Language of document : ECLI:EU:C:2018:85

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

21 februari 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Richtlijn 2010/13/EU – Definities – Begrip ‚audiovisuele mediadienst’ – Werkingssfeer – Kanaal met reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s dat beschikbaar is op YouTube”

In zaak C‑132/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 12 januari 2017, ingekomen bij het Hof op 14 maart 2017, in de procedure

Peugeot Deutschland GmbH

tegen

Deutsche Umwelthilfe eV,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: C. Vajda (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Peugeot Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door L. Pechan en H. Prange, Rechtsanwälte,

–        Deutsche Umwelthilfe eV, vertegenwoordigd door J. Schütt, Rechtsanwältin,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Peugeot Deutschland GmbH en Deutsche Umwelthilfe eV over de publicatie door Peugeot Deutschland, op een videokanaal dat zij heeft bij de internetdienst YouTube, van een korte video over een nieuw model personenauto, zonder daarbij de gegevens inzake het officiële brandstofverbruik en de officiële CO2‑uitstoot van dat model te vermelden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        In overweging 22 van richtlijn 2010/13 staat te lezen:

„Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst massamedia te bestrijken voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie van het algemene publiek dienen, en dient zij audiovisuele commerciële communicatie te omvatten, maar geen betrekking te hebben op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e‑mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Onder de definitie dienen evenmin te vallen alle diensten waarvan het hoofddoel niet het aanbieden van programma’s is, d.w.z. waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel van de dienst. […]”

4        Artikel 1, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)      ‚audiovisuele mediadienst’:

i)      een dienst in de zin van de artikelen 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die valt onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie via elektronische communicatienetwerken in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/21/EG. Bedoelde audiovisuele mediadiensten zijn hetzij televisie-uitzendingen als gedefinieerd in punt e) van dit lid hetzij audiovisuele mediadiensten op aanvraag als gedefinieerd in punt g) van dit lid;

ii)      audiovisuele commerciële communicatie;

b)      ‚programma’: een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten [opgesteld] schema of [opgestelde] catalogus vormt en waarvan de vorm en de inhoud vergelijkbaar zijn met die van televisie-uitzendingen. Voorbeelden van programma’s zijn bioscoopfilms, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma’s en origineel drama;

[…]

e)      ‚televisieomroep’ of ‚televisie-uitzending’ (d.w.z. een lineaire audiovisuele mediadienst): een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst voor het gelijktijdig bekijken van programma’s op basis van een programmaschema;

[…]

g)      ‚audiovisuele mediadienst op aanvraag’ (d.w.z. een niet-lineaire audiovisuele mediadienst): een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst die de gebruiker de mogelijkheid biedt tot het bekijken van programma’s op diens individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de aanbieder van mediadiensten geselecteerde programmacatalogus;

h)      ‚audiovisuele commerciële communicatie’: beelden, al dan niet met geluid, welke dienen om rechtstreeks of onrechtstreeks de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten. Dergelijke beelden vergezellen of maken deel uit van een programma, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie. Vormen van audiovisuele commerciële communicatie zijn onder meer televisiereclame, sponsoring, telewinkelen en productplaatsing;

[…]”

5        Artikel 6 van richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto’s (PB 2000, L 12, blz. 16), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 (PB 2008, L 311, blz. 1) (hierna: „richtlijn 1999/94”), luidt:

„De lidstaten zorgen ervoor, dat al het reclamemateriaal het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-uitstootgegevens bevat van de modellen personenauto’s waarop het betrekking heeft, zulks in overeenstemming met bijlage IV.

De lidstaten bepalen zo nodig dat in andere reclamemiddelen dan het hierboven bedoelde reclamemateriaal, de gegevens inzake de officiële CO2-uitstoot en het officiële brandstofverbruik van het specifieke automodel waarop zij betrekking hebben, moeten worden vermeld.”

6        Het begrip „reclamemateriaal” wordt in artikel 2, punt 9, van richtlijn 1999/94 gedefinieerd als „alle drukwerk dat wordt gebruikt bij de afzet van, het adverteren voor en het bevorderen van de verkoop van voertuigen aan het publiek. Hieronder vallen ten minste technische handboeken, brochures, reclame in kranten en tijdschriften, in de vakpers en op affiches”.

7        Artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder c), van die richtlijn bepaalt dat de Commissie maatregelen neemt die gericht zijn op „het opstellen van aanbevelingen om de beginselen van de bepalingen inzake reclamemateriaal als bedoeld in artikel 6, [eerste alinea, van diezelfde richtlijn] toe te kunnen passen op andere media en materiaal”.

8        In lid 4, tweede alinea, tweede streepje, van de aanbeveling van de Commissie van 26 maart 2003 inzake de toepassing op andere media van de bepalingen van richtlijn 1999/94 betreffende reclamemateriaal (PB 2003, L 82, blz. 33) staat te lezen dat die aanbeveling niet geldt voor televisieomroepdiensten als bedoeld in artikel 1, onder a), van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB 1989, L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB 1997, L 202, blz. 60) en ingetrokken bij richtlijn 2010/13.

