Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van beroep te Brussel (België) op 4 juli 2019 – Openbaar Ministerie, YU, ZV tegen AZ

(Zaak C-510/19)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Openbaar Ministerie, YU, ZV

Verweerder: AZ

Prejudiciële vragen

1.     1. Vormt de uitdrukking "rechterlijke autoriteit" zoals bedoeld in artikel 6.2 Kaderbesluit1 een autonoom begrip van het Unierecht?

2. Indien het antwoord op vraag 1.1. bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvoerende lidstaat een dergelijke rechterlijke autoriteit is en het door haar ten uitvoer gelegde Europees aanhoudingsbevel bijgevolg een dergelijke rechterlijke beslissing is?

3. Indien het antwoord op vraag 1.1. bevestigend luidt: valt het Nederlandse openbaar ministerie, meer bepaald de officier van justitie, onder het begrip rechterlijke autoriteit zoals bedoeld in artikel 6.2 Kaderbesluit en is het door deze autoriteit ten uitvoer gelegde Europees aanhoudingsbevel bijgevolg een rechterlijke beslissing?

4. Indien het antwoord op vraag 1.3. bevestigend luidt: kan het worden toegestaan dat de initiële overlevering wordt beoordeeld door een rechterlijke autoriteit, meer bepaald de Overleveringskamer te Amsterdam, overeenkomstig artikel 15 Kaderbesluit, waarbij aan de rechtsonderhorige o.m. het hoorrecht en het recht op toegang tot de rechter wordt gerespecteerd, terwijl de aanvullende overlevering overeenkomstig artikel 27 Kaderbesluit wordt toebedeeld aan een andere autoriteit, namelijk de Officier van Justitie, waarbij aan de rechtsonderhorige geen hoorrecht of recht op toegang tot de rechter wordt gewaarborgd, zodat een manifest gebrek aan coherentie binnen het Kaderbesluit wordt tot stand gebracht zonder enige redelijke verantwoording?

5. Indien het antwoord op vragen 1.3. en 1.4. bevestigend luidt: dienen de artikelen 14, 19 en 27 Kaderbesluit zo te worden uitgelegd dat een openbaar ministerie hetwelk optreedt als uitvoerende rechterlijke autoriteit, vooreerst het hoorrecht en het recht op toegang tot de rechter van de rechtsonderhorige dient te respecteren, vooraleer toestemming kan gegeven worden voor het vervolgen, veroordelen of in hechtenis houden van een persoon met het oog op de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel, wegens een strafbaar feit dat is gepleegd voor zijn overlevering krachtens een Europees aanhoudingsbevel, niet zijnde het strafbare feit waarvoor zijn overlevering is gevraagd?

2.    Is de officier van justitie van het openbaar ministerie van het arrondissementsparket Amsterdam die handelt in uitvoering van artikel 14 van de Nederlandse Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet), de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6.2 van het Kaderbesluit die de gezochte persoon overgeleverd heeft en die toestemming kan verlenen in de zin van artikel 27, lid 3, g) en lid 4 van het Kaderbesluit?

____________

1     Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad, van 13 juni 2002, betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).