Language of document : ECLI:EU:C:2003:505

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

A. TIZZANO

van 25 september 2003 (1)

Zaak C-264/02

Cofinoga Mérignac SA

tegen

Sylvain Sachithanathan

„Consumentenbescherming – Consumentenkrediet – Verlenging van overeenkomst – Variabele rentevoet – Jaarlijks kostenpercentage – Niet-voorlichting van consument – Ambtshalve onderzoek van middel – Vervaltermijn – Verenigbaarheid met gemeenschapsrecht”






1.     Bij vonnis van 5 juli 2002 heeft het Tribunal d’instance de Vienne (hierna: „Tribunal de Vienne”) vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (hierna: „richtlijn” of „richtlijn 87/102”).(2)

2.     Hiermee wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welke verplichtingen inzake voorlichting van de consument krachtens de richtlijn op een kredietinstelling rusten in het geval van een doorlopend krediet, op te nemen in gedeelten, met gebruik van een kredietkaart, en terug te betalen door maandelijkse aflossingen met een variabele rentevoet. Voorts wordt het Hof verzocht om een antwoord op de vraag of de nationale rechter volgens het bij de richtlijn ingevoerde stelsel van consumentenbescherming ambtshalve de eventuele niet-nakoming van genoemde voorlichtingsverplichtingen aan de orde moet of kan stellen wanneer de kredietinstelling van de kredietnemer-consument betaling vordert, en zulks ondanks het verstrijken van de in het nationale recht gestelde vervaltermijn van twee jaar.

I –    Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3.     Richtlijn 87/102 beoogt de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet teneinde distorsies van de concurrentie tussen de kredietinstellingen op te heffen (tweede overweging van de considerans) en aldus een gemeenschappelijke markt van consumentenkrediet tot stand te brengen (vierde overweging van de considerans).

4.     Volgens artikel 1 van de richtlijn is deze van toepassing op „kredietovereenkomsten”, namelijk overeenkomsten waarbij „een kredietgever aan een consument in de vorm van uitstel van betaling, van een lening of van een andere soortgelijke financieringsregeling, krediet verleent of toezegt”.

5.     Voorzover in casu van belang bevat de richtlijn een geharmoniseerde regeling voor de inlichtingen die aan de consument inzake consumentenkrediet moeten worden verstrekt, namelijk door bepaalde vermeldingen verplicht te stellen in de desbetreffende reclamemededeling (artikel 3) en in het document waarmee de kredietovereenkomst tot stand moet worden gebracht (artikel 4).

6.     Artikel 4, lid 2, van de richtlijn bepaalt met name:

„De schriftelijke overeenkomst bevat:

a)      een opgave van het jaarlijkse kostenpercentage;

b)      een opgave van de voorwaarden waaronder het jaarlijkse kostenpercentage kan worden gewijzigd.

[...]

Wanneer het niet mogelijk is het jaarlijkse kostenpercentage aan te geven, moet de consument in de schriftelijke overeenkomst behoorlijk worden voorgelicht. Deze voorlichting moet tenminste de in artikel 6, lid 1, tweede streepje, voorgeschreven gegevens bevatten.”

7.     Dit jaarlijkse kostenpercentage (hierna: „JKP”) wordt in artikel 1, lid 2, sub e, omschreven als „de totale kosten van het aan de consument verleende krediet, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het verleende krediet en berekend overeenkomstig artikel 1 bis”.

8.     Dienaangaande bepaalt artikel 1 bis, lid 1:

„1.a. Het jaarlijkse kostenpercentage dat de contante waarden van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (leningen, aflossingen en kosten) op jaarbasis gelijkmaakt, wordt berekend volgens de wiskundige formule van bijlage II.

[…]”.

9.     Wat de omschrijving van het JKP en de wijze van berekening ervan betreft, bepaalt artikel 1 bis, lid 6, voorts:

„Bij kredietovereenkomsten waarin clausules zijn opgenomen op grond waarvan de rentevoet en het bedrag of het niveau van andere kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage doch op het tijdstip van de berekening daarvan niet kunnen worden gekwantificeerd, kunnen worden gewijzigd, wordt voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de rentevoet en de overige kosten vast blijven en tot het einde van de kredietovereenkomst worden toegepast.”

10.   De inhoud van deze voorlichtingsverplichtingen wordt nader omschreven in artikel 2, lid 1, volgens hetwelk de richtlijn in het bijzonder niet van toepassing is op:

„[…]

e)      kredieten in de vorm van een door een krediet- of financiële instelling toegestane debetstand van een rekening-courant anders dan kredieten op kredietkaartrekeningen.

Niettemin zijn de bepalingen van artikel 6 van toepassing op zulke kredieten;

[…]”

11.   Artikel 6 luidt:

„1. Niettegenstaande de uitzondering bedoeld in artikel 2, lid 1, sub e, dient de consument, bij een overeenkomst tussen een krediet- of financiële instelling en de consument inzake kredietverlening in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening, bij of vóór het sluiten van de overeenkomst in kennis te worden gesteld:

–       van de eventuele kredietlimiet;

–       van het jaarlijkse rentepercentage, de kosten welke bij het sluiten van de overeenkomst van toepassing zijn en de voorwaarden waaronder die kunnen worden gewijzigd;

–       van de wijze waarop de overeenkomst kan worden beëindigd.

