Language of document : ECLI:EU:C:2019:291

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

H. SAUGMANDSGAARD ØE

van 4 april 2019 (1)

Zaak C686/17

Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main eV

tegen

Prime Champ Deutschland Pilzkulturen GmbH

[verzoek van het Bundesgerichthof (federaal gerechtshof, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Groenten en fruit – Gekweekte champignons – Handelsnormen – Vermelding van het land van oorsprong – Begrip ‚land van oorsprong’ – Land van oogst – Verordening (EG) nr. 1234/2007 – Artikel 113 bis, lid 1 – Verordening (EU) nr. 1308/2013 – Artikel 76, lid 1 – Definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van de goederen – Verordening (EG) nr. 2913/92 – Artikel 23, leden 1 en 2 – Verordening (EG) nr. 952/2013 – Artikel 60, lid 1 – Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 – Artikel 31, onder b) – Productiestappen in een andere lidstaat – Etikettering van de levensmiddelen – Verbod van misleidende etikettering – Richtlijn 2000/13/EG – Artikel 2, lid 1, onder a), i) – Verordening (EU) nr. 1169/2011 – Artikel 7, lid 1, onder a) – Artikel 1, lid 4 – Artikel 2, lid 3 – Informatieve toevoegingen”






I.      Inleiding

1.        Met het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft het Bundesgerichtshof (federaal gerechtshof, Duitsland) vier vragen voorgelegd over de uitlegging van verschillende bepalingen van het Unierecht betreffende het land van oorsprong van groenten en fruit die bestemd zijn om vers aan de consument te worden verkocht.

2.        Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep in Revision tussen de Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main eV (vereniging ter bestrijding van oneerlijke mededinging; hierna: „Zentrale”) en Prime Champ Pilzkulturen Deutschland GmbH (hierna: „Prime Champ”), over een vordering tot staking van het in de handel brengen door deze laatste, met de vermelding „Oorsprong: Duitsland”, van gekweekte champignons die worden geoogst in Duitsland.

3.        De Zentrale is van mening dat het gebruik door Prime Champ van deze etikettering zonder informatieve toevoegingen misleidend is in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13/EG(2) en van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 1169/2011(3) die verbieden dat de consument wordt misleid met betrekking tot voedselinformatie, wanneer wezenlijke stappen in het productie‑ en teeltproces van gekweekte champignons niet in Duitsland plaatsvinden.

4.        In dit verband wenst de verwijzende rechter met zijn prejudiciële vragen in wezen te vernemen of een onderneming kan worden verweten dat zij, ingevolge het hierboven vermelde verbod van misleiding van de consument, een vermelding van het land van oorsprong van een levensmiddel heeft verstrekt zonder informatieve toevoegingen, rekening houdend met het feit dat wezenlijke productiestappen van dit levensmiddel in andere lidstaten hebben plaatsgevonden, terwijl de onderneming niet verplicht zou zijn om dergelijke informatie te verstrekken op grond van bijzondere Unierechtelijke bepalingen inzake etikettering. Volgens mij is zulks niet het geval.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

1.      Landbouwregelingen

a)      Verordening nr. 1234/2007

5.        Artikel 113 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 1234/2007(4) bepaalt:

„De producten van de sector groenten en fruit die vers aan de consument worden verkocht, mogen alleen in de handel worden gebracht als ze van een deugdelijke handelskwaliteit zijn en als het land van oorsprong is vermeld.”

b)      Verordening nr. 1308/2013

6.        Verordening nr. 1234/2007 is vervangen door verordening (EU) nr. 1308/2013.(5) De in de onderhavige zaak relevante bepalingen van deze verordening zijn van toepassing sinds 1 januari 2014(6). In artikel 76, lid 1, van deze verordening wordt in wezen de inhoud overgenomen van artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007.

2.      Douaneregeling

a)      Verordening nr. 2913/92

7.        Artikel 23 van verordening (EEG) nr. 2913/92(7) (hierna: „het communautair douanewetboek”) bepaalt:

„1.      Van oorsprong uit een land zijn goederen die geheel en al in dat land zijn verkregen.

