Language of document : ECLI:EU:C:2012:242

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

26 april 2012 (*)

„Richtlijn 93/13/EEG — Artikel 3, leden 1 en 3 — Artikelen 6 en 7 — Consumentenovereenkomsten — Oneerlijke bedingen — Eenzijdige wijziging van voorwaarden van overeenkomst door verkoper — Namens consument door bij nationale regeling aangewezen instantie ingestelde verbodsactie in algemeen belang — Vaststelling van oneerlijk karakter van beding — Rechtsgevolgen”

In zaak C‑472/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Pest Megyei Bíróság (Hongarije) bij beslissing van 25 augustus 2010, ingekomen bij het Hof op 29 september 2010, in de procedure

Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság

tegen

Invitel Távközlési Zrt,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur), A. Borg Barthet, J.‑J. Kasel en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door Z. Fehér, K. Szíjjártó en Z. Tóth als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door F. Díez Moreno als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Rozet en K. Talabér-Ritz als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 december 2011,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3, leden 1 en 3, en 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29; hierna: „richtlijn”) alsook van de punten 1, sub j, en 2, sub d, van de bijlage bij deze richtlijn.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een rechtsvordering ingeleid in het algemeen belang door de Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság (nationale consumentenbeschermingsautoriteit; hierna: „NFH”) tegen Invitel Távközlési Zrt (hierna: „Invitel”), over het gebruik door laatstgenoemde van vermeend oneerlijke bedingen in haar consumentenovereenkomsten.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        De twintigste overweging van de considerans van de richtlijn vermeldt:

„Overwegende dat de overeenkomsten in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen moeten worden opgesteld; dat de consument daadwerkelijk gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen [...]”.

4        Artikel 1 van de richtlijn luidt:

„[...]

2.       Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen [...] zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.”

5        Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt:

„1.      Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

[...]

3.      De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”

6        Artikel 4 van dezelfde richtlijn luidt:

„1.      Onverminderd artikel 7 worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.

2.      De beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.”

7        Artikel 5 van de richtlijn bepaalt:

„In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. [...]”

8        Artikel 6 van de richtlijn vermeldt:

„1.      De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.

[...]”

9        Artikel 7 van de genoemde richtlijn is als volgt geformuleerd:

„1.      De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.

2.      De in lid 1 bedoelde middelen dienen wettelijke bepalingen te omvatten waarbij personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een legitiem belang hebben bij de bescherming van de consument, overeenkomstig het nationale recht een beroep kunnen doen op de rechtbanken of de bevoegde administratieve instanties om te oordelen of contractuele bedingen die zijn opgesteld met het oog op een algemeen gebruik, oneerlijk zijn, en de passende en doeltreffende middelen aan te wenden om een eind te maken aan het gebruik van deze bedingen.

3.      Met inachtneming van de nationale wetgeving kunnen de in lid 2 vermelde beroepen, afzonderlijk of gezamenlijk, worden ingesteld tegen verschillende verkopers in dezelfde economische sector of hun verenigingen die gebruikmaken dan wel het gebruik aanbevelen van dezelfde of gelijksoortige algemene contractuele bedingen.”

10      Artikel 8 van de richtlijn luidt:

„Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Verdrag.”

11      De bijlage bij deze richtlijn somt de in artikel 3, lid 3, ervan bedoelde bedingen op:

„1. Bedingen die tot doel of tot gevolg hebben:

[...]

j)      de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen;

[...]

l)      te bepalen dat de prijs van de goederen wordt vastgesteld op het ogenblik van levering, dan wel de verkoper van de goederen of de dienstverrichter het recht te verlenen zijn prijs te verhogen, zonder dat de consument in beide gevallen het overeenkomstige recht heeft om de overeenkomst op te zeggen, indien de eindprijs te hoog is ten opzichte van de bij het sluiten van de overeenkomst bedongen prijs;

[...]

2.       Draagwijdte van sub g, j en l:

[...]

b)      [...]

Sub j staat [niet] in de weg aan bedingen waarbij de verkoper zich het recht voorbehoudt de voorwaarden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd eenzijdig te wijzigen, mits hij verplicht is de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis te stellen en het de laatste vrijstaat de overeenkomst te ontbinden.

[...]

d)       Sub l staat niet in de weg aan bedingen van prijsindexering, voor zover deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is.”

