Language of document : ECLI:EU:F:2014:236

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Enkelvoudige kamer)

15 oktober 2014

Zaak F‑15/14

Evert Anton de Bruin

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaar op proef – Artikel 34 van het Statuut – Rapport over de proeftijd waarin de ongeschiktheid van de stagiair wordt vastgesteld – Verlenging van de proeftijd – Ontslag aan het einde van de proeftijd – Gronden voor het ontslag – Rendement – Snelheid bij de uitvoering van de taken – Kennelijke beoordelingsfouten – Onregelmatigheden in de procedure – Voor het beoordelingscomité geldende termijn om zijn advies uit te brengen”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee De Bruin primair verzoekt om nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van het Europees Parlement (hierna: „TABG”) van 12 april 2013, waarbij het TABG hem aan het einde van de proeftijd die tot zijn vaste aanstelling had moeten leiden, heeft ontslagen en, bijgevolg, herstel in zijn functie bij het Parlement, alsmede, subsidiair, voor het geval herstel in zijn functie niet mogelijk mocht zijn, veroordeling van de verwerende instelling tot betaling van een bedrag van 45 000 EUR, vermeerderd met vertragingsrente, ter vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden als gevolg van zijn beweerdelijk onrechtmatige ontslag.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. De Bruin draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Afwijzende beschikking – Inaanmerkingneming van de daarin opgenomen motivering

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Besluit om de ambtenaar op proef niet in vaste dienst aan te stellen – Besluit om de ambtenaar in vaste dienst te ontslaan – Juridisch verschil – Respectievelijk in aanmerking te nemen beoordelingselementen

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

3.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Beoordeling van de resultaten – Beoordeling van de geschiktheid van de ambtenaar op proef – Succesvol resultaat bij een vergelijkend onderzoek kan de administratie niet binden in het kader van haar beoordeling

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Beoordeling van de resultaten – Beoordeling van de geschiktheid van de ambtenaar op proef – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Ambtenaar op proef op het gebied van vertaling

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

5.      Ambtenaren – Ambt – Post van vertaler – Vereiste capaciteiten om de vertaaltermijnen te eerbiedigen

6.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Omstandigheden waaronder de proeftijd verloopt – Waarschuwing

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

7.      Ambtenaren – Aanwerving – Proeftijd – Rapport aan het einde van de proeftijd – Opstelling van een tweede rapport – Rapport dat een periode van drie maanden bestrijkt – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 34)

1.      Gelet op het evolutieve karakter van de precontentieuze procedure moet de motivering in het besluit tot afwijzing van de klacht ook in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van de rechtmatigheid van het oorspronkelijke bezwarende besluit, daar deze motivering wordt geacht samen te vallen met laatstgenoemd besluit.

(cf. punt 35)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Mocová/Commissie, F‑41/11, EU:F:2012:82, punt 21

2.      Een geslaagde kandidaat van een vergelijkend onderzoek die is aangeworven als ambtenaar op proef, kan enkel tot ambtenaar in vaste dienst worden benoemd indien hij met succes de in artikel 34 van het Statuut bedoelde proeftijd voltooit. In dit verband staat het aan het tot aanstelling bevoegd gezag om hem passende materiële voorzieningen alsmede begeleiding in de uitoefening van zijn taken te verstrekken.

