23.      Volgens de Franstalige versie treft iedere lidstaat „toutes les mesures utiles [...] pour que la responsabilité civile relative à la circulation des véhicules ayant leur stationnement habituel sur son territoire soit couverte par une assurance”.(7) Hetzelfde geldt voor de Spaanse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Poolse en de Portugese taalversie.

24.      De Engelstalige versie van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 verplicht de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen „to ensure that civil liability in respect of the use of vehicles normally based in its territory is covered by insurance”.(8) Ook de Bulgaarse, de Tsjechische, de Estse, de Letse, de Maltese, de Slowaakse, de Sloveense en de Finse taalversie hanteren de term het gebruik van voertuigen.

25.      In de versie in het Duits, het Deens, het Litouws, het Hongaars, het Roemeens en het Zweeds van dat artikel 3, lid 1, wordt verwezen naar de verplichting om een verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid voor voertuigen af te sluiten.

26.      Uiteraard scheppen dergelijke verschillen verwarring over de exacte omvang van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 opgelegde verzekeringsplicht. Enerzijds kan deze plicht aldus worden opgevat dat de verzekeringsmaatschappijen enkel een schadevergoedingsverplichting hebben bij ongevallen in het wegverkeer – een begrip dat overigens nog uitlegging behoeft. Dit is het standpunt dat in het hoofdgeding voor de verwijzende rechter wordt ingenomen door de verwerende verzekeringsmaatschappij. Anderzijds kan deze verzekeringsplicht, in ruimere zin, aldus worden begrepen dat elk nadeel is gedekt, ongeacht hoe dit is verbonden met het gebruik of de werking van een voertuig en los van de vraag of het ongeval zich al dan niet heeft voorgedaan in een wegverkeerssituatie.

27.      Deze dubbelzinnigheid hebben de lidstaten bij de omzetting van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering niet weggenomen. Terwijl in de Duitse taalversie van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 sprake is van een verzekeringsplicht voor voertuigen, wordt in de Duitse en de Oostenrijkse omzettingsbepalingen verwezen naar het begrip gebruik van het voertuig.(9) In andere nationale teksten worden, gelijktijdig en zonder onderscheid, de termen „deelneming aan het verkeer” en „gebruik” van voertuigen gehanteerd, zoals in Kroatië, Letland, Litouwen en Portugal.

28.      Ook komt het voor dat de nationale rechtspraak zich losmaakt van de bewoordingen van de omzettingsbepalingen en de werkingssfeer van de verzekeringsplicht verruimt dan wel verengt. Zo heeft de Cour de cassation (Luxemburg) verklaard dat, tenzij bij overeenkomst anders is bepaald, een voertuig waarvoor een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen is afgesloten, onder de verzekeringsdekking valt ongeacht de plaats waar het zich bevindt en los van de vraag of de schade al dan niet tijdens de deelneming aan het verkeer is ontstaan.(10) De Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste administratieve rechter van Litouwen) heeft een engere uitlegging gehanteerd dan die welke zijn nationaal recht lijkt toe te staan door te verklaren dat de eigenaar van een voertuig dat betrokken was bij een ongeval op een afgesloten terrein, niet verzekeringsplichtig was.(11) Andere rechterlijke instanties hebben overigens verklaard dat ongevallen met een voertuig op een landbouwterrein of zogenoemd „afgesloten” terrein niet onder de dekking van de verplichte verzekering vallen.(12)

29.      Gelet op de verschillen tussen de taalversies van richtlijn 72/166 die aanleiding kunnen geven tot dergelijke uiteenlopende uitleggingen, heeft het Hof herhaaldelijk verklaard dat „het vereiste van een uniforme uitlegging van het [Unierecht] meebrengt dat de tekst van een bepaling in geval van twijfel niet op zichzelf mag worden beschouwd, maar integendeel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de tekst in de andere officiële talen [...], en met het oog op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt”.(13)

30.      Dit vereiste is des te dwingender nu de dubbelzinnigheid hier een begrip treft dat centraal staat in het gehele stelsel van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering, zodat het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 opgenomen begrip „deelneming aan het verkeer” of „gebruik” – waarvoor als zodanig voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten wordt verwezen –, moet worden beschouwd als een autonoom begrip van Unierecht en dus in de gehele Europese Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling.(14) Het zou namelijk zonder meer indruisen tegen de intentie van de wetgever en de door hem nagestreefde doelen – waarop ik zo meteen zal terugkomen – om de dekking van de verplichte verzekering te laten afhangen van de definitie die elke lidstaat voor zichzelf van de begrippen „deelneming aan het verkeer” en/of „gebruik” meent te moeten hanteren.

