Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 20 november 2019 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Eerste Kamer – uitgebreid) van 10 september 2019 in zaak T-883/16, Republiek Polen/Europese Commissie

(Zaak C-848/19 P)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, D. Klebs, bijgestaan door H. Haller, Rechtsanwalt, T. Heitling, Rechtsanwalt, L. Reiser, Rechtsanwältin, V. Vacha, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Republiek Polen, Europese Commissie, Republiek Letland en Republiek Litouwen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 10 september 2019 in zaak T-883/16 vernietigen;

zaak T-883/16 terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie;

de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vijf middelen aan.

1. Eerste middel: het beginsel van energiesolidariteit is geen juridisch criterium, aangezien daaruit geen verplichtingen tot handelen voor uitvoerende organen volgen

Het beginsel van energiesolidariteit in artikel 194 VWEU is als algemeen leidend beginsel een zuiver politiek begrip en geen juridisch criterium.

Uit het primairrechtelijke beginsel van energiesolidariteit kunnen geen concrete rechten en verplichtingen voor de Unie en/of de lidstaten voortkomen. Uit dit abstracte leidend beginsel volgen met name geen verplichtingen voor uitvoerende organen, zoals bijvoorbeeld onderzoeksverplichtingen voor de Europese Commissie in het kader van haar besluitvorming.

Door zijn abstracte en onbepaalbare aard kan het begrip „energiesolidariteit” niet in rechte worden afgedwongen.

2. Tweede middel: het beginsel van energiesolidariteit was in casu niet van toepassing

Het beginsel van energiesolidariteit betreft een zuiver noodmechanisme dat uitsluitend in uitzonderingsgevallen en enkel onder strikte voorwaarden van toepassing is en juist niet bij ieder besluit van de Europese Commissie in aanmerking dient te worden genomen.

De voorwaarden voor toepassing van het noodmechanisme in het kader van het litigieuze besluit 2016 C(2016) 6950 van de Europese Commissie zijn niet vervuld.

3. Derde middel: de Europese Commissie heeft het beginsel van energiesolidariteit in acht genomen

Voor zover het beginsel van energiesolidariteit al van toepassing is op het litigieuze besluit 2016 C(2016)6950 van de Europese Commissie (quod non), heeft de Europese Commissie bij de besluitvorming dit beginsel in acht genomen:

Bij de besluitvorming heeft de Europese Commissie rekening gehouden met de gevolgen voor zowel de Poolse gasmarkt als de Europese gasmarkt in zijn geheel.

Bij de toetsing van de voorwaarden van artikel 36, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/73/EG diende alleen rekening te worden gehouden met de naleving van de voorzieningszekerheid als uitvloeisel van het beginsel van energiesolidariteit.

De voorzieningszekerheid van Polen kwam en komt niet in het gedrang.

4. Vierde middel: het beginsel van energiesolidariteit hoefde niet uitdrukkelijk in het besluit te worden vermeld

De Europese Commissie was niet verplicht om alle punten van haar motivering uitdrukkelijk in het litigieuze besluit 2016 C(2016)6950 te vermelden. Er bestaan geen procesrechtelijke voorschriften over de omvang van de verplichting van het Europese bestuur tot motivering van zijn besluiten.

De motivering van bestuurlijke maatregelen moet alleen het doel van de maatregel tot uitdrukking brengen, maar hoeft niet alle relevante feitelijke en juridische gegevens te specificeren.

De rechtmatigheid van besluiten van de Europese Commissie kan er niet van afhankelijk zijn of bepaalde begrippen in het besluit zijn vermeld.

5. Vijfde middel: geen nietigverklaring van het litigieuze besluit 2016 C(2016)6950 louter wegens de vermeende formele fout

Ook al zou het litigieuze besluit 2016 C(2016)6950 formeel onwettig zijn (quod non), dan zou dat niet tot nietigverklaring van het besluit leiden, aangezien besluiten die materieel gezien juist zijn, volgens artikel 263, lid  2, VWEU in beginsel niet louter wegens een vermeende formele fout nietig mogen worden verklaard.

____________