2.      Onder ‚goederen die geheel en al in een land zijn verkregen’ wordt verstaan:

[…]

b)      aldaar geoogste producten van het plantenrijk;

[…]”

b)      Verordening nr. 952/2013

8.        Het communautair douanewetboek werd vervangen door verordening (EU) nr. 952/2013(8) (hierna: „het douanewetboek van de Unie”). De in de onderhavige zaak relevante bepalingen van deze verordening zijn van toepassing vanaf 1 juni 2016.(9)

9.        Hoofdstuk 2 van het douanewetboek van de Unie is getiteld „Oorsprong van goederen”. Afdeling 1 van dat hoofdstuk heeft als opschrift „Niet-preferentiële oorsprong”. Artikel 59, waarin de werkingssfeer van deze afdeling 1 wordt gedefinieerd, luidt als volgt:

„In de artikelen 60 en 61 zijn de regels vastgesteld voor de bepaling van de niet-preferentiële oorsprong van goederen met het oog op de toepassing van:

[…]

c)      andere Uniemaatregelen met betrekking tot de oorsprong van goederen.”

10.      Artikel 60, met als opschrift „Verkrijging van de oorsprong”, herhaalt in wezen de inhoud van artikel 23, lid 1, van het communautair douanewetboek.

c)      Gedelegeerde verordening 2015/2446

11.      De gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446(10) is van toepassing vanaf 1 mei 2016.(11) Artikel 31, onder b), van deze verordening herhaalt in wezen de inhoud van artikel 23, lid 2, onder b), van het communautair douanewetboek.

3.      Regelgeving inzake de bescherming van de consument

a)      Richtlijn 2000/13

12.      Artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 bepaalt dat de etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd de koper niet mogen kunnen misleiden, onder meer ten aanzien van de oorsprong van het levensmiddel.

b)      Verordening nr. 1169/2011

13.      Richtlijn 2000/13 is vervangen door verordening nr. 1169/2011, die van toepassing is sinds 13 december 2014.(12)

14.      Artikel 1, lid 4, van deze verordening bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing onverminderd de etiketteringsvoorschriften die zijn vastgesteld in specifieke bepalingen van de Unie voor bijzondere levensmiddelen.”

15.      Artikel 2, lid 3, van genoemde verordening luidt:

„Voor de toepassing van deze verordening verwijst het land van oorsprong van een levensmiddel naar de oorsprong van een levensmiddel als bepaald overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 26 van [het communautair douanewetboek].”(13)

16.      Artikel 7, lid 1, onder a), van dezelfde verordening, dat in wezen de inhoud van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 herhaalt, luidt als volgt:

„Voedselinformatie mag niet misleidend zijn, met name niet:

a)      ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel, en vooral niet ten aanzien van de aard, identiteit, eigenschappen, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, land van oorsprong of plaats van herkomst en wijze van vervaardiging of productie;”

B.      Duits recht

17.      In 2013 was het ingevolge § 11, lid 1, eerste en tweede volzin, punt 1, van het Lebensmittel-, Bedarfsgegenstände- und Futtermittelgesetzbuch (Duitse wetboek levens‑ en voedermiddelen; hierna: „LFGB”) verboden om levensmiddelen onder een misleidende benaming of met misleidende vermeldingen of presentaties in de handel te brengen en daarvoor reclame te maken, in het bijzonder via misleidende verklaringen inzake oorsprong of herkomst. Deze bepaling strekte tot omzetting van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13.

18.      De geldende versie van § 11, lid 1, punt 1, LFGB verbiedt de volgens artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1169/2011 verantwoordelijke exploitanten van levensmiddelenbedrijven of invoerders om levensmiddelen in de handel te brengen of hiervoor reclame te maken met informatie over deze levensmiddelen die niet voldoet aan de voorschriften van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1169/2011, gelezen in samenhang met lid 4 van dit artikel.

III. Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof

19.      Prime Champ teelt en verhandelt gekweekte champignons met de vermelding „Oorsprong: Duitsland”.

20.      Het productieproces van de paddenstoelen behelst verschillende stappen. Om te beginnen worden voor de duur van zeven tot elf dagen de ruwe substanties voor het compost in België en Nederland versneden en gemengd. De tweede productiestap is de pasteurisatie en conditionering van het compost gedurende vijf tot zes dagen in Nederland. In de derde productiestap wordt gedurende 15 dagen in Nederland het mycelium (schimmelsporen) in het compost geïnjecteerd. In de vierde stap van het productieproces wordt in Nederland het champignonbroed op een turf‑ en kalkdeklaag in teeltkisten geënt, waarbij de paddenstoelen na tien tot elf dagen tot zowat 3 mm zijn gegroeid. De teeltkisten worden na ongeveer 15 dagen naar Duitsland vervoerd, waar in het bedrijf van Prime Champ na ongeveer 1 tot 5 dagen de eerste oogst en na ongeveer 10 tot 15 dagen de tweede oogst van de champignons plaatsvindt.