Wanneer de ambtenaar op proef op het einde van zijn proeftijd hetzij blijk heeft gegeven van duidelijke ongeschiktheid in de zin van artikel 34, lid 2, van het Statuut, hetzij zich qua werk niet voldoende geschikt heeft getoond om in vaste dienst te worden aangesteld, in de zin van artikel 34, lid 3, derde alinea, van het Statuut, wordt hij ontslagen. Een dergelijk besluit om een persoon niet in vaste dienst aan te stellen, verschilt per definitie van het „ontslag” in eigenlijke zin van een persoon die als ambtenaar in vaste dienst is benoemd. Terwijl in dit laatste geval een nauwgezet onderzoek moet plaatsvinden van de redenen die de beëindiging van een gevestigde arbeidsverhouding kunnen rechtvaardigen, dient het onderzoek bij besluiten inzake de vaste aanstelling van ambtenaren op proef globaal te zijn en betrekking te hebben op het al dan niet aanwezig zijn van een aantal positieve en/of negatieve factoren die tijdens de proeftijd aan het licht zijn gekomen en waaruit valt op te maken of het al dan niet in vaste dienst aanstellen van de ambtenaar op proef in het belang van de dienst is.

(cf. punten 42 en 45)

Referentie:

Hof: arrest Tréfois/Hof van Justitie, 290/82, EU:C:1983:334, punten 24 en 25

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest BW/Commissie, F‑2/11, EU:F:2012:194, punt 78

3.      Het besluit van een jury om een persoon te plaatsen op een reservelijst of in een groep van bijzondere verdienste van deze lijst, en de publicatie van deze lijst in het Publicatieblad van de Europese Unie, zijn geen handelingen die deze persoon het recht geven om te worden benoemd als ambtenaar. Het besluit van de jury tot vaststelling van de reservelijst geeft de geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek immers geen recht op een benoeming, maar enkel op de mogelijkheid van benoeming.

In dit verband kan, in het geval van een benoeming van een geslaagde kandidaat als ambtenaar op proef, de betrokkene niet tegen een negatief rapport over de proeftijd inbrengen dat hij is geslaagd voor de examens van het vergelijkend onderzoek, teneinde het beweerdelijk incoherente of weinig geloofwaardige karakter aan te tonen van de beoordelingen van het tot aanstelling bevoegd gezag van de door hem onder normale werkomstandigheden verrichte prestaties binnen de instelling. Wanneer dat gezag aan het einde van de proeftijd besluit om de ambtenaar op proef in vaste dienst aan te stellen, is zij immers niet gebonden door de beoordelingen tijdens de aanwerving of door de groep van verdienste van de reservelijst waarin de betrokkene voorkomt, maar spreekt zij zich enkel op basis van een globale beoordeling van de kwaliteit en het gedrag van de ambtenaar op proef uit over de vraag of de ambtenaar op proef verdient om in vaste dienst te worden aangesteld in het door hem geambieerde ambt.

(cf. punten 53 en 54)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Luxem/Commissie, T‑306/04, EU:T:2005:326, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Da Silva Pinto Branco/Hof van Justitie, F‑52/09, EU:F:2010:98, punt 59

4.      De ruime bevoegdheid van het tot aanstelling bevoegd gezag bij de beoordeling van de geschiktheid en de prestaties van een ambtenaar op proef in het belang van de dienst betekent inzonderheid dat het aan elke instelling staat om het kwaliteitsniveau en de snelheid van de werkzaamheden van haar ambtenaren, vooral op een gebied als vertaling, te definiëren, onder voorbehoud van de statutaire bepalingen. Derhalve kan een beweerdelijk onafhankelijke derde zich niet in de plaats stellen van de instelling wanneer het erom gaat de standaardkwaliteit te definiëren die van een ambtenaar op proef mag worden verwacht.

Wat in dit verband de beoordeling betreft van de resultaten van een ambtenaar op proef die is benoemd op een post van vertaler, kan het tot aanstelling bevoegd gezag niet zijn gebonden door de overwegingen van een privé-vennootschap, ook al is deze gespecialiseerd in vertaling. Een dergelijke entiteit, die bovendien in beginsel andere belangen heeft dan de Europese openbare dienst, kan haar opvatting omtrent de vraag welke de kwaliteitsvereisten van een instelling van de Unie moeten zijn, niet in de plaats stellen van die van de instelling. Het door het beoordelingscomité verlangde onderzoek van de vertalingen van de betrokkene kan daarentegen rechtsgeldig door de betrokken instelling worden aangevoerd, daar dit valt onder de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheid van bovengenoemd gezag op het gebied.