Deze informatie moet schriftelijk worden bevestigd.

2. Voorts dient de consument gedurende de looptijd van de overeenkomst in kennis te worden gesteld van iedere wijziging van het jaarlijkse rentepercentage en van de kosten, op het ogenblik waarop deze wijziging zich voordoet. Deze informatie kan worden verstrekt in een rekeningafschrift dan wel op een andere wijze die voor de lidstaten aanvaardbaar is.

[…]”

12.   Volgens artikel 15 ten slotte belet deze richtlijn de lidstaten niet om „met inachtneming van hun verplichtingen voortvloeiend uit het Verdrag, verderreikende voorschriften ter bescherming van de consument te handhaven of aan te nemen”.

Bepalingen va n nationaal recht

13.   In de Franse rechtsorde wordt het consumentenkrediet geregeld door hoofdstuk I, titel I, boek III, van de code de la consommation (hierna: „code de la consommation”).

14.   Volgens artikel L 311‑8 code de la consommation komen kredietverrichtingen tot stand in de vorm van een voorafgaand aanbod, dat de kredietnemer in twee exemplaren ter hand wordt gesteld en waarin, voorzover in casu van belang, het bedrag van het krediet, het jaarlijkse kostenpercentage alsmede het totaal van de bovenop de rente verschuldigde forfaitaire bedragen worden vermeld (artikel L 311‑10).

15.   Volgens artikel L 311‑33 verliest de kredietgever die de kredietnemer een krediet verleent zonder hem een voorafgaand aanbod ter hand te stellen dat aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, het recht op rente. De kredietnemer hoeft dan enkel het kapitaal terug te betalen.

16.   Krachtens artikel L 311‑9 is de looptijd van overeenkomsten „waarbij de begunstigde al dan niet met gebruik van een kredietkaart de mogelijkheid wordt geboden, op de data van zijn keuze in gedeelten te beschikken over het bedrag van het verleende krediet”(3), beperkt tot één jaar en verlengbaar. In dat geval is het in artikel L 311‑8 bedoelde voorafgaande aanbod enkel verplicht voor de aanvankelijke overeenkomst, maar moet de kredietgever drie maanden vóór de vervaldatum de voorwaarden van de verlenging van de overeenkomst meedelen.

17.   Artikel L 311-37 code de la consommation, in de versie die van kracht was ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, bepaalt dat „het tribunal d’instance kennis neemt van geschillen die voortvloeien uit de toepassing van het onderhavige hoofdstuk. Vorderingen moeten bij deze rechterlijke instantie op straffe van verval worden ingediend binnen twee jaar te rekenen vanaf de eraan ten grondslag liggende gebeurtenis [...]”(4)

II – De feiten en de prejudiciële vragen

18.   Bij overeenkomst van 1 juli 1993 heeft Cofinoga Mérignac SA (hierna: „Cofinoga”) Sachithanatan een doorlopend krediet, op te nemen in gedeelten met gebruik van een kredietkaart, terug te betalen door maandelijkse aflossingen en met een variabele rentevoet, verstrekt.

19.   De overeenkomst, met een looptijd van één jaar, is herhaaldelijk verlengd. Blijkens de verwijzingsbeschikking vermeldde de brief waarmee Cofinoga de kredietnemer elk jaar drie maanden voor de vervaldag, zoals voorgeschreven in artikel L 311‑9 code de la consommation, de voorwaarden voor verlenging van de overeenkomst meedeelde, enkel het maandelijkse kostenpercentage dat in de maand van verzending van de brief van toepassing was. Het jaarlijkse kostenpercentage (JKP, zie supra, punten 7 en 8) dat na de verlenging zou gelden, werd evenwel niet vermeld.

20.   Toen het krediet enkele malen niet was afgelost, heeft Cofinoga op 19 juli 2000 van de kredietnemer terugbetaling van het saldo van het verleende krediet geëist. Nadat zij nog geen voldoening had gekregen, heeft zij Sachithanathan op 19 november 2001 voor het Tribunal de Vienne gedaagd en betaling gevorderd van het verschuldigde bedrag aan kapitaal, rente en boeten. Verweerder is niet verschenen.

21.   Van oordeel dat voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding de uitlegging van een aantal bepalingen van richtlijn 87/102 nodig is, heeft de verwijzende rechter het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Vereist de uitlegging van de richtlijnen [87/102] en [90/88] dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, de kredietnemer-consument vóór elke verlenging van een verlengbaar doorlopend krediet met variabele rentevoet schriftelijk in kennis dienen te stellen van het geldende [JKP]?