21.      Volgens de Zentrale is de vermelding „Oorsprong: Duitsland” op het etiket van deze champignons zonder aanvullende toelichting misleidend, aangezien wezenlijke teelt‑ en productiestappen, en meer bepaald de productiecyclus vóór de oogst, niet in Duitsland plaatsvinden en het compost met de champignons pas drie of minder dagen vóór de eerste oogst naar Duitsland wordt overgebracht.

22.      Na Prime Champ in december 2013 te hebben gemaand, heeft de Zentrale het Landgericht Ulm (regionale rechter in eerste aanleg, Duitsland) erom verzocht dat het Prime Champ op straffe van bepaalde dwangmaatregelen wordt verboden om gekweekte champignons met de vermelding „Oorsprong: Duitsland” in het economische verkeer aan te bieden en/of in het verkeer te brengen en/of hiervoor reclame te maken.

23.      Deze rechter heeft de vordering van de Zentrale afgewezen, waarop de Zentrale beroep tegen die beslissing heeft ingesteld.

24.      Het beroep is door het Oberlandesgericht Stuttgart (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Stuttgart, Duitsland) verworpen. Deze rechter heeft geoordeeld dat de vermelding „Oorsprong: Duitsland” weliswaar misleidend is omdat het betrokken publiek hieruit zou kunnen afleiden dat niet alleen de oogst, maar ook het gehele productieproces in Duitsland heeft plaatsgevonden, maar dat het Unierecht Prime Champ verplicht de gewraakte vermelding van het land van oorsprong aan te brengen. Immers, volgens artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 moet als land van oorsprong van plantaardige producten het land van de oogst worden vermeld. Derhalve kan Prime Champ uit het oogpunt van het recht inzake eerlijke handelspraktijken geen verwijt van deze vermelding worden gemaakt.

25.      De Zentrale heeft tegen deze beslissing beroep in Revision ingesteld bij het Bundesgerichtshof.

26.      Laatstgenoemde rechter licht toe dat, aangezien verzoekster in het hoofdgeding haar verbodsvordering baseert op het gevaar voor recidive, het beroep in Revision slechts gegrond is wanneer het gewraakte gedrag van verweerster op zowel het tijdstip waarop dit heeft plaatsgevonden in 2013 onrechtmatig was als ten tijde van de beslissing op het beroep in Revision onrechtmatig is.

27.      De verwijzende rechter is dan ook van oordeel dat het beroep in Revision slaagt wanneer de door Prime Champ gebruikte oorsprongsbenaming, ongeacht het dwingende karakter ervan overeenkomstig artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013, schending oplevert van het verbod van misleiding van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13, zoals omgezet in artikel 11, lid 1, eerste en tweede zin, punt 1, van de in 2013 toepasselijke versie van het LFGB, alsook van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011, gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, punt 1, van de huidige versie van het LFGB.(14)

28.      In die context heeft het Bundesgerichtshof bij beslissing van 21 september 2017, ingekomen bij het Hof op 7 december 2017, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet voor de uitlegging van het begrip ,land van oorsprong’ als bedoeld in artikel 113 bis, lid 1, van [verordening nr. 1234/2007] en artikel 76, lid 1, van [verordening nr. 1308/2013] worden uitgegaan van de definities in de artikelen 23 e.v. van het [communautair] douanewetboek en artikel 60 van het douanewetboek van de Unie?

2)      Zijn gekweekte champignons die in het binnenland worden geoogst, volgens artikel 23 van het [communautair douanewetboek] en artikel 60, lid 1, van het [douanewetboek van de Unie] van oorsprong uit dat land, wanneer wezenlijke productiestappen in andere lidstaten van de Europese Unie plaatsvinden en de gekweekte champignons pas drie of minder dagen vóór de eerste oogst naar het binnenland zijn overgebracht?