 Nationaal recht

12      § 209 van het burgerlijk wetboek bepaalt:

„1.      Algemene contractvoorwaarden en bedingen van een consumentenovereenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, zijn oneerlijk, wanneer zij in strijd met de goede trouw en billijkheid de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen eenzijdig en ongemotiveerd vastleggen ten nadele van de partij die de contractvoorwaarden niet heeft opgesteld.

[...]”

13      § 209/A van het burgerlijk wetboek luidt:

„1.      De benadeelde partij kan de oneerlijke bedingen betwisten die in de algemene contractvoorwaarden van de overeenkomst voorkomen.

2.      Oneerlijke bedingen in de algemene contractvoorwaarden van overeenkomsten alsook oneerlijke bedingen die de verkoper eenzijdig, vooraf en zonder daarover afzonderlijk te onderhandelen heeft opgesteld, zijn nietig. De nietigheid kan enkel in het belang van de consument worden ingeroepen.”

14      § 209/B van het burgerlijk wetboek bepaalt:

„1.      Om nietigverklaring, overeenkomstig § 209/A, lid 2, van dit wetboek, van oneerlijke bedingen in de algemene contractvoorwaarden van consumentenovereenkomsten kan tevens worden verzocht bij de rechter door een in bijzondere voorschriften bepaalde instantie. De nietigverklaring van het oneerlijke beding door de rechter geldt jegens eenieder die een overeenkomst heeft gesloten met degene die dat beding toepast.

2.      De in bijzondere voorschriften bepaalde instantie kan tevens vorderen dat wordt vastgesteld dat een algemene contractvoorwaarde die met het oog op het sluiten van consumentenovereenkomsten is opgesteld en openbaar is gemaakt maar waarvan nog geen gebruik is gemaakt, oneerlijk is.

3.      Indien de rechter in de in lid 2 genoemde procedure vaststelt dat de litigieuze algemene contractvoorwaarde oneerlijk is, verklaart hij deze nietig voor het geval dat daarvan gebruik wordt gemaakt (in de toekomst), ten behoeve van eenieder die een overeenkomst sluit met degene die het beding in het openbaar heeft verspreid. Wie gebruikmaakt van het oneerlijke beding in een overeenkomst, dient recht te doen aan de vorderingen van consumenten ingevolge de uitspraak. Ook houdt de uitspraak van de rechter een verbod in voor degene die de oneerlijke algemene contractvoorwaarde openbaar heeft gemaakt, om daarvan gebruik te maken.

[...]”

15      § 39 van wet nr. CLV van 1997 op de consumentenbescherming luidt:

„1.      De autoriteit voor de bescherming van de consument, de sociale instantie die opkomt voor de belangen van de consument, of het openbaar ministerie kunnen een procedure starten tegen personen wier illegale activiteiten een groot aantal consumenten treffen of aanzienlijke schade veroorzaken, om die consumenten te beschermen of de aanzienlijke schade te herstellen. Deze procedure kan ook worden gestart indien het niet mogelijk is de consumenten die schade hebben geleden, te identificeren.

[...]”

16      § 132 van wet nr. C van 2003 op de elektronische communicatie luidt:

„1.      De regels betreffende de sluiting van een abonnementsovereenkomst zijn van toepassing op elke wijziging van die overeenkomst. De algemene contractvoorwaarden kunnen toestaan dat elke wijziging van de abonnementsovereenkomst geschiedt volgens de bepalingen van lid 2.

2.      De dienstverrichter kan alleen in de volgende gevallen de voorwaarden van de abonnementsovereenkomst eenzijdig wijzigen:

a)      wanneer is voldaan aan de voorwaarden die in elke abonnementsovereenkomst of in de algemene contractvoorwaarden zijn neergelegd, op voorwaarde dat de wijziging de contractvoorwaarden niet wezenlijk wijzigt, voor zover de wetgeving of de regels betreffende de elektronische communicatie niet anders bepalen;

b)      wanneer een wetswijziging of een beslissing van de autoriteiten het rechtvaardigt,

of

c)      wanneer een wezenlijke verandering van de omstandigheden het rechtvaardigt.

3.      Een verandering van de voorwaarden die noodzakelijk zijn om de dienst te ontvangen of van de indicatoren die overeenstemmen met een kwaliteitsdoelstelling, vormt een wezenlijke wijziging.