2)      Vereist de uitlegging van deze richtlijnen dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, vóór elke verlenging van een dergelijke overeenkomst de consument dienen te wijzen op de clausule dat dit [JKP] variabel is?

3)      Vereist de uitlegging van deze richtlijnen dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat hij bij de beoordeling van een door de kredietinstelling ingestelde vordering tot betaling zonder beperking in de tijd ambtshalve of op verzoek van de consument in aanmerking kan nemen dat het consumentenkrediet onregelmatig tot stand is gekomen of verlengd, bijvoorbeeld omdat de overeenkomst het [JKP] niet vermeldt?

4)      Indien het antwoord ontkennend luidt, vereist de uitlegging van deze richtlijnen dan dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat hij buiten toepassing kan laten een bepaling van nationaal recht volgens welke de rechter na het verstrijken van een van het gemene recht afwijkende termijn, niet meer ambtshalve of op verzoek van de consument rekening mag houden met de onregelmatige totstandkoming of verlenging van het consumentenkrediet, op grond dat de rechten van de consument om zijn middelen te doen gelden door deze termijn op uitzonderlijke wijze worden beperkt en afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van diens bescherming?”

22.   In de procedure voor het Hof hebben Cofinoga, de Franse en de Belgische regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie opmerkingen ingediend.

III – Juridische analyse

De eerste en de tweede prejudiciële vraag

Standpunten van partijen

23.   Met de eerste twee vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of hij overeenkomstig richtlijn 87/102 zijn nationale recht aldus moet uitleggen, dat bij elke verlenging van een overeenkomst waarbij een doorlopend krediet wordt verleend dat in gedeelten kan worden opgenomen met gebruik van een kredietkaart en kan worden terugbetaald door maandelijkse aflossingen met een variabele rentevoet, de kredietgever de kredietnemer schriftelijk in kennis moet stellen van het geldende JKP en van de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd.

24.   Cofinoga, de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk(5) stellen voor deze vragen ontkennend te beantwoorden. Volgens hen hebben de krachtens artikel 4 van de richtlijn op de kredietgever rustende voorlichtingsverplichtingen geen betrekking op de verlenging van de overeenkomst.

25.   Zij merken op dat ingevolge artikel 4, lid 2, van de richtlijn het JKP (of andere middelen om „behoorlijk” voor te lichten(6)) en de voorwaarden waaronder het JKP kan worden gewijzigd, verplicht moeten worden vermeld in het geschreven document waarmee de overeenkomst wordt aangegaan. Daaruit leiden zij af dat de informatieverplichtingen van de richtlijn komen te vervallen bij het sluiten van de overeenkomst.

26.   Tot staving van deze uitlegging merkt de regering van het Verenigd Koninkrijk in het bijzonder op dat de in artikel 4 van de richtlijn bedoelde voorlichtingsverplichtingen tot doel hebben, de consument in staat te stellen de kostprijs van het krediet te beoordelen en, alvorens zich te verbinden ten aanzien van de ene of de andere aanbieder, deze te vergelijken met andere kredietaanbiedingen. Aan deze doelstelling wordt evenwel daadwerkelijk voldaan indien de voorlichting vóór of tijdens de sluiting van de overeenkomst plaatsvindt; voorlichting daarentegen die achteraf plaatsvindt, is geenszins noodzakelijk om de genoemde doelstelling te bereiken.

27.   Aangezien de kredietgever krachtens artikel 4 niet verplicht is de kredietnemer in kennis te stellen van het op het tijdstip van de verlenging geldende JKP of van het bestaan van een clausule inzake variabele rente, vragen Cofinoga en de regering van het Verenigd Koninkrijk zich ook nog af, of uit artikel 6, lid 2, van de richtlijn een andere conclusie kan worden getrokken. Volgens deze bepaling moet de kredietgever de kredietnemer immers in kennis stellen van elke wijziging van het jaarlijkse rentepercentage die zich tijdens de uitvoering van bepaalde soorten van overeenkomsten voordoet.

28.   Huns inziens vallen overeenkomsten als de onderhavige, anders dan de verwijzende rechter blijkbaar aanneemt, evenwel buiten de werkingssfeer van de genoemde bepaling. De werkingssfeer van artikel 6 is immers uitdrukkelijk omschreven in lid 1 van dat artikel en strekt zich enkel uit tot „kredietverlening in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening”. Aangezien het aan de kredietnemer verleende krediet geen debetstand van rekening-courant vormt en bovendien wel aan een kredietkaart is gekoppeld, moet daaruit worden afgeleid dat artikel 6, lid 2, niet van toepassing is en dat de kredietgever de kredietnemer derhalve niet in kennis hoeft te stellen van wijzigingen van het jaarlijkse rentepercentage die zich in de loop van de overeenkomst of bij de verlenging daarvan hebben voorgedaan.

29.   Volgens Cofinoga ten slotte is een andere uitlegging van de richtlijn niet werkbaar, aangezien het wegens de specifieke kenmerken van het Franse recht of wegens de aard van de betrokken overeenkomst niet mogelijk is de consument vóór de verlenging van de kredietovereenkomst in kennis te stellen van het op het tijdstip van de verlenging geldende JKP.

