Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Lasithiou (Griekenland) op 4 december 2018 – M. V. e.a. / Οrganismos Topikis Αftodioikisis (O.T.A.) „Dimos Agiou Nikolaou”

(Zaak C-760/18)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Lasithiou

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: M. V. e.a.

Verwerende partij: Οrganismos Topikis Αftodioikisis (O.T.A.) „Dimos Agiou Nikolaou”

Prejudiciële vragen

Doet een uitlegging van nationaalrechtelijke bepalingen – die zijn vastgesteld tot omzetting in de nationale rechtsorde van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die als bijlage is gevoegd bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB [1999], L 175, blz. 43) – volgens welke de verlenging van rechtswege van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers van de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen, krachtens een uitdrukkelijke wettelijke bepaling van nationaal recht, zoals artikel 167 van wet 4099/2012, wordt uitgezonderd van de definitie van „opeenvolgende” arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in de zin van clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst, met de motivering dat er niet een nieuwe schriftelijke overeenkomst voor bepaalde tijd wordt gesloten, maar een reeds bestaande arbeidsovereenkomst wordt verlengd, afbreuk aan het doel en het nuttige effect van die raamovereenkomst?

Wanneer een wettelijk neergelegde en toegepaste praktijk ten aanzien van de tewerkstelling van personeel in de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen in strijd is met de maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarin werd voorzien bij de regeling tot omzetting van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst in het nationale recht, omvat de verplichting van de nationale rechter tot een met het Unierecht conforme uitlegging van het nationale recht dan ook de toepassing van een nationaalrechtelijke bepaling zoals artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, als bestaande en nog geldende gelijkwaardige wettelijke maatregel in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, welke de mogelijkheid biedt om de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die werden gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende reinigingsbehoeften van de plaatselijke bestuurlijke lichamen, juridisch correct te kwalificeren als arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd?

Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend luidt, vormt een grondwettelijke regeling als die van artikel 103, leden 7 en 8, van de Griekse grondwet (na de herziening van 2001), die categorisch verbiedt dat volgens deze regeling gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector worden omgezet in overeenkomsten voor onbepaalde tijd, dan een onevenredige beperking van de verplichting van de nationale rechter tot een met het Unierecht conforme uitlegging van het nationale recht, omdat deze regeling de toepassing van een bestaande en nog geldende gelijkwaardige wettelijke maatregel in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst als artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920 onmogelijk maakt, en daarmee belet dat opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die worden gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende reinigingsbehoeften van plaatselijke bestuurslichamen in een rechterlijke procedure juridisch correct worden gekwalificeerd als overeenkomsten voor onbepaalde tijd, zelfs wanneer die overeenkomsten bedoeld zijn om te voorzien in permanente en blijvende behoeften?

____________