4.      Wanneer het de dienstverrichter is toegestaan de algemene contractvoorwaarden eenzijdig te wijzigen in de daarin bepaalde gevallen, dient hij de abonnees daarvan volgens de bij deze wet bepaalde voorwaarden op de hoogte te brengen middels een kennisgeving ten minste 30 dagen vóór de inwerkingtreding van de genoemde wijziging; hij dient de abonnees tevens in kennis te stellen van de voorwaarden die van toepassing zijn op de eruit voortvloeiende opzeggingsmogelijkheid. In een dergelijk geval geniet de abonnee binnen de 8 dagen volgend op de verzending van de kennisgeving van de wijziging het recht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.

5.      Wanneer de wijziging bepalingen bevat die in het nadeel van de abonnee zijn, geniet laatstgenoemde het recht om de overeenkomst op te zeggen, zonder andere juridische gevolgen, binnen de 14 dagen vanaf de genoemde kennisgeving. De abonnee kan de overeenkomst evenwel niet opzeggen indien hij zich ertoe heeft verbonden gedurende een bepaalde tijd van de dienst gebruik te maken, de overeenkomst heeft ondertekend met inachtneming van de daaraan verbonden voordelen en de wijziging geen invloed heeft op de verkregen voordelen. Wanneer de wijziging wel invloed heeft op de verkregen voordelen en de abonnee de overeenkomst opzegt, kan de dienstverstrekker het bedrag van het voordeel niet van de abonnee terugvorderen uit hoofde van de periode volgend op de opzegging van de overeenkomst.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      In het kader van een rechtsvordering in het algemeen belang betwist de NFH de praktijk van Invitel om, in overeenkomsten met een bepaalde looptijd, zogenoemde „getrouwheidsovereenkomsten”, en ná de totstandkoming van deze overeenkomsten, te vereisen dat de consument kosten draagt die aanvankelijk niet door de partijen waren overeengekomen.

18      Blijkens het dossier heeft Invitel, een aanbieder van vaste telecommunicatiediensten, in de vanaf 1 januari 2008 van toepassing zijnde algemene voorwaarden (hierna: „AV”) een beding opgenomen dat in „extra kosten” voorziet, te weten de kosten verbonden aan de betaling van de facturen per acceptgiro. Overeenkomstig genoemd beding „kan de dienstverstrekker, wanneer de abonnee de factuur per acceptgiro betaalt, de daaruit voortvloeiende bijkomende kosten (zoals de portokosten) in rekening brengen”. Bovendien bevatten de algemene voorwaarden geen enkele bepaling die de berekeningswijze van die extra kosten preciseert.

19      De NFH heeft een groot aantal klachten van consumenten ontvangen, op basis waarvan hij heeft beslist dat het in het vorige punt bedoelde beding in de AV oneerlijk is in de zin van § 209 van het burgerlijk wetboek. Aangezien Invitel weigerde om dit beding aan te passen, heeft de NFH zich tot de Pest Megyei Bíróság gewend teneinde de betwiste clausule nietig te doen verklaren als oneerlijk beding en te bewerkstelligen dat de abonnees automatisch en met terugwerkende kracht terugbetaling verkrijgen van de onterecht geïnde bedragen die als „extra kosten” in rekening werden gebracht. Deze rechterlijke instantie was evenwel van oordeel dat de beslechting van het geschil afhankelijk is van de uitlegging van bepalingen van het Unierecht.

20      In deze omstandigheden heeft de Pest Megyei Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Kan artikel 6, lid 1, van [de] richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat een oneerlijk contractueel beding geen enkele consument bindt indien een daartoe bij de wet aangewezen en naar behoren gemachtigde instantie namens de consument via een rechtsvordering in het algemeen belang (actio popularis) de nietigverklaring van dit in een consumentenovereenkomst opgenomen oneerlijke beding vordert?

Indien op een in het algemeen belang ingestelde vordering een beslissing wordt gegeven die ook ten goede komt aan consumenten die geen partij zijn in het geding, dan wel het gebruik van een oneerlijke algemene contractvoorwaarde verbiedt, kan artikel 6, lid 1, van [de] richtlijn [...] dan aldus worden uitgelegd dat dit in consumentenovereenkomsten opgenomen oneerlijke beding geen van de betrokken consumenten bindt noch in de toekomst een consument zal kunnen binden, zodat de rechter de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen ambtshalve dient toe te passen?