30.   Om te beginnen heeft naar Frans recht een overeenkomst „waarbij de begunstigde al dan niet met gebruik van een kredietkaart de mogelijkheid wordt geboden, op de data van zijn keuze in gedeelten te beschikken over het bedrag van het verleende krediet”, een looptijd van slechts één jaar, die verlengbaar is. Voor verlenging is evenwel vereist dat de desbetreffende voorwaarden drie maanden vóór de vervaldatum aan de kredietnemer worden meegedeeld (artikel L 311‑9 code de la consommation, zie supra , punt 16).

31.   Wanneer contractueel is bepaald dat de rentevoet maandelijks kan worden aangepast, zoals in casu, is het niet mogelijk het op het tijdstip van de verlenging geldende JKP drie maanden vooraf mee te delen. De maandelijkse rentevoet die bij de verlenging van kracht is en op basis waarvan een prognose van het JKP wordt opgesteld, is immers niet bekend ten tijde van de in artikel L 311‑9 bedoelde mededeling, omdat deze in de drie daaropvolgende maanden nog kan schommelen.

32.   De Belgische regering en de Commissie stellen voor de eerste twee vragen bevestigend te beantwoorden.

33.   Voortbouwend op de redenering waarbij voor het overige ook de regering van het Verenigd Koninkrijk – zij het twijfelend – heeft stilgestaan, stelt met name de Belgische regering in wezen dat het antwoord op de eerste twee vragen afhankelijk is van de vraag hoe de rechtshandeling waarmee de overeenkomst wordt verlengd, wordt omschreven in het nationale recht dat op de kredietovereenkomst toepasselijk is.

34.   Indien deze handeling de gevolgen van de aanvankelijke overeenkomst gewoon handhaaft, bestaat er volgens mij geen enkele verplichting tot voorlichting. Indien hiermee evenwel een nieuwe overeenkomst wordt gesloten, dan moeten de in artikel 4, lid 2, van de richtlijn bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

35.   Aangezien in het onderhavige geval uit de verwijzingsbeschikking lijkt te kunnen worden afgeleid dat naar Frans recht de verlenging van een overeenkomst moet worden gelijkgesteld met de sluiting van een nieuwe overeenkomst, moet daaruit worden geconcludeerd dat de kredietgever krachtens artikel 4, lid 2, verplicht is de kredietgever in kennis te stellen van het JKP en van de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd.

36.   De Commissie gaat ervan uit dat artikel 6, lid 2, ook van toepassing is op overeenkomsten als die welke in casu aan de orde is.

37.   Met de uitdrukkelijke vermelding in artikel 6, lid 1, van kredietovereenkomsten „in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening” wordt haars inziens immers enkel bedoeld dat artikel 6, leden 1 en 2, ook van toepassing is op dit soort overeenkomsten, ondanks het feit dat zij krachtens artikel 2, lid 1, sub e, van de werkingssfeer van de overige bepalingen van de richtlijn worden uitgesloten. Deze vermelding heeft evenwel niet tot gevolg dat de consumentenkredieten, waarop de richtlijn krachtens de algemene bepaling van artikel 1 van toepassing is, buiten de werkingssfeer van artikel 6 vallen.

38.   Voorts is, aldus de Commissie, de opgave van het JKP ook bij verlenging een noodzakelijke voorwaarde om de hoofddoelstelling van de richtlijn te bereiken, namelijk de consument in staat te stellen de verschillende kredietaanbiedingen onderling te vergelijken om gebruik te maken van de beste kansen op de markt.

Beoordeling

39.   Op basis van de standpunten die in het debat voor het Hof naar voren zijn gekomen, moet eerst worden nagegaan of het antwoord op de twee vragen kan volgen uit artikel 4 van de richtlijn, en vervolgens of artikel 6 daarvan relevant is.

–       Artikel 4 van de richtlijn

40.   Zoals gezegd, heeft de Belgische regering betoogd dat indien (zoals in casu) de verlenging van een kredietovereenkomst naar het toepasselijke nationale recht moet worden beschouwd als de sluiting van een nieuwe overeenkomst, de kredietgever krachtens artikel 4, lid 2, sub a, het JKP opnieuw aan de kredietnemer moet meedelen.

41.   Reeds vanuit algemeen oogpunt is het volgens mij betwistbaar dat de strekking en de toepassingsvoorwaarden van een geharmoniseerde regeling kunnen worden vastgesteld op basis van het nationale recht dat in elk afzonderlijk geval van toepassing is. In het bijzonder zou mijns inziens een dergelijke werkwijze afdoen aan de doelstellingen van een richtlijn als die welke hier aan de orde is.

42.   Richtlijn 87/102 beoogt immers gelijke mededingingsvoorwaarden tot stand te brengen onder de instellingen die consumptiekredieten verlenen en voorziet onder meer in een geharmoniseerde regeling voor de informatie die de consument vóór of bij de sluiting van de overeenkomst moet worden verstrekt, waardoor een echte gemeenschappelijke markt van consumentenkrediet tot stand moet komen.