9        In artikel 1, onder a), van richtlijn 89/552, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36, werd het begrip „televisieomroepen” gedefinieerd. Vanaf de latere wijziging van die richtlijn bij richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 (PB 2007, L 332, blz. 27) werd in die bepaling een definitie gegeven van het begrip „audiovisuele mediadienst”, die in wezen identiek was aan de in artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13 vervatte definitie.

 Duits recht

10      § 5 van de Verordnung über Verbraucherinformationen zu Kraftstoffverbrauch, CO2-Emissionen und Stromverbrauch neuer Personenkraftwagen (Pkw‑EnVKV) (verordening betreffende consumenteninformatie over brandstofverbruik, CO2‑uitstoot en stroomverbruik van nieuwe personenauto’s) van 28 mei 2004 (BGBl. I, blz. 1474; hierna: „Pkw‑EnVKV”) bepaalt:

„(1)      Fabrikanten en dealers die reclamemateriaal maken, doen maken, verdelen of op een andere manier gebruiken, moeten ervoor zorgen dat daarin informatie wordt gegeven over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2‑uitstoot van de betrokken nieuwe modellen personenauto’s overeenkomstig deel I van bijlage 4.

(2)      Lid 1, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op

1.      in elektronische vorm verspreid reclamemateriaal,

2.      reclame door middel van elektronische, magnetische of optische opslagmedia,

met uitzondering van radio-omroepdiensten en audiovisuele mediadiensten in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13 […]”.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      Peugeot Deutschland verkoopt in Duitsland voertuigen van het merk Peugeot. Zij heeft bij de internetdienst YouTube een videokanaal, waarop zij op 17 februari 2014 een ongeveer 15 seconden durende video met de titel „Peugeot RCZ R Experience: Boxer” heeft geplaatst.

12      Deutsche Umwelthilfe heeft bij het Landgericht Köln (rechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) tegen Peugeot Deutschland beroep ingesteld op grond dat het ontbreken in de voornoemde video van informatie over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2‑uitstoot van het daarin gepresenteerde nieuwe voertuigmodel, in strijd was met § 5, lid 1, Pkw‑EnVKV.

13      Die rechter heeft het beroep van Deutsche Umwelthilfe toegewezen en het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) heeft het door Peugeot Deutschland tegen die beslissing ingestelde hoger beroep verworpen.

14      De verwijzende rechter, bij wie beroep in „Revision” is ingesteld tegen het in hoger beroep gewezen arrest, merkt op dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van het antwoord op de vraag of het aanbieden op YouTube van een kanaal met reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s een „audiovisuele mediadienst” in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13 vormt. Indien dat het geval zou zijn, zou Peugeot Deutschland op grond van § 5, lid 2, eerste volzin, tweede zinsdeel, Pkw‑EnVKV immers vrijgesteld zijn van de bij lid 1 van die § 5 opgelegde verplichting om in die video’s informatie te verstrekken over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2‑uitstoot van de betrokken modellen. Die vrijstelling is gebaseerd op de aanbeveling van de Commissie van 26 maart 2003 inzake de toepassing op andere media van de bepalingen van richtlijn 1999/94 betreffende reclamemateriaal, die op haar beurt is gebaseerd op artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder c), van die richtlijn.

15      De verwijzende rechter is van oordeel dat de video en het YouTubekanaal die aan de orde zijn in het hoofdgeding, geen „audiovisuele mediadienst” in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 vormen. Die video kan immers weliswaar als een „programma” in de zin van dat lid 1, onder b), worden aangemerkt, maar het hoofddoel van dat kanaal bestaat niet in de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie, zoals vereist is bij datzelfde lid, onder a), i).

16      Met betrekking tot de vraag of die video en dat kanaal onder artikel 1, lid 1, onder a), ii), van richtlijn 2010/13 vallen, vraagt de verwijzende rechter zich af – gelet op de definitie van „audiovisuele commerciële communicatie” in dat lid, onder h) – of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde video deel uitmaakt van een „programma” in de zin van dat lid, onder b), dat vergelijkbaar is met televisie-uitzendingen.

17      Daarom heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Biedt degene die bij de internetdienst YouTube een videokanaal heeft waarop internetgebruikers korte reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s kunnen bekijken, een audiovisuele mediadienst aan in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

18      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13 aldus moet worden uitgelegd dat de definitie van „audiovisuele mediadienst” zich uitstrekt tot hetzij een videokanaal als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is, waarop internetgebruikers korte reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s kunnen bekijken, hetzij een van die video’s op zichzelf beschouwd.

19      In dit verband bepaalt de definitie van „audiovisuele mediadienst” in artikel 1, lid 1, onder a), i), van die richtlijn in de eerste plaats met name dat het gaat om een dienst die valt onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie.

