Language of document : ECLI:EU:C:2014:2199

Zaak C‑394/13

Ministerstvo práce a sociálních věcí

tegen

B.

(verzoek van de Nejvyšší správní soud om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EG) nr. 883/2004 – Toepasselijke nationale wettelijke regeling – Bepaling van de lidstaat die bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijslag – Omstandigheid dat een migrerende werknemer en zijn familie in een lidstaat wonen waar hun centrum van belangen is gelegen en waar gezinsbijslag is uitgekeerd – Aanvraag van gezinsbijslag in de lidstaat van herkomst na uitputting van het recht op bijslag in de lidstaat van de woonplaats – Nationale regeling van de lidstaat van herkomst die dergelijke bijslag toekent aan eenieder die in deze lidstaat een geregistreerd domicilie heeft”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 11 september 2014

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Vaststelling en beoordeling van de feiten van het geding – Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen – Beoordeling door de nationale rechter

(Art. 267 VWEU)

2.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Identificatie van de relevante elementen van Unierecht – Herformulering van de vragen

(Art. 267 VWEU)

3.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Gezinsbijslagen – Toepasselijke wetgeving – Bevoegdheid van een lidstaat op de enkele grond dat de aanvrager van de gezinsbijslagen een geregistreerd domicilie heeft in die lidstaat – Ontoelaatbaarheid – Onbevoegdheid van een lidstaat wegens het ontbreken van een nauwkeurige en bijzonder nauwe band tussen de betrokken situatie en het grondgebied van die lidstaat

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 592/2008, art. 13)

4.        Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Gezinsbijslagen – Toepasselijke wetgeving – Bevoegdheid van een lidstaat op de enkele grond dat de aanvrager van de gezinsbijslagen een geregistreerd domicilie heeft in die lidstaat – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 988/2009, art. 11)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 19)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 21)

3.        Verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 592/2008, en met name artikel 13 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat als bevoegd wordt beschouwd om aan een persoon gezinsbijslag toe te kennen op basis van het enkele feit dat deze persoon een geregistreerd domicilie op het grondgebied van deze lidstaat heeft, zonder dat hij en zijn gezinsleden in deze lidstaat werken of er gewoonlijk verblijven. Artikel 13 van deze verordening moet aldus worden uitgelegd dat het zich tevens verzet tegen het feit dat een lidstaat die niet bevoegd is ten aanzien van een bepaalde persoon, deze persoon toch gezinsbijslag toekent, tenzij er tussen de betrokken situatie en het grondgebied van deze eerste lidstaat een nauwkeurige en bijzonder nauwe band bestaat.

(cf. punt 30, dictum 1)

4.        Verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening nr. 988/2009, en met name artikel 11 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat als bevoegd wordt beschouwd aan een persoon gezinsbijslag toe te kennen op basis van het enkele feit dat deze persoon een geregistreerd domicilie op het grondgebied van deze lidstaat heeft, zonder dat hij en zijn gezinsleden in deze lidstaat werken of er gewoonlijk verblijven.

(cf. punt 36, dictum 2)