2)      Kan artikel 3, lid 1, van [de] richtlijn [...] junctis de punten 1, sub j, en 2, sub d, van de ingevolge artikel 3, lid 3, van deze richtlijn toepasselijke bijlage aldus worden uitgelegd, dat een contractueel beding op grond waarvan de verkoper de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig kan wijzigen, zonder dat in de overeenkomst geldige redenen daartoe worden genoemd of de wijze van prijsaanpassing expliciet wordt beschreven, van rechtswege als oneerlijk is te beschouwen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Tweede vraag

21      Met zijn tweede vraag, die als eerste moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, leden 1 en 3, van de richtlijn junctis de punten 1, sub j, en 2, sub d, van de bijlage bij deze richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat een beding in de AV van consumentenovereenkomsten waarin een verkoper voorziet in een eenzijdige wijziging van de met de te verrichten dienst verbonden kosten, zonder duidelijk de wijze van vaststelling van die kosten te beschrijven en zonder een geldige reden voor deze aanpassing te specificeren, oneerlijk is.

22      In dit opzicht zij eraan herinnerd dat de bevoegdheid van het Hof betrekking heeft op de uitlegging van het begrip „oneerlijk beding”, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de richtlijn en in de bijlage daarbij, alsmede op de criteria die de nationale rechter kan of moet toepassen wanneer hij een contractueel beding toetst aan de richtlijn, met dien verstande dat het aan die rechter staat om, rekening houdend met die criteria, zich in het licht van de omstandigheden van het betrokken geval uit te spreken over de concrete kwalificatie van een bepaald contractueel beding (arrest van 9 november 2010, VB Pénzügyi Lízing, C‑137/08, Jurispr. blz. I‑10847, punt 44). Daaruit volgt dat het Hof zich in zijn antwoord dient te beperken tot het verschaffen van aanwijzingen waarmee de verwijzende rechter geacht wordt rekening te houden bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van het betrokken beding.

23      Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de richtlijn, heeft de beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Deze uitsluiting is evenwel niet van toepassing op een beding inzake een aanpassingsmechanisme van de kosten van de aan de consument te verstrekken diensten.

24      Wat een contractueel beding betreft dat voorziet in een wijziging van de totale kosten van de aan de consument te verstrekken dienst, moet worden opgemerkt dat gelet op de punten 1, sub j en l, en 2, sub b en d, van de bijlage bij de richtlijn met name de reden waarom of de wijze waarop de genoemde kosten worden aangepast moet worden uiteengezet, waarbij de consument het recht heeft om de overeenkomst te beëindigen.

25      De genoemde bijlage, waarnaar artikel 3, lid 3, van de richtlijn verwijst, bevat slechts een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt (zie arrest van 4 juni 2009, Pannon GSM, C‑243/08, Jurispr. blz. I‑4713, punten 37 en 38; arrest VB Pénzügyi Lízing, reeds aangehaald, punt 42, alsook beschikking van 16 november 2010, Pohotovosť, C‑76/10, Jurispr. blz. I‑11557, punten 56 en 58).

26      Hoewel de betrokken bijlage niet van dien aard is dat zij automatisch en uit zichzelf het oneerlijke karakter van een betwist beding kan vastleggen, vormt zij evenwel een wezenlijk aspect waarop de bevoegde rechter zijn beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding kan baseren. In casu kan op basis van de lezing van de in punt 24 van het onderhavige arrest bedoelde bepalingen in de bijlage bij de richtlijn worden vastgesteld dat, met het oog op de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding zoals dat aan de orde in het hoofdgeding, het met name relevant is of de redenen waarom of de manier waarop de met de te verstrekken dienst verbonden kosten worden aangepast, gespecificeerd waren en of de consumenten over het recht beschikten om de overeenkomst te beëindigen.

27      Bovendien blijkt enerzijds uit de twintigste overweging van de considerans van de genoemde richtlijn dat de consument daadwerkelijk gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen in de AV en van de gevolgen van die bedingen. Anderzijds wordt in artikel 5 van de richtlijn de verplichting vermeld om de bedingen duidelijk en begrijpelijk op te stellen.

28      In het kader van de beoordeling van het „oneerlijke” karakter in de zin van artikel 3 van de richtlijn is het bijgevolg van wezenlijk belang dat een consument over de mogelijkheid beschikt om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de wijzigingen van de AV door een verkoper inzake de met de te verstrekken dienst verbonden kosten te voorzien.