2.      Grammaticale en teleologische uitlegging van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering

31.      Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 moet worden gelezen in het licht van de verduidelijkingen door latere richtlijnen wanneer moet worden bepaald welke verplichtingen voor de lidstaten gepaard gaan met het vereiste om de nodige maatregelen te treffen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.(15)

32.      Van meet af aan zij erop gewezen dat de richtlijnen motorrijtuigenverzekering evenmin als van de begrippen „deelneming aan het verkeer” of „gebruik” van voertuigen een definitie bevatten van de begrippen „ongeval” of „schade”.

33.      Voorts kan een zekere evolutie worden onderkend in het begrippenveld waarvan de wetgever zich telkens heeft bediend wanneer hij een andere richtlijn vaststelde. Zo staat in richtlijn 72/166 vooral het voertuig centraal, a priori in de context van de deelneming aan het verkeer: er wordt verwezen naar „voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald”(16), „reizigersverkeer” en „tot het verkeer [...] toegelaten”(17). Geleidelijk wordt in de tekst van de richtlijnen deze „voertuigcentrische” benadering losgelaten in het voordeel van een meer personalistische zienswijze en staat niet langer het voorwerp van de verzekering, te weten het voertuig, op de voorgrond, maar wordt steeds meer uitgegaan van de verschillende categorieën slachtoffers van ongevallen van wie de schade door de verplichte verzekering moet worden gedekt, waarbij het nu eens gaat om „inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder”(18), „bij een verkeersongeval betrokken partijen”(19) of „inzittenden”(20), en dan weer om „voetgangers, fietsers en andere niet‑gemotoriseerde weggebruikers”(21) en de „benadeelde van een ongeval”(22).

34.      Het ongeval zelf wordt op verschillende wijze aangeduid en niet altijd in verband gebracht met het wegverkeer of het gebruik van een voertuig. Er is tegelijk sprake van „een ongeluk dat [...] wordt veroorzaakt door een voertuig”(23), „ongevallen met motorrijtuigen”(24), „ongevallen die zijn veroorzaakt door [...] voertuigen”(25), „een ongeval met een motorrijtuig”(26), „verkeersongevallen”(27), „ongevallen die [...] veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen”(28), en van „ongevallen met motorrijtuigen”(29).

35.      Voorts lijkt het nuttig om op te merken dat artikel 8 van richtlijn 2000/26 een – gedeeltelijke – wijziging bewerkstelligt van richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan.(30) Deze wijziging heeft evenwel geen betrekking op de indeling van de risico’s die onder de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 bedoelde verplichte verzekering vallen, zoals die voortvloeit uit branche 10 van bijlage A bij richtlijn 73/239, die met betrekking tot de wettelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen ziet op „[e]lke aansprakelijkheid welke het gevolg is van het gebruik van motorrijtuigen (de aansprakelijkheid van de vervoerder daaronder begrepen)”.(31) Volgens de bewoordingen van richtlijn 73/239 lijkt het te dekken risico niet beperkt te zijn tot uitsluitend wegverkeerssituaties.

36.      Uit deze grammaticale analyse blijkt niet dat de wetgever een intrinsiek en uitsluitend verband heeft gelegd tussen de regeling van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering en het vereiste van een wegverkeerssituatie in de meest strikte, gewone zin van het woord, dat wil zeggen de verplaatsing van voertuigen over de hiertoe bestemde openbare weg. Dat bij de formulering van de richtlijnbepalingen geen begripsmatige rechtlijnigheid is gevolgd, doet bij mij de opvatting groeien dat de deelneming aan het wegverkeer weliswaar als uitgangspunt is genomen, maar dit uitgangspunt – zoals gezegd – een uitsluitend noch een doorslaggevend vereiste vormt.