3)      Dient het verbod van misleiding van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn nr. 2000/13/EG en van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 1169/2011 te worden toegepast op de volgens artikel 113 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening (EU) nr. 1308/2013 voorgeschreven vermelding van het land van oorsprong?

4)      Mogen bij de door artikel 113 bis, lid 1, van [verordening nr. 1234/2007] en artikel 76, lid 1, van [verordening nr. 1308/2013] voorgeschreven vermelding van het land van oorsprong informatieve toevoegingen worden opgenomen, teneinde een krachtens artikel 2, lid 1, onder a, i), van [richtlijn 2000/13] alsmede artikel 7, lid 1, onder a), van [verordening nr. 1169/2011] verboden misleiding tegen te gaan?”

29.      De Zentrale, Prime Champ, de Duitse, de Franse en de Italiaanse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof. Dezelfde partijen, met uitzondering van de Franse en de Italiaanse regering, hebben deelgenomen aan de terechtzitting van 23 januari 2019.

IV.    Analyse

A.      Voorafgaande opmerkingen

30.      Met zijn vier prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen hoe de op drie verschillende gebieden voorziene Unierechtelijke regelingen – te weten de landbouwregelingen, de douanewetgeving en de wetgeving inzake consumentenbescherming – betreffende het land van oorsprong voor groenten en fruit die bestemd zijn om vers te worden verkocht aan de consument, zich tot elkaar verhouden.

31.      Meer specifiek zijn deze regels van het Unierecht, ten eerste, de vermelding van het land van oorsprong voor de afzet van verse groenten en fruit die wordt opgelegd in artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013, ten tweede, de definities met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong van goederen bedoeld in de artikelen 23 tot en met 26 van het communautair douanewetboek en artikel 60 van het douanewetboek van de Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 31 en 36 van gedelegeerde verordening 2015/2446, en, ten derde, het verbod op misleiding van de consument wat betreft het land van oorsprong waarin artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 voorzien.

32.      Met zijn eerste en tweede prejudiciële vraag vraagt de verwijzende rechter naar de verhouding tussen de door de landbouwregeling opgelegde vermelding van het land van oorsprong voor de afzet van groenten en fruit en de definities met betrekking tot de in de douanewetboeken(15) bedoelde niet-preferentiële oorsprong van goederen, teneinde in wezen te vernemen of Prime Champ verplicht is Duitsland te vermelden als het land van oorsprong van de gekweekte champignons die aan de orde zijn in het hoofdgeding (afdeling B).

33.      Gesteld al dat dit het geval is, wenst de verwijzende rechter met zijn derde en vierde vraag te vernemen of de door Prime Champ gebruikte vermelding van het land van oorsprong, zonder informatieve toevoegingen ten aanzien van het feit dat wezenlijke stappen van de productie van deze champignons in andere lidstaten plaatsvinden, desalniettemin niet in strijd is met het verbod van misleiding bedoeld in de voorschriften inzake consumentenbescherming (afdeling C)(16).

34.      Gelet op het feit dat het beroep in Revision volgens de verwijzende rechter slechts gegrond kan zijn indien de aan Prime Champ verweten gedraging strijdig was met het Unierecht, zowel ten tijde van de feiten in 2013 als op het tijdstip van de beslissing van het beroep in Revision(17), moeten de gestelde vragen worden onderzocht op basis van zowel de verordeningen die in 2013 van toepassing waren als die welke thans gelden.

B.      Relatie tussen het begrip „land van oorsprong” in de landbouwregeling en de definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen als bedoeld in de douanewetboeken (eerste en tweede prejudiciële vraag)

35.      Verordeningen nrs. 1234/2007 en 1308/2013 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten stellen normen vast voor de afzet van landbouwproducten. Voor de afzet van producten van de sector groenten en fruit die vers aan de consument worden verkocht, bepalen artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 dat dergelijke producten alleen in de handel mogen worden gebracht als het land van oorsprong is vermeld.