29      Wanneer bepaalde aspecten van de wijze waarop de met de te verstrekken dienst verbonden kosten worden aangepast worden gespecificeerd door de dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen in de zin van artikel 1, lid 2, van de richtlijn of wanneer die bepalingen voorzien in het recht voor de consument om de overeenkomst te beëindigen, is het essentieel dat de verkoper de consument in kennis stelt van die bepalingen.

30      Het staat aan de nationale rechter om, in het kader van een verbodsactie in het algemeen belang die namens de consumenten is ingesteld door een bij de nationale wettelijke regeling aangewezen instantie, gelet op artikel 3, leden 1 en 3, van de richtlijn te beoordelen of een beding als dat aan de orde in het hoofdgeding, oneerlijk is. In het kader van die beoordeling dient de verwijzende rechter met name na te gaan of, in het licht van alle bedingen in de AV van consumentenovereenkomsten waarvan het betrokken beding deel uitmaakt, alsook in het licht van de nationale wettelijke regeling die de rechten en plichten bepaalt welke eventueel bovenop de rechten en plichten in de betrokken AV gelden, de redenen waarom of de wijze waarop de met de te verstrekken dienst verbonden kosten worden aangepast, op een duidelijke en begrijpelijke manier zijn gespecificeerd en of de consumenten, in voorkomend geval, het recht hebben om de overeenkomst te beëindigen.

31      In het licht van de voorgaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat het aan de nationale rechter staat om, in het kader van een verbodsactie in het algemeen belang die namens de consumenten is ingesteld door een bij de nationale wettelijke regeling aangewezen instantie, gelet op artikel 3, leden 1 en 3, van de richtlijn het oneerlijke karakter te beoordelen van een beding dat in de AV van consumentenovereenkomsten voorkomt en waarin een verkoper in een eenzijdige wijziging voorziet van de met de te verstrekken dienst verbonden kosten zonder evenwel duidelijk de wijze van vaststelling van die kosten, noch een geldige reden voor die wijziging te specificeren. In het kader van die beoordeling dient de verwijzende rechter met name na te gaan of, in het licht van alle bedingen in de AV van de consumentenovereenkomsten waarvan het betrokken beding deel uitmaakt, alsook in het licht van de nationale wettelijke regeling die de rechten en plichten bepaalt welke eventueel bovenop de rechten en plichten in de betrokken AV komen, de redenen waarom of de wijze waarop de met de te verstrekken dienst verbonden kosten worden aangepast, op een duidelijke en begrijpelijke manier zijn gespecificeerd en of de consumenten, in voorkomend geval, het recht hebben om de overeenkomst te beëindigen.

 Eerste vraag

32      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, ten eerste, of artikel 6, lid 1, van de richtlijn juncto artikel 7, leden 1 en 2, van die richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat de vaststelling van de nietigheid van een oneerlijk beding in de AV van consumentenovereenkomsten in het kader van een in artikel 7 van de genoemde richtlijn bedoelde verbodsactie in het algemeen belang, ingesteld tegen een verkoper namens de consumenten door een bij nationale wettelijke regeling aangewezen instantie, overeenkomstig de genoemde regeling gevolgen heeft ten aanzien van alle consumenten die een overeenkomst hebben afgesloten waarop dezelfde AV van toepassing zijn, daaronder begrepen zij die geen partij waren bij de verbodsactie en, ten tweede, of de nationale rechterlijke instanties gehouden zijn om hieraan, ook in de toekomst, ambtshalve alle door het nationale recht bepaalde consequenties te verbinden.

