Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 13 april 2017 – Cresco Investigation GmbH / Markus Achatzi

(Zaak C-193/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in Revision: Cresco Investigation GmbH

Verweerder in Revision: Markus Achatzi

Prejudiciële vragen

Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 1 en artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG1 , aldus te worden uitgelegd dat het zich, in het kader van een geschil tussen een werknemer en een werkgever in verband met een privaatrechtelijke arbeidsverhouding, verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan alleen voor leden van de evangelische kerken Augsburger Bekenntnis (AB) en Helvetisches Bekenntnis (HB), de Oud-Katholieke Kerk en de Evangelisch-Methodistische Kerk ook Goede Vrijdag een feestdag met een ononderbroken rusttijd van ten minste 24 uur is en, ingeval de werknemer op deze feestdag arbeid verricht, naast het recht op loon voor de ten gevolge van de feestdag niet verrichte arbeid ook een recht op loon wordt toegekend voor wel verrichte arbeid, maar op grond waarvan dit recht niet toekomt aan andere werknemers, die geen lid zijn van deze kerken?

Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde nationale regeling, die – gemeten aan het totale inwoneraantal en het lidmaatschap van de Rooms-Katholieke Kerk van de meeste inwoners – aan een relatief kleine groep van leden van bepaalde (andere) kerken rechten en aanspraken verleent, niet door deze richtlijn wordt aangetast omdat het om een maatregel gaat die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden, in het bijzonder het recht op uitoefening van de godsdienstvrijheid?

Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 7, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde nationale regeling een positieve en specifieke maatregel ten behoeve van de leden van de in de eerste vraag genoemde kerken ter waarborging van hun volledige gelijkstelling in het beroepsleven is om een benadeling van deze leden op grond van godsdienst te voorkomen of te compenseren, als daarmee aan hen hetzelfde recht op uitoefening van de godsdienstvrijheid gedurende de werktijd op een voor deze godsdienst belangrijke feestdag wordt verleend, als dat wat wordt verleend aan de meerderheid van de werknemers op grond van een andere nationale regeling, en dat erin bestaat dat op feestdagen van de godsdienst waartoe de meerderheid van de werknemers behoort, in het algemeen geen arbeid hoeft te worden verricht?

Indien een discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG wordt aangenomen:

Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 1, artikel 2, lid 2, onder a), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de particuliere werkgever, zolang door de wetgever geen niet-discriminerende rechtssituatie is gecreëerd, aan alle werknemers, ongeacht hun religieuze overtuiging, de in de eerste vraag genoemde rechten en aanspraken met betrekking tot Goede Vrijdag dient te verlenen, of moet de in de eerste vraag genoemde nationale regeling in haar geheel buiten toepassing blijven, waardoor de in de eerste vraag genoemde rechten en aanspraken op Goede Vrijdag aan geen enkele werknemer toekomen?

____________

1 Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).