20      Die kenmerken van de programma’s voor de uitzending waarvan richtlijn 2010/13 een regelgevingskader biedt, worden op de voorgrond gesteld in overweging 22 van die richtlijn, waarin staat te lezen dat de definitie van audiovisuele mediadienst massamedia dient te bestrijken voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie van het algemene publiek dienen.

21      Een kanaal met reclamevideo’s bij de internetdienst YouTube als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is, kan niet worden geacht de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie als hoofddoel te hebben.

22      Zonder dat hoeft te worden bepaald of een reclamevideo een programma vormt als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13 en gedefinieerd in hetzelfde lid 1, onder b), moet immers worden vastgesteld dat een dergelijke video tot doel heeft het gepresenteerde product of de gepresenteerde dienst, uitsluitend voor commerciële doeleinden, te promoten.

23      Voor zover een reclamevideo de kijkers kan informeren, vermaken of vormen, zoals Peugeot Deutschland aanvoert, is dat alleen met het doel om en als middel om het reclamedoel van de betrokken video te verwezenlijken.

24      Derhalve volstaat het reclamedoel van een YouTubekanaal met reclamevideo’s om dat kanaal uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13, ook al zou dat kanaal kunnen voldoen aan de overige in die bepaling vermelde criteria en kenmerken van een audiovisuele mediadienst.

25      Aan die conclusie wordt niet afgedaan door de bewering van Peugeot Deutschland dat een dergelijke uitsluiting erop neerkomt dat haar reclamevideo’s anders worden behandeld dan niet voor reclamedoeleinden bestemde programma’s, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin de vrijheid van meningsuiting en van informatie is neergelegd.

26      In dit verband volstaat het erop te wijzen dat het argument dat het beginsel van gelijke behandeling vereist dat een kanaal met reclamevideo’s als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is, wordt opgenomen in de werkingssfeer van artikel 1, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2010/13, op de onjuiste premisse berust dat die video’s zich, wat het ermee nagestreefde doel betreft, in een vergelijkbare situatie bevinden als niet voor reclamedoeleinden bestemde programma’s.

27      In de tweede plaats bestaat de in artikel 1, lid 1, onder a), ii), van richtlijn 2010/13 bedoelde audiovisuele mediadienst in „audiovisuele commerciële communicatie”, die in dat lid 1, onder h), is gedefinieerd als „beelden, al dan niet met geluid, welke dienen om rechtstreeks of onrechtstreeks de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten. Dergelijke beelden vergezellen of maken deel uit van een programma, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie. Vormen van audiovisuele commerciële communicatie zijn onder meer televisiereclame, sponsoring, telewinkelen en productplaatsing”.

28      Een video als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, kan niet worden geacht een programma te vergezellen of daarvan deel uit te maken, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie. Voor zover een videokanaal als dat van Peugeot Deutschland enkel video’s bevat die afzonderlijke, los van elkaar staande elementen zijn, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde video, kan immers niet met recht worden betoogd dat die video een „programma” vergezelt of daarvan deel uitmaakt in de zin van artikel 1, lid 1, onder h), van richtlijn 2010/13.

29      Bovendien kan het argument van Peugeot Deutschland dat de voor reclamedoeleinden gebruikte beelden zich aan het begin en aan het einde van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde video bevinden en derhalve die video, die een programma vormt, vergezellen of daarvan deel uitmaken, niet worden aanvaard.

30      Gelet op de gebruikelijke betekenis van de woorden „vergezellen” en „deel uitmaken van”, kan er immers niet van worden uitgegaan dat de Uniewetgever door die woorden te gebruiken, heeft bedoeld te verwijzen naar afzonderlijke beelden die deel uitmaken, en zelfs de kern uitmaken, van een programma. Een video als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, heeft als geheel een verkoopbevorderend karakter en het zou kunstmatig zijn te stellen dat alleen met de beelden die zich aan het begin en aan het einde van die video bevinden, reclamedoeleinden worden nagestreefd.

31      Hieruit volgt dat, op grond van de precisering dat audiovisuele commerciële communicatie als gedefinieerd in artikel 1, lid 1, onder h), van richtlijn 2010/13 bestaat in beelden die een programma vergezellen of daarvan deel uitmaken, een reclamevideo als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, buiten de werkingssfeer van artikel 1, lid 1, onder a), ii), van die richtlijn valt.

32      Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13 aldus moet worden uitgelegd dat de definitie van „audiovisuele mediadienst” zich niet uitstrekt tot een videokanaal als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is, waarop internetgebruikers korte reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s kunnen bekijken, noch tot een van die video’s op zichzelf beschouwd.

 Kosten

33      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) moet aldus worden uitgelegd dat de definitie van „audiovisuele mediadienst” zich niet uitstrekt tot een videokanaal als dat welk in het hoofdgeding aan de orde is, waarop internetgebruikers korte reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s kunnen bekijken, noch tot een van die video’s op zichzelf beschouwd.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.