33      Teneinde het eerste deel van deze vraag te beantwoorden, dient vooraf in herinnering te worden gebracht dat het door de richtlijn uitgewerkte beschermingsstelsel op de gedachte berust dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan deze beschikt, wat ertoe leidt dat hij met de tevoren door de verkoper opgestelde voorwaarden instemt zonder op de inhoud daarvan invloed te kunnen uitoefenen (arrest van 15 maart 2012, Pereničová en Perenič, C‑453/10, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Wat de handelingen aangaat die een individuele consument betreffen, heeft het Hof geoordeeld dat, gelet op deze zwakke positie, artikel 6, lid 1, van de richtlijn de lidstaten verplicht te bepalen dat oneerlijke bedingen „onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden”. Volgens de rechtspraak gaat het om een dwingende bepaling die beoogt het door de overeenkomst vastgelegde formele evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de contractpartijen te vervangen door een reëel evenwicht dat de gelijkheid tussen die partijen herstelt (arrest Pereničová en Perenič, reeds aangehaald, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      Wat de verbodsacties in het algemeen belang betreft, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, dient te worden vastgesteld dat hoewel de richtlijn niet beoogt de sancties te harmoniseren die van toepassing zijn in geval van een erkenning van het oneerlijke karakter van een beding in het kader van dergelijke acties, artikel 7, lid 1, van de richtlijn de lidstaten niettemin verplicht om erop toe te zien dat er doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

36      Blijkens lid 2 van die bepaling omvatten de bovengenoemde middelen de mogelijkheid voor personen of organisaties die een legitiem belang hebben bij de bescherming van de consument, om zich tot de rechter te wenden teneinde te doen vaststellen of de bedingen die zijn opgesteld met het oog op een algemeen gebruik, oneerlijk zijn en, in voorkomend geval, een verbod op het gebruik ervan te verkrijgen (zie arrest van 24 januari 2002, Commissie/Italië, C‑372/99, Jurispr. blz. I‑819, punt 14).

37      In dit opzicht is het van belang daaraan toe te voegen dat de preventieve aard en het afschrikkend doel van verbodsacties, alsook het feit dat zij losstaan van elk individueel concreet conflict, impliceren dat dergelijke acties zelfs kunnen worden ingesteld wanneer de bedingen waarvan het verbod wordt gevorderd, niet in een concrete overeenkomst zijn gebruikt (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 15).

38      De daadwerkelijke verwezenlijking van het genoemde doel vereist, zoals de advocaat-generaal in punt 51 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat de bedingen in de AV van consumentenovereenkomsten die in het kader van een verbodsactie tegen de betrokken verkoper, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, oneerlijk zijn bevonden, noch de consumenten die partij zijn bij de verbodsactie binden, noch hen die met die verkoper een overeenkomst hebben gesloten waarop dezelfde AV van toepassing zijn.

39      In het hoofdgeding bepaalt de nationale wettelijke regeling dat de nietigverklaring van een oneerlijk beding in de AV van consumentenovereenkomsten door een rechterlijke instantie ten aanzien van elke consument geldt die een overeenkomst heeft gesloten met een verkoper die deze clausule gebruikt. Blijkens de gegevens van het dossier in het hoofdgeding betreft het voorwerp van het geding het gebruik door de betrokken verkoper van algemene voorwaarden die het betwiste beding bevatten, in contracten met meerdere consumenten. In dit opzicht is het, zoals de advocaat-generaal in punten 57 tot en met 61 van haar conclusie heeft opgemerkt, van belang vast te stellen of een nationale wettelijke regeling, zoals bedoeld in dit punt, voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, juncto artikel 7, leden 1 en 2, van de richtlijn.

40      De toepassing van een nietigverklaringssanctie op een oneerlijk beding ten aanzien van alle consumenten die een consumentenovereenkomst hebben gesloten waarop dezelfde AV van toepassing zijn, verzekert immers dat die consumenten niet gebonden zijn door het genoemde beding, zonder evenwel andere soorten van doeltreffende en geschikte sancties uit te sluiten die in de nationale wettelijke regelingen zijn voorzien.

41      Wat het tweede deel van de eerste vraag betreft over de gevolgen die de nationale rechter, in het kader van een verbodsactie, dient te verbinden aan een vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding in de AV van consumentenovereenkomsten, dient onmiddellijk in herinnering te worden gebracht dat de bevoegdheid van de nationale rechter om ambtshalve te toetsen of een beding oneerlijk is, moet worden beschouwd als een geschikt middel om de verwezenlijking van het doel van artikel 7 te bevorderen (zie arrest van 26 oktober 2006, Mostaza Claro, C‑168/05, Jurispr. blz. I‑10421, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De aard en het gewicht van het openbare belang waarop de door de richtlijn aan de consument verschafte bescherming berust, rechtvaardigen bovendien dat de genoemde rechter ambtshalve dient te beoordelen of een contractueel beding oneerlijk is (zie arrest Mostaza Claro, reeds aangehaald, punt 38).