43.   Deze doelstelling zou evenwel zonder meer worden gemist indien de inhoud van deze informatie en de regelmaat waarmee de informatie eventueel wordt verstrekt, afhingen van de specifieke voorschriften van het krachtens de regels van het internationale privaatrecht van toepassing zijnde nationale recht.

44.   Dat zou echter het gevolg zijn van de door de Belgische regering voorgestelde oplossing. Terwijl naar Frans recht - waarvan de weergave in de verwijzingsbeschikking door Cofinoga overigens wordt betwist - het JKP overeenkomstig artikel 4, lid 2, sub a, bij de verlenging van de kredietovereenkomst zou moeten worden meegedeeld, zou deze verplichting niet bestaan ingeval op de overeenkomst het recht van een andere lidstaat werd toegepast, krachtens hetwelk de wijziging van de looptijd niet gelijkstaat met de sluiting van een nieuwe overeenkomst.(7)

45.   De uitlegging van artikel 4 van de richtlijn en de vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing daarvan kunnen naar mijn mening dus niet worden bepaald door het nationale recht dat krachtens internationaal privaatrecht van toepassing is op de kredietovereenkomst, maar moeten daarentegen voortvloeien uit een autonome uitlegging op basis van het door de richtlijn ingestelde systeem.

46.   De vraag is derhalve of de verlenging van de looptijd van een kredietovereenkomst zoals de thans in geding zijnde, waarvan de rentevoet en de voornaamste onderdelen, zoals de clausule betreffende de variabele rente, ongewijzigd blijven, gelet op de bewoordingen en het systeem van de richtlijn al dan niet gelijkstaat met de sluiting van een nieuwe overeenkomst en derhalve onder de regeling van artikel 4 valt.

47.   De aldus geformuleerde vraag moet volgens mij ontkennend worden beantwoord, om de onderstaande redenen.

48.   In de eerste plaats kan uit de bewoordingen van artikel 4 worden afgeleid dat deze bepaling, waar zij voorschrijft dat het JKP en de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd, moeten worden meegedeeld, betrekking heeft op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomst en niet doelt op de „vernieuwing” of de verlenging van de looptijd van de overeenkomst.

49.   Voorts bepaalt artikel 1 bis, lid 4, sub a, waarin de regels voor de berekening van het JKP worden vastgesteld, dat „[h]et jaarlijks kostenpercentage wordt berekend op het moment waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten”.(8) In lid 6 wordt daarna gepreciseerd dat „[b]ij kredietovereenkomsten waarin clausules zijn opgenomen op grond waarvan de rentevoet […] [kan] worden gewijzigd, […] voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage [wordt] uitgegaan van de hypothese dat de rentevoet en de overige kosten vast blijven en tot het einde van de kredietovereenkomst worden toegepast”.(9)

50.   Zowel voor kredietovereenkomsten met een vaste rentevoet als voor die met een variabele rentevoet wordt het JKP derhalve enkel bij de aanvang, dat wil zeggen bij de sluiting van de overeenkomst, berekend (en meegedeeld). Voor overeenkomsten met een variabele rentevoet worden latere wijzigingen van de rentevoet na de sluiting van de overeenkomst verder volkomen irrelevant geacht.

51.   Ook redenen van systematische aard pleiten volgens mij evenwel voor een oplossing die niet afwijkt van de bewoordingen van de richtlijn.

52.   Dienaangaande herinner ik eraan dat het systeem van de richtlijn gebaseerd is op de verplichting, in de reclame met betrekking tot de overeenkomst (artikel 3) en bij de sluiting daarvan (artikel 4) de daadwerkelijke kostprijs van het krediet en de voornaamste onderdelen van de overeenkomst mee te delen. Een dergelijk systeem heeft, zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk en Cofinoga terecht opmerken, hoofdzakelijk tot doel de consument die voornemens is een lening aan te gaan, in staat te stellen de kredietaanbiedingen te vergelijken, zodat hij de voordeligste kan kiezen.

53.   De keuze van de voordeligste aanbieding moet uiteraard vóór de sluiting van de overeenkomst worden gemaakt, zodat zowel de informatie over het JKP als die betreffende de variabele rentevoet overeenkomstig de doelstellingen van de richtlijn op dat beslissende tijdstip, en niet op een later tijdstip, moeten worden verstrekt.

54.   De conclusie die ik hier voorstel, wordt volgens mij bevestigd door artikel 14, lid 4, van het recente voorstel voor een richtlijn voor harmonisatie inzake consumentenkrediet van de Commissie van 11 september 2002 (hierna: „voorstel van richtlijn”).(10)

55.   Volgens de nieuwe bepaling moet de consument immers in kennis worden gesteld van „wijzigingen van de debetrentevoet” en moet in deze kennisgeving „het nieuwe jaarlijkse kostenpercentage [worden] vermeld”.