37.      Deze vaststelling stuit niet af op de teleologische analyse van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering. De verankering in artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 van een verzekeringsplicht was aanvankelijk gefundeerd door het vereiste van de afschaffing van de controle van de verzekering die aan de grenzen van elke lidstaat plaatsvond alvorens het voertuig tot zijn grondgebied werd toegelaten, omdat die controle zowel het vrije verkeer van personen als het vrije verkeer van goederen belemmerde. Hoewel de afschaffing van de systematische controles sinds de eerste van deze richtlijnen is verwezenlijkt, heeft de wetgever zijn arsenaal van wetteksten voortdurend aangevuld, voornamelijk om geleidelijk te komen tot een nadere omschrijving van de behandeling die de slachtoffers moet worden gewaarborgd.(32) Zo blijkt volgens vaste rechtspraak van het Hof „uit de considerans van de [richtlijnen 72/166 en 84/5] duidelijk [...] dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan”.(33) De doelstelling van bescherming van de slachtoffers, die reeds met richtlijn 72/166 werd beoogd(34), kan dus niet als ondergeschikt worden aangemerkt ten opzichte van de doelstelling van vrijmaking van het verkeer van personen en goederen met het oog op de totstandkoming van de interne markt. Uit de rechtspraak ter zake kan worden afgeleid dat het Hof duidelijk ertoe neigt, de bepalingen die voor de slachtoffers mogelijk gunstig zijn, ruim en in hun voordeel uit te leggen en de bepalingen die een bepaalde categorie personen van de schadevergoedingsplicht zouden kunnen uitsluiten, daarentegen restrictiever uit te leggen.(35)

3.      Toepassing op het onderhavige geval

38.      Het Hof heeft met het oog op de uitlegging van het begrip „schade” van artikel 1, punt 2, van richtlijn 72/166 geoordeeld dat, bij gebreke van een nadere omschrijving ervan door de wetgever, niets erop wijst dat bepaalde schade van dat begrip zou moeten worden uitgesloten en dat niets in de eerste drie richtlijnen motorrijtuigenverzekering erop wijst dat de Uniewetgever de door die richtlijnen geboden bescherming had willen beperken door aan het begrip „schade” een enge uitlegging te geven.(36)

39.      Mijns inziens is in casu een redenering a pari mogelijk.

40.      Het is namelijk een feit dat het begrip „deelneming aan het verkeer” in slechts zeven van de tweeëntwintig beschikbare taalversies van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 voorkomt. Bovendien lijkt de woordkeuze die de Uniewetgever in de richtlijnen motorrijtuigenverzekering heeft gemaakt, niet uitsluitend en strikt beperkt te zijn tot ongevallen in het wegverkeer. Ten slotte heeft de Uniewetgever de waarborgen voor verkeersslachtoffers gestaag versterkt.

41.      Wanneer van het begrip „deelneming aan het verkeer” een ruime opvatting wordt gegeven, die nauwer aansluit bij het begrip dat in het merendeel van de taalversies wordt gebruikt, zou dit in deze omstandigheden niet erop neerkomen dat de bedoeling van de wetgever wordt verdraaid en bovendien blijkt een dergelijke ruime opvatting te sporen met de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het Hof. Op dit punt deel ik niet de bezorgdheid van de Ierse regering in verband met het beginsel van de rechtszekerheid en de voorzienbaarheid van de normen en ik wijs erop dat de indeling van het door de aansprakelijkheidsverzekering gedekte risico, waarvan sprake is in richtlijn 72/166, zelf verwijst naar het begrip „gebruik” van een voertuig en niet uitsluitend naar de deelneming aan het wegverkeer.(37)

42.      De uit hoofde van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 afgesloten verplichte verzekering moet dus, met naleving van de in alle richtlijnen motorrijtuigenverzekering bepaalde voorwaarden en grenzen, de schade dekken die wordt veroorzaakt door het gebruik van een voertuig, voor zover dit gebruik overeenkomt met de gewone functie van een voertuig. Dit betekent a fortiori dat de dekking zich uitstrekt tot alle wegverkeerssituaties.

43.      Het feit dat het ongeval waarvan Vnuk het slachtoffer is geworden, heeft plaatsgevonden op een privéterrein, lijkt niet doorslaggevend te zijn. In de eerste plaats werd het manoeuvre uitgevoerd op de binnenplaats van een boerderij, dat wil zeggen een berijdbaar terrein, hetgeen inhoudt dat personen dus worden blootgesteld aan de risico’s die inherent zijn aan het gebruik van voertuigen. In de tweede plaats zouden de bescherming van de slachtoffers – door de Uniewetgever terecht aangeduid als „zwakste partij”(38) – en hun dienovereenkomstige behandeling als doelstelling gevaar lopen wanneer de door deze slachtoffers geleden schade niet zou zijn gedekt op grond van het feit dat het betrokken voertuig niet op de openbare weg is gebruikt. Wordt uitgegaan van een ruime opvatting van het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van het „gebruik” van een voertuig, dan moet mijns inziens ook het standpunt worden aanvaard dat de door de verzekering gedekte ongevallen niet enkel de ongevallen zijn die zich op een openbare weg hebben voorgedaan. In de derde plaats zou een dergelijke benadering ook tegemoetkomen aan de andere, met name door richtlijn 72/166 nagestreefde doelstelling, namelijk het vrije verkeer van personen en goederen, aangezien de verplichte verzekering alle situaties dekt waarin gebruik wordt gemaakt van een voertuig – binnen de in het vorige punt aangegeven grenzen –, ongeacht het rechtsstatuut of de kwalificatie van de grond waarop het ongeval zich heeft voorgedaan.