42      De nationale rechter die het oneerlijke karakter van een beding in de AV vaststelt moet, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de richtlijn, alle volgens het nationale recht daaruit voortvloeiende consequenties trekken opdat de consument door dit beding niet gebonden is (zie arrest Pereničová en Perenič, reeds aangehaald, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Daaruit volgt dat wanneer het oneerlijke karakter van een beding in de AV van consumentenovereenkomsten erkend is in het kader van een verbodsactie als die aan de orde in het hoofdgeding, de nationale rechter daaruit, ook in de toekomst, ambtshalve alle door het nationale recht bepaalde consequenties moet trekken opdat dit beding de consumenten die een overeenkomst hebben gesloten waarop dezelfde AV van toepassing zijn, niet bindt.

44      Gelet op deze overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, van de richtlijn juncto artikel 7, leden 1 en 2, daarvan aldus moet worden uitgelegd dat:

–        het zich er niet tegen verzet dat de vaststelling van de nietigheid van een oneerlijk beding in de AV van consumentenovereenkomsten in het kader van een in artikel 7 van genoemde richtlijn bedoelde verbodsactie in het algemeen belang, die namens de consumenten door een bij de nationale wettelijke regeling aangewezen instantie tegen een verkoper is ingesteld, overeenkomstig de genoemde regeling gevolgen heeft ten aanzien van alle consumenten die een overeenkomst met de betrokken verkoper hebben gesloten waarop dezelfde AV van toepassing zijn, daaronder begrepen de consumenten die geen partij waren bij de verbodsactie;

–        wanneer het oneerlijke karakter van een beding in de AV erkend is in het kader van een dergelijke procedure, de nationale rechter daaruit, ook in de toekomst, ambtshalve alle door het nationale recht bepaalde consequenties dient te trekken opdat dit beding de consumenten die een overeenkomst met de betrokken verkoper hebben gesloten waarop dezelfde AV van toepassing zijn, niet bindt.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Het staat aan de verwijzende rechter om, in het kader van een verbodsactie in het algemeen belang die namens de consumenten is ingesteld door een bij de nationale wettelijke regeling aangewezen instantie, gelet op artikel 3, leden 1 en 3, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, het oneerlijke karakter te beoordelen van een beding in de algemene voorwaarden van consumentenovereenkomsten waarin een verkoper in een eenzijdige wijziging voorziet van de met de te verstrekken dienst verbonden kosten zonder duidelijk de wijze van vaststelling van die kosten, noch een geldige reden voor die wijziging te specificeren. In het kader van die beoordeling dient de verwijzende rechter met name na te gaan of, in het licht van alle bedingen in de algemene voorwaarden van de consumentenovereenkomsten waarvan het betrokken beding deel uitmaakt, alsook in het licht van de nationale wettelijke regeling die de rechten en plichten bepaalt welke eventueel bovenop de rechten en plichten in de betrokken algemene voorwaarden gelden, de redenen waarom of de wijze waarop de met de te verstrekken dienst verbonden kosten worden aangepast, op een duidelijke en begrijpelijke manier zijn gespecificeerd en of de consumenten, in voorkomend geval, het recht hebben om de overeenkomst te beëindigen.

2)      Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13, juncto artikel 7, leden 1 en 2, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat:

–        het zich er niet tegen verzet dat de vaststelling van de nietigheid van een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden van consumentenovereenkomsten in het kader van een in artikel 7 van de genoemde richtlijn bedoelde verbodsactie in het algemeen belang, die namens de consumenten door een bij de nationale wettelijke regeling aangewezen instantie tegen een verkoper is ingesteld, overeenkomstig de genoemde regeling gevolgen heeft ten aanzien van alle consumenten die een overeenkomst met de betrokken verkoper hebben gesloten waarop dezelfde algemene voorwaarden van toepassing zijn, daaronder begrepen de consumenten die geen partij waren bij de verbodsactie;

–        wanneer het oneerlijke karakter van een beding in de algemene voorwaarden van overeenkomsten is erkend in het kader van een dergelijke procedure, de nationale rechter daaruit, ook in de toekomst, ambtshalve alle door het nationale recht bepaalde consequenties dient te trekken opdat dit beding de consumenten die een overeenkomst met de betrokken verkoper hebben gesloten waarop dezelfde algemene voorwaarden van toepassing zijn, niet bindt.

ondertekeningen


* Procestaal: Hongaars.