36.      Noch verordening nr. 1234/2007 noch verordening nr. 1308/2013 bevat een definitie van het begrip „land van oorsprong” in de zin van deze verordeningen. Een dergelijke definitie is evenmin opgenomen in uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.(18)

37.      In dit verband wenst de verwijzende rechter met zijn eerste vraag te vernemen of ter bepaling van het „land van oorsprong” van groenten en fruit in de zin van artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013, moet worden uitgegaan van de definities van de douanewetboeken betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen (afdeling 1). Indien zulks het geval is, wenst hij met zijn tweede vraag te vernemen of het land van de oogst van de gekweekte champignons volgens deze definities ook hun land van oorsprong is wanneer wezenlijke productiestappen in andere lidstaten hebben plaatsgevonden (afdeling 2).

1.      Toepasselijkheid van de in de douanewetboeken met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong van goederen vastgestelde definities ter definiëring van het in de landbouwregeling gebruikte begrip „land van oorsprong” (eerste prejudiciële vraag)

38.      Om te beginnen merk ik op dat uit vaste rechtspraak van het Hof voortvloeit dat ter bepaling van de betekenis en de draagwijdte van een bepaling van Unierecht hieraan een uitlegging moet worden gegeven waarbij rekening wordt gehouden met de bewoordingen van deze bepaling, maar ook met de context ervan en met het doel van de regeling waarvan zij deel uitmaakt.(19)

39.      Hieruit volgt dat het begrip „land van oorsprong” bedoeld in artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 moet worden uitgelegd in het licht van de betekenis en het doel van deze bepalingen en de verordeningen waarvan het deel uitmaakt. Zoals de Zentrale opmerkt, verwijzen deze bepalingen niet naar de douanewetboeken wat het begrip „land van oorsprong” betreft.

40.      Niettemin moet worden vastgesteld dat in een dergelijke verwijzing is voorzien in de douanewetboeken.

41.      Artikel 59, onder c), van het douanewetboek van de Unie bepaalt namelijk dat de regels van artikel 60 ervan inzake de vaststelling van de niet-preferentiële oorsprong van de goederen van toepassing zijn op andere Uniemaatregelen die betrekking hebben op de oorsprong van goederen.

42.      Net als de Commissie ben ik van mening dat artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 als een dergelijke maatregel moet worden beschouwd. In dit verband merk ik op dat dit artikel 76, lid 1, een bepaling van het Unierecht betreffende de oorsprong van goederen is, hetgeen de enige voorwaarde is die volgens artikel 59, onder c), van het douanewetboek van de Unie vereist is voor de toepassing van deze bepaling.

43.      Dit argument wordt bevestigd door het feit dat verordening nr. 1169/2011, die ertoe strekt een hoog niveau van consumentenbescherming ten aanzien van voedselinformatie te waarborgen(20), in artikel 2, lid 3, ervan, met betrekking tot de vermelding van het land van oorsprong van de goederen in de zin van deze verordening verwijst naar de in de douanewetboeken opgenomen definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen. Uit overweging 33 van deze verordening blijkt dat aan deze door de wetgever gedane verwijzing de vaststelling ten grondslag ligt dat deze definities „bij de exploitanten van levensmiddelenbedrijven […] goed bekend zijn”.

44.      Zoals Prime Champ, de Franse regering en de Commissie aangeven, is het feit dat de wetgever in het kader van verordening nr. 1169/2011 – die tot doel heeft de consument te beschermen – ervoor heeft gekozen naar deze definities in douanewetboek te verwijzen, een duidelijke aanwijzing dat die verwijzing ook geldt met betrekking tot artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013, die een soortgelijk doel van bescherming van de consument hebben.(21)

45.      Ik wijs erop dat het communautair douanewetboek geen bepaling bevat die overeenkomt met artikel 59, onder c), van het douanewetboek van de Unie. Niettemin ben ik van mening dat het eerstgenoemde wetboek een beginsel bevat dat overeenkomt met genoemde bepaling van het douanewetboek van de Unie. Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 59, onder c), van het douanewetboek van de Unie blijkt namelijk dat deze bepaling beoogt te verduidelijken dat de niet-preferentiële oorsprongsregels ook binnen het toepassingskader van andere Uniemaatregelen met betrekking tot de oorsprong van goederen vallen, hetgeen mijns inziens betekent dat een dergelijk beginsel ook deel uitmaakte van het communautair douanewetboek.(22)

46.      Gelet op het voorgaande dient het door de Zentrale aangevoerde argument dat het feit dat verordeningen nrs. 1234/2007 en 1308/2013 niet naar de douanewetboeken verwijzen wat het begrip „land van oorsprong” betreft, zich ertegen zou verzetten dat de in deze wetboeken vastgestelde definities van toepassing zouden zijn, te worden verworpen.