44.      Aangezien het ongeval waarvan Vnuk het slachtoffer is geworden, is veroorzaakt doordat het voertuig achteruitreed, is ten slotte het schadeverwekkende feit in casu wel degelijk het gebruik van het voertuig als zodanig, zonder dat het voor de beslechting van het hoofdgeding nodig is nader te onderzoeken welke impact het gebruik van een voertuig als werktuig zou kunnen hebben op de werkingssfeer van de verzekeringsplicht.

45.      Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om te antwoorden dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166, gelezen in het licht van het autonome karakter van het begrip „deelneming aan het verkeer” zoals dat ook blijkt uit de richtlijnen motorrijtuigenverzekering, aldus moet worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet op het manoeuvre waarbij een tractor op de binnenplaats van een boerderij achteruitrijdt om de eraan gekoppelde aanhangwagen een hooischuur binnen te rijden.

IV – Conclusie

46.      Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Vrhovno sodišče te beantwoorden als volgt:

„Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, gelezen in het licht van het autonome karakter van het begrip ‚deelneming aan het verkeer’ zoals dat ook blijkt uit de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 8, blz. 17), de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33), richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (PB L 181, blz. 65), en richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 149, blz. 14), moet aldus worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet op het manoeuvre waarbij een tractor op de binnenplaats van een boerderij achteruitrijdt om de eraan gekoppelde aanhangwagen een hooischuur binnen te rijden.”


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 –      PB L 103, blz. 1.


3 – Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 8, blz. 17), Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33), richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (PB L 181, blz. 65), en richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 149, blz. 14) (hierna gezamenlijk: „richtlijnen motorrijtuigenverzekering”). Ook moet worden gewezen op richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11), waarmee op nuttige wijze deze materie is gecodificeerd maar die, ratione temporis, niet op het hoofdgeding van toepassing is.


4 – Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2005/14 is vastgesteld ter vervollediging van artikel 4 van richtlijn 72/166.


5 – De lijst van personen die zijn vrijgesteld van de verzekeringsplicht en de autoriteiten en instellingen die met de schadevergoeding zijn belast, kan worden geraadpleegd op het volgende internetadres: http://ec.europa.eu/internal_market/insurance/consumer/motor/index_fr.htm.


6 – In het Engels „the use”.


7 –      Cursivering van mij.


8 –      Cursivering van mij.


9 – Zie, in het Oostenrijkse recht, de wet inzake de verplichte verzekering tegen aansprakelijkheid voor motorrijtuigen (Kraftfahrzeug-Haftpflichtversicherungstgesetz, BGBl. 651/1994) en, in het Duitse recht, artikel 1 van de wet inzake de verplichte verzekering (Pflichtversicherungsgesetz).


10 – Arrest nr. 65/12 van de Cour de cassation van 20 december 2012.


11 – Zie beslissing nr. N575‑1685/2011 van 23 september 2011. De Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas heeft niettemin een beperktere opvatting gehanteerd van hetgeen een afgesloten terrein kan vormen, door, in diezelfde beslissing, te verklaren dat een bos, een bosrand of een greppel niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.


12 – Dit is met name het geval in de Bulgaarse, de Litouwse rechtspraak of de rechtspraak van het Verenigd Koninkrijk.


13 –      Arrest van 17 september 2009, Vorarlberger Gebietskrankenkasse (C‑347/08, Jurispr. blz. I‑8661, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie tevens in die zin arresten van 24 oktober 2013, Haasová (C‑22/12, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en Drozdovs (C‑277/12, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


14 – Zie arrest van 21 februari 2008, Tele2 Telecommunication (C‑426/05, Jurispr. blz. I‑685, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


15 – Zie punt 27 van mijn conclusie bij het arrest van 11 juli 2013, Csonka e.a. (C‑409/11).


16 – Artikelen 1, punt 4, 2, lid 2, en 3, lid 1, van richtlijn 72/166.


17 – Respectievelijk de zesde overweging van de considerans en artikel 6 van richtlijn 72/166.


18 – Artikel 1 van richtlijn 90/232.


19 – Artikel 5 van richtlijn 90/232.


20 – Punt 15 van de considerans van richtlijn 2005/14.


21 – Zie punt 16 van de considerans en artikel 4 van richtlijn 2005/14.