56.   Om te beginnen zorgt het voorstel van richtlijn volgens mij, in duidelijke bewoordingen, voor een belangrijke vernieuwing van de geharmoniseerde regeling en bevestigt het indirect dat het JKP krachtens artikel 4 van richtlijn 87/102 enkel bij de sluiting van de overeenkomst moet worden meegedeeld en niet bij latere wijzigingen.

57.   Meer nog, door enkel te voorzien dat wijzigingen van het JKP moeten worden meegedeeld op het ogenblik waarop deze zich voordoen, maakt het voorstel van richtlijn duidelijk dat de kredietgever volgens het gemeenschapsrecht, bij een ongewijzigde rentevoet, niet verplicht is het JKP mee te delen, ook niet bij de verlenging van de kredietovereenkomst.

58.   Derhalve rechtvaardigt volgens mij niets een ruime uitlegging van artikel 4 waardoor dit duidelijke voorschrift van de tekst zou worden verdraaid tot een verplichting voor de kredietgever om het JKP en de clausule inzake de variabele rente mee te delen, niet alleen bij de sluiting van de overeenkomst in het document waarmee deze wordt gesloten, maar ook bij de verlenging van het krediet ingeval de rentevoet en de voornaamste onderdelen van de overeenkomst ongewijzigd blijven.

–       Artikel 6 van de richtlijn

59.   Alvorens de verwijzende rechter een antwoord kan worden verstrekt, rijst echter nog de vraag of artikel 6, lid 2, van de richtlijn, waarin de kredietgever uitdrukkelijk wordt verplicht wijzigingen van de rentevoet in de loop van de overeenkomst mee te delen, al dan niet van toepassing is op een overeenkomst zoals die welke in casu aan de orde is, waarbij een professionele kredietgever de kredietnemer-consument een doorlopend krediet, op te nemen in gedeelten, met gebruik van een kredietkaart, verleent.

60.   Zoals hierboven vermeld, betoogt de Commissie, ter terechtzitting incidenteel ondersteund door de vertegenwoordiger van de Franse regering, in wezen dat deze bepaling een regeling van algemene strekking bevat, die van toepassing is op alle overeenkomsten die binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

61.   Die stelling overtuigt mij niet.

62.   Om te beginnen heeft juist de Franse regering ter terechtzitting opgeworpen dat de vraag of de wijziging van de rentevoet moet worden meegedeeld, in casu niet relevant is, aangezien de overeenkomst niet is gewijzigd, maar enkel verlengd onder ongewijzigde voorwaarden.

63.   Zoals echter ook door Cofinoga en de regering van het Verenigd Koninkrijk is opgemerkt, bevat artikel 6 een bijzondere regeling, die enkel van toepassing is op overeenkomsten ter zake van „kredietverlening in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening”. Dit artikel is dus niet van toepassing op een overeenkomst zoals die welke in casu aan de orde is, die niet kredietverlening „in de vorm van een debetstand van rekening-courant” behelst, maar juist betrekking heeft op een kredietopening waaraan een kredietkaart verbonden is.

64.   Een zelfde conclusie volgt naar mijn mening zowel uit de bewoordingen als uit het systeem van de richtlijn.

65.   Wat de bewoordingen betreft, zij allereerst opgemerkt dat artikel 6, lid 1, aanvangt met een ondubbelzinnige afbakening van de materiële werkingssfeer ervan. Hierin heet het dat „[n]iettegenstaande de uitzondering bedoeld in artikel 2, lid 1, sub e, […], bij een overeenkomst tussen een krediet- of financiële instelling en de consument inzake kredietverlening in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening”(11), de consument „bij of vóór het sluiten van de overeenkomst” in kennis dient te worden gesteld van een reeks gegevens en voorwaarden van de overeenkomst, die in de bepaling vervolgens nader worden toegelicht.

66.   De aanhef van artikel 6, lid 2, is even ondubbelzinnig: „Voorts dient de consument gedurende de looptijd van de overeenkomst in kennis te worden gesteld van iedere wijziging van het jaarlijkse rentepercentage en van de kosten, op het ogenblik waarop deze wijziging zich voordoet”.(12) Het lijdt dus geen twijfel dat deze bepaling op dezelfde kredietovereenkomst doelt als de in het vorige lid aangehaalde, en duidelijk omschrijft welke andere informatieverplichtingen later op de kredietgever rusten in de fase die op de sluiting van de overeenkomst volgt.(13)

67.   Voorts stemt het beeld dat uit een letterlijke uitlegging van de regel volgt, volkomen overeen met het ruimere systeem dat door de richtlijn is opgezet.