47.      Bijgevolg stel ik, net als Prime Champ, de Franse en de Italiaanse regering(23) alsmede de Commissie, het Hof voor op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 aldus moeten worden uitgelegd dat voor de definiëring van het begrip „land van oorsprong” in deze bepalingen moet worden uitgegaan van de definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen die zijn neergelegd in respectievelijk de artikelen 23 tot en met 26 van het communautair douanewetboek en artikel 60 van het douanewetboek van de Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 31 tot en met 36 van gedelegeerde verordening 2015/2446.

2.      Toepassing van de in de douanewetboeken met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong van goederen opgenomen definities om het land van oorsprong van gekweekte champignons in de zin van de landbouwregeling vast te stellen (tweede prejudiciële vraag).

48.      Net als Prime Champ, de Franse en de Italiaanse regering en de Commissie ben ik van mening dat volgens de definities in de douanewetboeken betreffende de niet-preferentiële oorsprong van de goederen, het land van oorsprong van gekweekte champignons het land is waar deze worden geoogst, zelfs indien de wezenlijke productiestappen in andere lidstaten plaatsvinden en de gekweekte champignons pas drie dagen of minder vóór de oogst naar het land van oogst worden overgebracht.

49.      Ik wijs er allereerst op dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat gekweekte paddenstoelen, zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, vallen onder het begrip „groenten” in artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.(24)

50.      Vervolgens vloeit uit mijn antwoord op de eerste prejudiciële vraag voort dat het land van oorsprong in de zin van deze bepalingen moet worden vastgesteld overeenkomstig de definities in de douanewetboeken betreffende de niet-preferentiële oorsprong van de goederen.

51.      In dit verband is in artikel 23, lid 1, van het communautair douanewetboek en artikel 60, lid 1, van het douanewetboek van de Unie bepaald dat goederen die geheel en al in één enkel land of gebied zijn verkregen, worden geacht van oorsprong uit dat land of gebied te zijn. Daartoe bevat artikel 23, lid 2, onder a) tot en met j), van het communautair douanewetboek en artikel 31 van gedelegeerde verordening 2015/2446, onder a) tot en met j), een lijst van verschillende goederen die worden geacht geheel en al in één enkel land te zijn verkregen.

52.      Met betrekking tot de producten van het plantenrijk blijkt uit artikel 23, lid 2, onder b), van het communautair douanewetboek dat dergelijke producten geheel en al verkregen zijn in het land waar ze worden geoogst. Artikel 31, onder b), van gedelegeerde verordening 2015/2446 bepaalt hetzelfde. Met andere woorden, uit deze bepalingen volgt dat de producten van het plantenrijk worden geacht van oorsprong te zijn uit het land waar zij worden geoogst.

53.      De Commissie en de Duitse regering benadrukken het atypische karakter van het hoofdgeding door erop te wijzen dat het land van oorsprong voor verse groenten en fruit, naar de aard zelf ervan, in de meeste gevallen ook het land is waar alle productiestappen vóór de oogst plaatsvinden.(25)

54.      De Commissie heeft in dit verband ter terechtzitting uiteengezet dat het „grensoverschrijdend” produceren van gekweekte champignons een nieuw fenomeen is. Het blijkt dat de Commissie in 2015, bij de opstelling van gedelegeerde verordening 2015/2446, niet aan de regulering van deze productiewijze heeft gedacht. In antwoord op ter terechtzitting gestelde vragen over de reden waarom nog steeds geen regelgeving betreffende deze productiewijze is aangenomen, heeft de Commissie toegelicht dat over dit proces nog niet voldoende is nagedacht op wetgevingsgebied. Prime Champ heeft tijdens de terechtzitting van haar kant uiteengezet dat zij deze productiewijze hanteert sinds 2012 en dat zij niet de enige is, daar andere ondernemingen ook volgens dit proces produceren.