22 –      Artikel 4 van richtlijn 2005/14.


23 – Artikel 5 van richtlijn 72/166.


24 – Vierde overweging van de considerans van richtlijn 90/232.


25 – Achtste overweging van de considerans van richtlijn 90/232, artikel 1, lid 3, van richtlijn 2000/26, punten 5, 7 en 8 van de considerans en artikel 4 van richtlijn 2005/14.


26 – Punten 8, 11 en 20 van de considerans van richtlijn 2000/26.


27 – Punt 14 van de considerans van richtlijn 2000/26.


28 – Artikel 1, lid 1, eerste alinea, en lid 2, van richtlijn 2000/26. Voor een gelijkaardige formulering zie artikel 1, lid 1, tweede alinea, van die richtlijn.


29 – Punten 20‑23 van de considerans van richtlijn 2005/14.


30 –      PB L 228, blz. 3.


31 –      Cursivering van mij. De Franse taalversie komt hier dicht in de buurt van – om maar enkele te noemen – de Engelse („the use”) of de Italiaanse („l’uso”) taalversie.


32 – Een korte schets van de evolutie in deze slachtofferbescherming is hier op zijn plaats. Richtlijn 84/5 heeft het beginsel vastgesteld van de verplichte dekking van zowel materiële schade als lichamelijk letsel, de gegarandeerde minimale schadevergoedingsbedragen bepaald en de oprichting voorgeschreven van een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet‑geïdentificeerd of niet‑verzekerd voertuig te vergoeden (artikel 1 van richtlijn 84/5), de uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen beperkt (artikel 2 van richtlijn 84/5), en de dekking uitgebreid tot de familieleden van de verzekeringsnemer, van de bestuurder of van enig ander persoon die bij een ongeval wettelijk aansprakelijk wordt gesteld (artikel 3 van richtlijn 84/5). Richtlijn 90/232 heeft de dekking uitgebreid tot lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer (artikel 1 van richtlijn 90/232) en het recht van de bij een verkeersongeval betrokken partijen gewaarborgd om kennis te nemen van de identiteit van de betrokken verzekeringsonderneming (artikel 5 van richtlijn 90/232). Vervolgens heeft richtlijn 2000/26 bijzondere bepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op benadeelden (artikel 1 van richtlijn 2000/26), zoals het recht op een rechtstreekse vordering (artikel 3 van richtlijn 2000/26), de verplichte aanwijzing van een schaderegelaar (artikel 4 van richtlijn 2000/26), de oprichting van een nieuw informatiecentrum (artikel 5 van richtlijn 2000/26) en de oprichting van een schadevergoedingsorgaan (artikel 6 van richtlijn 2000/26). Tot slot heeft richtlijn 2005/14 de vaststelling mogelijk gemaakt van minimale dekkingsbedragen en de herziening ervan elke vijf jaar, alsmede de verruiming van het werkterrein van het in richtlijn 84/5 bedoelde orgaan tot materiële en letselschade (artikel 2 van richtlijn 2005/14). Zij heeft de uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen nog meer beperkt en deze dekking uitgebreid tot het lichamelijk letsel en de materiële schade die worden geleden door voetgangers, fietsers en andere weggebruikers, verboden dat door verzekeringsondernemingen tegenover de slachtoffers van een ongeval een franchise wordt ingeroepen, en het recht van laatstgenoemden op inlichtingen nog uitgebreid (artikel 4 van richtlijn 2005/14).


33 – Arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida (C‑300/10, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Cursivering van mij.


34 – Zie in die zin arresten van 28 maart 1996, Ruiz Bernáldez (C‑129/94, Jurispr. blz. I‑1829, punt 18), en 1 december 2011, Churchill Insurance Company en Evans (C‑442/10, Jurispr. blz. I‑12639, punt 30). Deze doelstelling is onlangs nog in herinnering gebracht [zie arresten Haasová (aangehaald in voetnoot 13, punten 47 en 49) en Drozdovs (aangehaald in voetnoot 13, punten 38 en 40)].


35 – Zie met name arresten van 14 september 2000, Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira (C‑348/98, Jurispr. blz. I‑6711), en 19 april 2007, Farrell (C‑356/05, Jurispr. blz. I‑3067), en arresten Haasová (aangehaald in voetnoot 13) en Drozdovs (aangehaald in voetnoot 13).


36 – Arrest Haasová (aangehaald in voetnoot 13, punten 53 en 54).


37 –      Zie punt 35 van deze conclusie.


38 – Zie artikel 4 van richtlijn 2005/14.