Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 29 mei 2020 door Eurofer, Association Européenne de l’Acier, AISBL tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 maart 2020 in zaak T-835/17, Eurofer/Commissie

(Zaak C-226/20 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Eurofer, Association Européenne de l’Acier, AISBL (vertegenwoordigers: J. Killick, advocaat, G. Forwood, avocate)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, HBIS Group Serbia Iron & Steel LLC Belgrade

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

artikel 2 van de litigieuze verordening1 nietig verklaren;

subsidiair, de zaak naar het Gerecht verwijzen;

de Commissie en interveniënte voor het Gerecht verwijzen in de kosten van de procedure in hogere voorziening en de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

Onjuiste rechtsopvatting doordat artikel 3, lid 4, van de basisverordening2 aldus is uitgelegd dat de Commissie de beoordelingsbevoegdheid heeft om invoer die goed is voor een marktaandeel van meer dan 1 %, als „verwaarloosbaar” te beschouwen.

Fouten bij de beoordeling dat „het invoervolume” uit Servië „verwaarloosbaar” was in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Het Gerecht heeft met name blijk gegeven van:

een onjuiste rechtsopvatting door prijselementen in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de verwaarloosbaarheid, hetgeen een louter kwantitatieve beoordeling met betrekking tot volume betreft;

subsidiair, een onjuiste rechtsopvatting door geen andere factoren (met name prijsonderbiedings- en prijsbederfgegevens) in aanmerking te nemen die (meer accuraat) de mogelijke gevolgen van de ingevoerde volumes konden aangeven; en

voorts, een kennelijke beoordelingsfout en onjuiste opvatting van de bewijselementen door vast te stellen dat de gemiddelde prijzen met betrekking tot volumes die overeenkomen met een gering marktaandeel, zonder meer het „verwaarloosbaar” karakter van het volume in het onderhavige geval konden staven.

Fouten bij de vaststelling dat „beschermende maatregelen niet nodig zijn” in de zin van artikel 9, lid 2, van de basisverordening. Het Gerecht heeft met name blijk gegeven van:

een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Commissie het onderzoek kon beëindigen zonder analyse van potentiële schade; en

een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout door vast te stellen dat de Commissie in het kader van de toepassing van artikel 9, lid 2, van de basisverordening haar beoordelingsmarge niet heeft overschreden.

Een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Commissie niet verplicht was om prijsonderbiedings- en prijsbederfgegevens voor de Servische exporteur mee te delen. Het Gerecht heeft met name blijk gegeven van:

een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de eerbiediging van de rechten van verdediging van Eurofer niet de mededeling van prijsonderbiedings- en prijsbederfgegevens inhield;

een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de klager in een antidumpingonderzoek zich niet kan beroepen op vereisten inzake eerbiediging van de rechten van verdediging; en

een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de litigieuze verordening beantwoordde aan het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten verankerde beginsel van behoorlijk bestuur.

____________

1 Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1795 van de Commissie van 5 oktober 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, en tot beëindiging van het onderzoek naar de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Servië (PB 2017, L 258, blz. 24).

2 Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).