Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 3 augustus 2018 – La Quadrature du Net, French Data Network, Fédération des fournisseurs d’accès à Internet associatifs, Igwan.net / Premier ministre, Garde des Sceaux, ministre de la Justice, Ministre de l'Intérieur, Ministre des Armées

(Zaak C-511/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: La Quadrature du Net, French Data Network, Fédération des fournisseurs d’accès à Internet associatifs, Igwan.net

Verwerende partijen: Premier ministre, Garde des Sceaux, ministre de la Justice, Ministre de l'Intérieur, Ministre des Armées

Prejudiciële vragen

Moet de verplichting tot algemene en ongedifferentieerde bewaring, die rust op de aanbieders op grond van de permissieve bepalingen van artikel 15, lid 1, van richtlijn [2002/58/EG] van 12 juli 20021 , in een context die wordt gekenmerkt door ernstige en aanhoudende bedreigingen voor de nationale veiligheid, en met name door terreurgevaar, worden beschouwd als een inmenging die wordt gerechtvaardigd door het recht op veiligheid als gewaarborgd door artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en door de vereisten van nationale veiligheid, waarvoor de verantwoordelijkheid krachtens artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie uitsluitend op de lidstaten rust?

Dient de richtlijn van 12 juli 2002, gelezen in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus te worden uitgelegd dat zij het mogelijk maakt om wetgevende maatregelen te nemen, zoals maatregelen voor het in real time opvragen van verkeers- en locatiegegevens van welbepaalde personen, die weliswaar van invloed zijn op de rechten en verplichtingen van de aanbieders van een elektronische communicatiedienst, maar hun geen specifieke verplichting opleggen tot bewaring van hun gegevens?

Moet de richtlijn van 12 juli 2002, gelezen in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij de regelmatigheid van de procedures voor het opvragen van verbindingsgegevens in alle gevallen afhankelijk stelt van het vereiste om de betrokken personen te informeren wanneer dergelijke informatie het onderzoek van de bevoegde autoriteiten niet langer in gevaar kan brengen, dan wel dat dergelijke procedures als regelmatig kunnen worden beschouwd gelet op alle andere bestaande procedurele waarborgen, aangezien deze waarborgen de doeltreffendheid van het recht op beroep garanderen?

____________

1     Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB 2002, L 201, blz. 37).