68.   Zoals bekend brengt de richtlijn, die krachtens artikel 1 van toepassing is op kredietovereenkomsten, een minimale harmonisatie van de regels inzake de consumentenbescherming tot stand met betrekking tot diverse aspecten, zoals de reclame voor kredietaanbiedingen (artikel 3), de voorlichting bij of vóór het sluiten van de overeenkomst (artikel 4), de voorwaarden waaronder het goed waarvoor het krediet bestemd is, eventueel mag worden teruggenomen (artikel 7), de vervroegde terugbetaling van het krediet (artikel 8), de gevolgen van de overdracht van het krediet (artikel 9), de bescherming in geval van betaling met wisselbrieven (artikel 10), de betrekkingen tussen de kredietnemer en de leverancier van de goederen of diensten die door middel van het krediet zijn aangekocht (artikel 11) en de regeling voor bemiddelaars van consumptiekredieten (artikel 12).

69.   Van alle genoemde aspecten is er slechts één geharmoniseerd met betrekking tot overeenkomsten waarbij een bankinstelling aan een rekeninghouder een in artikel 2, lid 1, sub e, bedoelde „debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening” verstrekt, namelijk de regeling voor de informatie die de bankinstelling bij en vóór het sluiten van de overeenkomst aan de kredietnemer moet verstrekken. Deze harmonisatie wordt evenwel niet tot stand gebracht door een verwijzing naar de in artikel 4 vastgestelde algemene regeling ter zake, maar door een ad-hocbepaling, namelijk artikel 6 van de richtlijn.

70.   Deze bepaling beperkt niet alleen in uitdrukkelijke bewoordingen haar werkingssfeer ratione materiae tot een bepaald soort kredietovereenkomsten. Zij bevat bovendien een regeling die weliswaar op een gemeenschappelijke ratio berust, maar die in haar concrete bepalingen vaak toch afwijkt van de algemene voorschriften. Het bijzondere van artikel 6 is dat het zowel voorziet in de verplichting, inlichtingen te verstrekken die in artikel 4 niet worden genoemd(14), als in de uitsluiting van een aantal informatieverplichtingen waarin de algemene regeling daarentegen wel voorziet.(15)

71.   Dat de artikelen 6 en 4 van de richtlijn in onderling verband beschouwd bijzondere regelingen vormen en elkaar wederzijds uitsluiten, wordt voorts bevestigd door artikel 4, lid 2, tweede alinea.

72.   Hierin wordt immers bepaald dat, wanneer het bij de sluiting van de overeenkomst niet mogelijk is het JKP aan te geven, de consument in de schriftelijke overeenkomst toch „behoorlijk [moet] worden voorgelicht” en dat deze voorlichting „tenminste de in artikel 6, lid 1, eerste streepje, voorgeschreven gegevens [moet] bevatten”.

73.   Het spreekt vanzelf dat er geen uitdrukkelijke verwijzing nodig zou zijn indien, zoals de Commissie beweert, artikel 6 van toepassing was op alle onder de richtlijn vallende overeenkomsten; een dergelijke verwijzing is juist noodzakelijk nu de twee bepalingen zich tot elkaar verhouden als bijzondere regelingen.

74.   Kortom, zowel uit de bewoordingen als uit het systeem van de richtlijn kan ik concluderen dat artikel 6, lid 2, enkel van toepassing is op de in lid 1 vermelde overeenkomsten, ofwel, zoals gezegd, op kredietovereenkomsten „in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening”.

75.   Aangezien niet wordt betwist dat de in geding zijnde overeenkomst niet overeenstemt met de in artikel 6 bedoelde vorm van contractuele verbintenis, moet volgens mij daaruit dus worden afgeleid dat de in lid 2 van die bepaling bedoelde regeling niet kan worden ingeroepen om de kredietgever ertoe te verplichten bij de verlenging van de overeenkomst de kredietnemer-consument in kennis te stellen van het JKP en van de clausule inzake de variabele rente.

76.   Derhalve geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Tribunal d’instance de Vienne te beantwoorden als volgt:

Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986, zoals nadien gewijzigd, vereist niet dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, de kredietnemer-consument vóór elke verlenging van een doorlopend krediet, op te nemen in gedeelten en met gebruik van een kredietkaart, waarvoor een variabele rentevoet is bedongen, schriftelijk in kennis dienen te stellen van het toepasselijke jaarlijkse kostenpercentage.

Deze richtlijn vereist evenmin dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, vóór elke verlenging van een dergelijke overeenkomst de consument dienen te wijzen op de clausule dat dit jaarlijkse kostenpercentage variabel is.

De derde en de vierde prejudiciële vraag

77.   Met de derde en de vierde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de beschermingsregeling die richtlijn 87/102 de consumenten waarborgt, hem toestaat:

a) het nationale recht aldus uit te leggen dat hij ambtshalve of op verzoek van de consument zonder beperking in de tijd rekening kan houden met eventuele onregelmatigheden, zoals die bedoeld in de eerste twee vragen, bij de sluiting of de verlenging van een consumentenkrediet als thans in geding (derde vraag); of

b) de bepaling van nationaal recht krachtens welke deze onregelmatigheden binnen een bepaalde vervaltermijn door de rechter ambtshalve of op verzoek van de consument aan de orde moeten worden gesteld, buiten toepassing te laten (vierde vraag).

