Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2020 door Intermarché Casino Achats tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 5 oktober 2020 in zaak T-254/17, Intermarché Casino Achats / Commissie

(Zaak C-693/20 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Intermarché Casino Achats (vertegenwoordigers: Y. Utzschneider, J. Jourdan, C. Mussi, S. Eder, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Raad van de Europese Unie

Conclusies

het door het Gerecht in zaak T-254/17 gewezen arrest van 5 oktober 2020 gedeeltelijk vernietigen, voor zover het door Intermarché Casino Achats ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 9 februari 2017, dat werd genomen op grond van artikel 20, leden 1 en 4, van verordening nr. 1/2003 (zaak AT.40466 – Tute 1), daarbij gedeeltelijk werd verworpen, en voor zover rekwirante daarbij werd verwezen in de kosten;

artikel 1, onder a), van het besluit van de Commissie van 9 februari 2017 in voornoemde zaak AT.40466 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de exceptie van onwettigheid van artikel 20, leden 1 en 4, van verordening nr. 1/2003 af te wijzen. Die exceptie was gebaseerd op het ontbreken van geschikte rechtsmiddelen tegen het verloop van de inspecties, wat in strijd is met het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten neergelegde vereiste van een doeltreffende voorziening in rechte en met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Met haar tweede middel voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de documenten die de Commissie had overgelegd om het bestaan van ernstige aanwijzingen voor een inbreuk op het moment van de inspectie aan te tonen, in aanmerking konden worden genomen zonder te voldoen aan de vormvoorschriften van verordening nr. 1/2003 en verordening nr. 773/2004. Door deze onjuiste rechtsopvatting is het Gerecht ten onrechte tot de slotsom gekomen dat de Commissie beschikte over ernstige aanwijzingen voor de in artikel 1, onder a), van het inspectiebesluit vermelde inbreuk. Door de weigering om artikel 1, onder a), van het inspectiebesluit nietig te verklaren, heeft het Gerecht dan ook inbreuk gemaakt op het in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten neergelegde recht van de onschendbaarheid van de woning.

Met haar derde middel stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten neergelegde recht van de onschendbaarheid van de woning niet de verplichting inhield om in het inspectiebesluit een beperking van de duur van de inspecties op te nemen, en door te weigeren om dat besluit om die reden nietig te verklaren.

____________