Language of document : ECLI:EU:F:2011:93

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

28 juni 2010

Zaak F‑49/10

Carlo De Nicola

tegen

Europese Investeringsbank

„Openbare dienst – Personeel van de Europese Investeringsbank – Ziektekostenverzekering – Weigering om ziektekosten te vergoeden – Verzoek om aanwijzing van onafhankelijk arts – Redelijke termijn”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU en artikel 41 van het personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, waarmee De Nicola vraagt om nietigverklaring van het besluit van 7 mei 2010 waarbij de directeur personeelszaken van de Europese Investeringsbank (hierna: „Bank”) niet-ontvankelijk heeft verklaard zijn op basis van artikel 41 van het personeelsreglement van de Bank ingediend verzoek om inleiding van een verzoeningsprocedure teneinde vergoeding van bepaalde ziektekosten te krijgen, alsmede om veroordeling van de Bank tot betaling van het bedrag van 3 000 EUR aan hem ter vergoeding van die kosten, vermeerderd met rente.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Beroep – Beroep tegen besluit van bij Bank ingesteld beroepscomité – Ontvankelijkheid – Uitzondering – Besluit dat geen heronderzoek van bestreden besluit inhoudt

(Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, art. 41)

2.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Beroep – Middelen – Middel ontleend aan niet-eerbiediging van procedure op gebied van ziektekostenverzekering – Falend middel met betrekking tot beroep tot nietigverklaring van besluit houdende weigering om procedure in te leiden

(Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, art. 35)

3.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Beroep – Termijn voor indiening van verzoek om bezwaarprocedure in te leiden – Analoge toepassing van artikelen 90 en 91 van Statuut

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, art. 35 en 41)

4.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Rechten en verplichtingen – Verplichting van Bank om in bezwarende besluiten rechtsmiddelen aan te geven waarover adressaten beschikken alsmede termijn – Ontbreken – Schending van zorgplicht en van beginsel van behoorlijk bestuur –Geen

1.      Vorderingen gericht tegen de standpuntbepaling van een beroepscomité dat binnen de Europese Investeringsbank op het gebied van de beoordeling van de personeelsleden is ingesteld, hebben tot gevolg dat bij de rechter van de Unie beroep wordt ingesteld tegen de beoordelingsrapporten waartegen dat administratieve beroep is ingesteld. Dit geldt eveneens voor vorderingen gericht tegen het besluit van een beroepscomité dat bevoegd is om uitspraak te doen over bezwaar tegen beoordelingsrapporten en besluiten op het gebied van bevordering.

Een besluit tot afwijzing van een verzoek om overeenkomstig artikel 41 van het personeelsreglement van de Bank de verzoeningsprocedure in te leiden, dat is gebaseerd op dezelfde gronden als het bestreden besluit en waarin de niet-ontvankelijkheid van het verzoek aan de orde wordt gesteld, vormt geen standpuntbepaling die in de plaats komt van het bestreden besluit. Een dergelijk afwijzend besluit verzet zich reeds door zijn voorwerp tegen een heronderzoek van het bestreden besluit, waarop de verzoeningsprocedure, indien deze was ingeleid, betrekking had moeten hebben.

(cf. punten 42 en 43)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 februari 2001, De Nicola/EIB, T‑7/98, T‑208/98 en T‑109/99, punt 132

2.      Een middel inzake niet-ontvankelijkheid volgens hetwelk een beroep niet is voorafgegaan door een interne procedure op het gebied van de ziektekostenverzekering kan per definitie niet slagen met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing om die procedure in te leiden, waarmee verzoeker nu juist de wettigheid betwist van het besluit waarbij de inleiding wordt geweigerd.

(cf. punt 57)

3.      In geschillen tussen de Europese Investeringsbank en haar personeelsleden, welke van nature lijken op uit de artikelen 90 en 91 van het Statuut voortvloeiende geschillen tussen de instellingen van de Unie en hun ambtenaren of personeelsleden, moet, nu het personeelsreglement niets daarover zegt en rekening houdend met de specifieke aard van de regeling welke van toepassing is op de personeelsleden van de Bank, aansluiting worden gezocht bij de regels van het Statuut en moeten deze naar analogie worden toegepast. Daar de bij de Bank ten behoeve van de personeelsleden gecreëerde bezwaarmogelijkheden en hun recht van beroep bij het Hof van Justitie hetzelfde doel hebben als de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut voorziene klacht‑ en beroepsprocedures, kan de analoge toepassing van een termijn van drie maanden, evenals voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, een juiste afstemming vormen tussen het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming enerzijds en het vereiste van rechtszekerheid anderzijds.

Bij gebreke van een termijn voor de indiening van een verzoek om aanwijzing van een derde arts in het kader van de regeling die bij de Bank is ingevoerd voor de vergoeding van ziektekosten, moet er dus van worden uitgegaan dat een dergelijk verzoek binnen drie maanden moet worden ingediend. Die procedure, waarmee een personeelslid het advies van de raadgevend arts van de Bank kan betwisten, is een voorwaarde voor het beroep bij de rechter. De procedure lijkt op dit punt meer op de in artikel 90, lid 2, van het Statuut voorziene klachtprocedure dan op de verzoeningsprocedure, die slechts facultatief is.

(cf. punten 62‑64, 66, 70 en 72)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: De Nicola/EIB, reeds aangehaald, punten 98‑101

4.      Ook al is het, gelet op de zorgplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur, zeer spijtig dat de bevoegde diensten een personeelslid niet volledig op de hoogte stellen van zijn rechten en zelf niet op de hoogte lijken te zijn van het bestaan van een verzoeningsprocedure, geen enkele tekst verplicht de Europese Investeringsbank om de beroepsmiddelen en ‑termijnen tegen een van haar bezwarende besluiten kenbaar te maken aan een persoonlid dat de adressaat van dat besluit is.

(cf. punt 79)