Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 18 maart 2004 ingesteld door Koninkrijk Spanje tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Noord-Ierland.

(Zaak C-145/04)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 18 maart 2004 beroep ingesteld tegen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Noord-Ierland door het Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Hof behage:

-    vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk, door de "European Parliament (Representation) Act 2003" vast te stellen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 189 EG, 190 EG, 17 EG en 19 EG en krachtens de Akte tot verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 19761, en

-    het Verenigd Koninkrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het verzoekschrift worden de volgende middelen rechtens aangevoerd.

Schending van de artikelen 189 EG, 190 EG, 17 EG en 19 EG, aangezien

bij de European Parliament (Representation) Act 2003 (hierna: "EPRA 2003") het recht om te stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement is toegekend aan personen die geen onderdanen van een lidstaat zijn (i.e. de in aanmerking komende ingezetenen van de Commonwealth die in Gibraltar verblijven) en die dus niet de status van burger van de Unie genieten. Volgens het Koninkrijk Spanje bestaat er een duidelijk verband tussen het burgerschap van de Unie en het actief en passief stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Het recht om te stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement is geregeld in artikel 190 EG. De basisregeling van dit recht is dus een bevoegdheid van de Gemeenschap. De enige personen die dit recht mogen uitoefenen, zijn de burgers van de Unie, aangezien artikel 190 EG in systematische samenhang met de artikelen 17 EG en 19 EG moet worden uitgelegd.

Het in de artikelen 189 EG en 190 EG gebezigde begrip "volkeren van de staten" moet aldus worden uitgelegd, dat het uitsluitend doelt op de onderdanen van de lidstaten en niet op niet-EU-onderdanen, ook al verblijven zij op een grondgebied waarop het gemeenschapsrecht van toepassing is.

Toekenning van het actief en passief stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement aan personen die geen onderdanen van de Unie zijn, is een inbreuk op het burgerschap van de Unie, omdat dit zou betekenen dat sommige personen actief en passief stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement hebben, terwijl zij niet de andere, aan het burgerschap van de Unie verbonden rechten genieten.

Aanvaarding van een eenzijdige bevoegdheid van lidstaten om actief en passief stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement toe te kennen, zou de deur openzetten voor soortgelijke aanspraken in andere lidstaten.

Schending van de Akte van 1976, aangezien

de Akte van 1976 Gibraltar uitsluit van de objectieve werkingssfeer ervan waar het gaat om de regeling van de verkiezingen voor het Europees Parlement. Deze uitsluiting strookt met de status die Gibraltar volgens internationaal en communautair recht geniet.

In zijn Statement van 18 februari 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk ermee ingestemd, dat het electoraat van Gibraltar als onderdeel van en onder dezelfde voorwaarden als het electoraat van een bestaand kiesdistrict van het Verenigd Koninkrijk zou mogen stemmen bij de verkiezingen van het Europees Parlement.

Bij de EPRA 2003 is echter het grondgebied van Gibraltar (en niet het electoraat daarvan) bij een bestaand kiesgebied van het Verenigd Koninkrijk ondergebracht. Dit gecombineerde kiesgebied is in strijd met de Akte van 1976 en voornoemde Statement.

____________

1 - PB L 278, blz. 1.