Language of document : ECLI:EU:F:2008:26

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

6 maart 2008

Zaak F‑46/06

Carina Skareby

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsjaar 2004 – Doelstellingen – Motiveringsplicht – Kennelijk onjuiste beoordeling”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot, kort samengevat, nietigverklaring van verzoeksters loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004 en tot veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding voor de beroeps- materiële en immateriële schade die zij zou hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling – Kennisgeving van ontwerp-loopbaanontwikkelingsrapport

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Verplichting om te bereiken doelstellingen vast te stellen – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling – Te late opstelling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

4.      Ambtenaren – Beroep – Middelen

5.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Noodzakelijke samenhang tussen specifieke beoordeling en toelichting

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

6.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

7.      Ambtenaren – Beroep – Middelen

1.      Volgens artikel 3, lid 1, zesde alinea, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen betreffende de buitenlandse dienst van de Commissie wordt het door de tweede beoordelaar en de beoordelingsautoriteit afgeronde loopbaanontwikkelingsrapport doorgegeven aan de ambtenaar. Die algemene uitvoeringsbepalingen schrijven niet voor dat die ambtenaar in een stadium vóór de afronding van dat rapport een ontwerp-loopbaanontwikkelingsrapport moet ontvangen.

Een ambtenaar kan zich dus niet baseren op een vergelijking tussen het ontwerp-loopbaanontwikkelingsrapport en het loopbaanontwikkelingsrapport betreffende de betrokken referentieperiode om de nietigverklaring van laatstgenoemd rapport te vorderen, op grond van een verschil tussen de beoordelingen van die twee documenten, aangezien de kennisgeving van het ontwerp-loopbaanontwikkelingsrapport geen deel uitmaakt van de eigenlijke procedure voor de opstelling van het betrokken loopbaanontwikkelingsrapport. De beoordelaars zijn dus niet verplicht om in het loopbaanontwikkelingsrapport uiteen te zetten waarom de beoordelingen in vergelijking met het ontwerp-loopbaanontwikkelingsrapport zijn gewijzigd.

(cf. punten 54 en 58)

2.      Uit artikel 8, lid 5, vierde alinea, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut blijkt dat de administratie verplicht is om doelstellingen en beoordelingscriteria voor de ambtenaar vast te stellen. Volgens deze bepaling moet het formele onderhoud tussen de beoordelaar en de ambtenaar aan het begin van elke beoordelingsronde niet alleen betrekking hebben op de beoordeling van de prestaties van die ambtenaar gedurende de referentieperiode, die zich uitstrekt van 1 januari tot en met 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt, maar eveneens op de vaststelling van doelstellingen voor het jaar volgende op de referentieperiode. Die doelstellingen vormen de referentiebasis voor de beoordeling van de prestaties.

(cf. punt 64)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 13 december 2007, Sundholm/Commissie, F‑42/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31

3.      Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kan een loopbaanontwikkelingsrapport niet nietig worden verklaard louter omdat het te laat is opgesteld. Vertraging bij de opstelling van een loopbaanontwikkelingsrapport kan de betrokken ambtenaar weliswaar aanspraak op vergoeding geven, maar kan de geldigheid van het loopbaanontwikkelingsrapport niet aantasten noch, bijgevolg, de nietigverklaring ervan rechtvaardigen.

(cf. punt 75)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 7 mei 2003, Den Hamer/Commissie, T‑278/01, JurAmbt. blz. I‑A‑139 en II‑665, punt 32; 13 december 2005, Cwik/Commissie, T‑155/03, T‑157/03 en T‑331/03, JurAmbt. blz. I‑A‑411 en II‑1865, punt 96; 7 maart 2007, Sequeira Wandschneider/Commissie, T‑110/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39

4.      Het is van weinig belang dat een verzoeker de ontbrekende of ontoereikende motivering van een handeling van een instelling te laat heeft aangevoerd, want als middel van openbare orde kan en moet zij door de gemeenschapsrechter in elk geval ambtshalve worden onderzocht. Geen enkele verzoeker verliest het recht om dit middel aan te voeren alleen omdat hij het in een eerder stadium niet heeft genoemd.

(cf. punt 96)

Referentie:

Hof: 20 februari 1997, Commissie/Daffix, C‑166/95 P, Jurispr. blz. I‑983, punt 24

Gerecht van eerste aanleg: 21 mei 1996, Kaps/Hof van Justitie, T‑153/95, JurAmbt. blz. I‑A‑233 en II‑663, punt 75; 3 oktober 2006, Nijs/Rekenkamer, T‑171/05, JurAmbt. blz. II‑A‑2‑999, punten 31 en 32

5.      Het loopbaanontwikkelingsrapport is niet kennelijk onsamenhangend wanneer bepaalde rubrieken van dat rapport een positief oordeel bevatten dat wordt tegengesproken door een kritische opmerking. Het is immers niet kennelijk omsamenhangend om in het algemeen de kwaliteit van het werk van de ambtenaar te erkennen, en niettemin bepaalde zwakheden of problemen te benadrukken.

(cf. punt 103)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 juli 2006, Vounakis/Commissie, T‑165/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑155 en II‑A‑2‑735, punt 94

6.      Het staat niet aan het Gerecht om zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van degenen die het werk van de beoordeelde persoon moeten beoordelen. De gemeenschapsinstellingen beschikken immers over een ruime beoordelingsvrijheid bij de beoordeling van het werk van hun ambtenaren. De waardeoordelen die in de loopbaanontwikkelingsrapporten over de ambtenaren worden uitgebracht, zijn niet vatbaar voor controle door de rechter; deze kan zich slechts uitspreken over eventuele vormgebreken, over kennelijke feitelijke fouten in de beoordeling door de administratie en over eventueel misbruik van bevoegdheid.

(cf. punt 119)

Referentie:

Hof: 1 juni 1983, Seton/Commissie, 36/81, 37/81 en 218/81, Jurispr. blz. 1789, punt 23

Gerecht van eerste aanleg: 10 december 1992, Williams/Rekenkamer, T‑33/91, Jurispr. blz. II‑2499, punt 43; 4 mei 2005, Schmit/Commissie, T‑144/03, JurAmbt. blz. I‑A‑101 en II‑465, punt 70

7.      Van misbruik van bevoegdheid, waarvan misbruik van procedure slechts een vorm is, is alleen sprake wanneer op grond van objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen kan worden vastgesteld dat de bestreden handeling een ander doel dient dan waartoe zij volgens de toepasselijke statutaire bepalingen moet dienen.

In dat opzicht volstaat het niet dat iemand bepaalde feiten ter onderbouwing van zijn stellingen aanvoert; er moeten voldoende nauwkeurige, objectieve en onderling overeenstemmende aanwijzingen worden gegeven die de waarachtigheid of althans de waarschijnlijkheid ervan kunnen ondersteunen, bij gebreke waarvan de materiële juistheid van de stellingen van een partij niet in geding kan worden gebracht.

(cf. punten 156 en 157)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 juli 2000, Samper/Parlement, T‑111/99, JurAmbt. blz. I‑A‑135 en II‑611, punt 64; 19 september 2001, E/Commissie, T‑152/00, JurAmbt. blz. I‑A‑179 en II‑813, punt 69