Bovendien kunnen, ook indien wordt overwogen dat er verschillende aanvaardbare manieren zijn om eenzelfde tekst te vertalen, bepaalde terugkerende fouten van de betrokkene, onder meer betrekking hebbend op interpunctie of grammatica, en sommige van zijn weglatingen, vanwege het karakter ervan, niet worden beschouwd als vallend onder de vrijheid van vertaalstijl welke inherent is aan alle vertaalwerk.

Tot slot kan het systematisch ingrijpen door revisors in het vertaalproces niet van invloed zijn op het verwachte kwaliteitsniveau van de oorspronkelijke vertalingen die aan hun revisies zijn onderworpen. Aanvaarding van een dergelijk argument zou immers, ten eerste, erop neerkomen dat wordt geaccepteerd dat zwak presterende ambtenaren op proef een vaste aanstelling als vertaler krijgen op de grond dat revisors hun tekortkomingen wel zouden kunnen verhelpen en, ten tweede, miskennen dat in het algemeen, met name na de proeftijd die tot een vaste aanstelling moet leiden, van elke vertaler wordt verwacht dat hij, op middellange termijn, in staat is om ook teksten te vertalen waarin niet noodzakelijkerwijze systematisch wordt ingegrepen door revisors.

(cf. punten 57 en 59‑61)

5.      Als administrateur dient een vertaler in staat te zijn om vast te stellen dat een vertaaltermijn voor een door hem te vertalen document bijna verstreken is. Bijgevolg kan hij zich niet verschuilen achter de eventuele vergissing van een persoon die behoort tot de categorie van assistenten en die optreedt in de fase die voorafgaat aan het werk van de vertaler.

(cf. punt 72)

6.      Het recht van een ambtenaar op proef om zijn proeftijd onder regelmatige omstandigheden te vervullen, wordt volledig verzekerd door een waarschuwing, hetzij schriftelijk hetzij mondeling, die hem de kans geeft tijdig zijn prestaties te verbeteren en aan te passen aan de eisen van de dienst.

Een dergelijke waarschuwing zou geen zin hebben indien zij zou worden geformuleerd in een reeds te ver gevorderd stadium van de proeftijd, aangezien de betrokkene daardoor niet meer in staat zou zijn om de kwaliteit en snelheid van zijn prestaties zodanig aan te passen dat hij aan het eind van de proeftijd kan aantonen qua werk voldoende geschikt te zijn om in vaste dienst te worden aangesteld.

Bijgevolg past de stap van het tot aanstelling bevoegd gezag om een ambtenaar op proef twee maanden na zijn indiensttreding te waarschuwen, volledig binnen de krachtens het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgvuldigheidsplicht op dat gezag rustende verplichtingen.

(cf. punten 77‑79)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Rozand-Lambiotte/Commissie, T‑96/95, EU:T:1997:25, punten 100 en 102

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Doktor/Raad, F‑73/07, EU:F:2008:42, punt 36, en Giannini/Commissie, F‑49/08, EU:F:2009:76, punt 84

7.      Aangezien het tweede rapport over de proeftijd de professionele prestaties dekt van een ambtenaar op proef gedurende de periode van bijna drie maanden tussen de datum van vaststelling van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag om zijn proeftijd te verlengen en de datum van voornoemd rapport, is een dergelijke duur voldoende om na te gaan of die ambtenaar op proef zijn professionele prestaties heeft verbeterd teneinde aanspraak te kunnen maken op zijn vaste aanstelling.

Bovendien kan het beoordelingscomité, indien het van mening is dat deze termijn een belemmering vormt voor het opstellen van een advies conform de statutaire vereisten, verzoeken om aanvullende verduidelijkingen of om een aanvullende termijn.

(cf. punten 96 en 98)