78.   Zoals ook Cofinoga en de Franse regering terecht hebben opgemerkt, zijn de derde en de vierde vraag slechts subsidiair gesteld voor het geval de eerste twee vragen bevestigend zouden worden beantwoord.

79.   Beide vragen hebben immers als uitgangspunt dat de kredietgever krachtens de richtlijn verplicht is bij de verlenging van een kredietovereenkomst als de onderhavige, die in gedeelten kan worden opgenomen, met gebruik van een kredietkaart, en waarvoor een variabele rentevoet is bedongen, de kredietnemer-consument in kennis te stellen van het JKP en de clausule inzake de variabele rente. Immers alleen in dat geval kan het gedrag van de kredietinstelling als een onregelmatigheid in de zin van de richtlijn worden omschreven en rijst dus de vraag of de richtlijn zich verzet tegen een uitsluiting zoals die voorzien in het nationale recht, waardoor de consument zich niet op deze onregelmatigheid kan beroepen en de rechter er niet ambtshalve kennis van kan nemen.

80.   Gelet op het antwoord dat ik voor de eerste twee vragen heb voorgesteld, komt het mij voor dat de derde en de vierde vraag niet van belang zijn voor de beslechting van het geding en geef ik het Hof in overweging deze vragen niet te beantwoorden.

IV – Conclusie

81.   Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door het Tribunal d’instance de Vienne bij vonnis van 5 juli 2002 gestelde vragen te beantwoorden als volgt:

„Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, zoals nadien gewijzigd, vereist niet dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, de kredietnemer-consument vóór elke verlenging van een doorlopend krediet, op te nemen in gedeelten en met gebruik van een kredietkaart, waarvoor een variabele rentevoet is bedongen, schriftelijk in kennis dienen te stellen van het toepasselijke jaarlijkse kostenpercentage.

Deze richtlijn vereist evenmin dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, vóór elke verlenging van een dergelijke overeenkomst de consument dienen te wijzen op de clausule dat dit jaarlijkse kostenpercentage variabel is.”


1 – Oorspronkelijke taal: Italiaans.


2  – PB 1987 L 42, blz. 48, zoals gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 (PB L 61, blz. 14).


3  – Niet-officiële vertaling.


4  – Niet-officiële vertaling. Opgemerkt zij dat bij artikel 16, lid II‑1 van wet nr. 2001‑1168 van 11 december 2001 (JORF nr. 288 van 12 december 2001, blz. 19703) de tweede volzin van artikel L 311‑37, met effect voor de overeenkomsten die na de afkondiging van deze wet zijn gesloten (zie art. 16, lid II‑3), is aangevuld als volgt: „Vorderingen tot betaling ten gevolge van niet-nakoming van verbintenissen van de kredietnemer moeten bij deze rechterlijke instantie op straffe van verval worden ingediend binnen twee jaar te rekenen vanaf de eraan ten grondslag liggende gebeurtenis” (niet-officiële vertaling; de toegevoegde woorden zijn door mij gecursiveerd).


5  – Deze laatste althans voor het geval waarin de verlenging volgens het toepasselijke nationale recht niet kan worden omschreven als de sluiting van een nieuwe overeenkomst.


6  – Deze voorlichting moet „tenminste de in artikel 6, lid 1, tweede streepje, voorgeschreven gegevens bevatten” (artikel 4, lid 2, tweede alinea).


7  – In het Italiaanse recht bij voorbeeld kan uit de toepassing van de in de artikelen 1230 en 1231 codice civile gestelde beginselen worden geconcludeerd dat in dat geval geen sprake is van schuldvernieuwing maar van een voortzetting van de rechtsbetrekking.


8  – Cursivering van mij.


9  – Cursivering van mij.


10  – Voorstel voor een richtlijn betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet, COM(2002)/443 def. (PB C 331 E van 31 december 2002, blz. 200).


11  – Cursivering van mij.


12  – Cursivering van mij.


13  – Nadere analyse van de andere taalversies bevestigt en versterkt zelfs hetgeen uit de Italiaanse versie kan worden afgeleid: de aanhef in de Franse versie luidt „[de] plus, en cours de contrat”, in de Engelse versie „[f]urtherthemore, during the period of the agreement…”, in de Spaanse versie „[a]demás, mientras dure el contrato…” en wordt in het Duits „[f]erner (…) während der Laufzeit des Vertrages …”. In al deze versies laten het gebruikte voegwoord en de vermelding van het woord „overeenkomst” zonder enige nadere bepaling duidelijk uitkomen dat de in lid 2 bedoelde verplichtingen juist betrekking hebben op de voortgezette uitvoering van de overeenkomst, waarvan de sluiting door lid 1 wordt geregeld.


14  – Ik bedoel hier de in artikel 6, lid 2, bedoelde inlichtingen.


15  – Zie onder meer de vermelding van het JKP, die krachtens artikel 4 verplicht is, maar niet krachtens artikel 6.