55.      Mijns inziens volstaan deze overwegingen evenwel niet om te kunnen afwijken van de bewoordingen van artikel 23, lid 2, onder b), van het communautair douanewetboek en artikel 31, onder b), van gedelegeerde verordening 2015/2446, waarin duidelijk wordt bepaald dat het land van oorsprong van producten van het plantenrijk uitsluitend afhangt van de plaats waar ze worden geoogst. Zoals de Commissie opmerkt, moet op grond van deze bepalingen worden uitgegaan van het beginsel dat de wetgever geen belang hecht aan het feit dat aan de oogst voorafgaande productiestappen in een of meer andere lidstaten plaatsvinden.

56.      Bijgevolg kan het door de Zentrale aangevoerde argument dat uit de opzet van de artikelen 23 en 24 van het communautair douanewetboek en de overeenkomstige bepalingen van het douanewetboek van de Unie voortvloeit dat de toepasselijkheid van de in de douanewetboeken met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong van de goederen vastgestelde definities afhankelijk is van de voorwaarde dat de goederen geheel en al in één enkel land zijn verkregen, niet slagen.

57.      In het bijzonder kunnen artikel 24 van het communautair douanewetboek en de overeenkomstige bepaling in artikel 60 van het douanewetboek van de Unie juncto artikel 32 van gedelegeerde verordening 2015/2446 niet tot een tegenovergesteld resultaat leiden. Deze bepalingen betreffende de oorsprong van goederen waarvoor verschillende landen of gebieden een rol bij de productie hebben vervuld, zijn niet van toepassing op verse groenten zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding.(26)

58.      Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om op de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 23, lid 1, en lid 2, onder b), van verordening nr. 1234/2007 en artikel 60, lid 1, van het communautair douanewetboek, gelezen in samenhang met artikel 31, onder b), van gedelegeerde verordening 2015/2446, aldus moeten worden uitgelegd dat het land van oorsprong van gekweekte champignons het land van oogst ervan in de zin van deze bepalingen is, ongeacht het feit dat wezenlijke productiestappen in andere lidstaten van de Unie hebben plaatsgevonden en dat de gekweekte champignons pas drie dagen of minder vóór de eerste oogst naar het land van oogst zijn overgebracht.

C.      Relatie tussen het in de regelgeving inzake de bescherming van consumenten gestelde verbod van misleiding en de door de landbouwregeling opgelegde vermelding van het land van oorsprong (derde en vierde prejudiciële vraag)

1.      Voorafgaande opmerkingen

59.      Ik herinner eraan dat de verwijzende rechter met zijn derde en vierde prejudiciële vraag in wezen wenst te vernemen of de door Prime Champ gebruikte vermelding van het land van oorsprong zonder informatieve toevoegingen over de plaats van productie in strijd is met het verbod van misleiding van de consument waarin artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 voorzien.

60.      In dit verband blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verwijzende rechter zich om te beginnen afvraagt of de door de landbouwregeling opgelegde verplichte vermelding van het land van oorsprong ten opzichte van het verbod van misleiding als een lex specialis moet worden beschouwd, zodat dit verbod niet van toepassing is op de vaststelling van het land van oorsprong (derde prejudiciële vraag). Indien het Hof deze vraag aldus zou beantwoorden dat de door de landbouwregeling opgelegde vermelding van het land van oorsprong in combinatie met het verbod van misleiding geldt, vraagt de verwijzende rechter zich vervolgens af of informatieve toevoegingen kunnen worden toegevoegd om te voorkomen dat de consument wordt misleid in de zin van bovengenoemde bepalingen (vierde prejudiciële vraag).(27)

61.      Mijns inziens is deze laatste vraag, zoals zij is geformuleerd, echter niet doorslaggevend om te bepalen of de door Prime Champ zonder informatieve toevoegingen gebruikte vermelding van het land van oorsprong al dan niet in strijd is met het verbod op misleiding van de consument. Zij zou dit uiteraard wel zijn indien de landbouwregeling het land van oorsprong van de groenten en fruit op uitputtende wijze zou regelen.(28) In mijn ogen is dit evenwel niet het geval.

62.      Niets in de landbouwregeling belet een onderneming namelijk bij de vermelding van het land van oorsprong informatieve toevoegingen te verstrekken zolang deze op zichzelf de consument niet misleiden. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat elke beperking van de uitoefening van het in artikel 11, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting, dat ook de „commerciële communicatie” dient te beschermen, overeenkomstig artikel 52, lid 1, van genoemd Handvest bij wet moet worden gesteld.

63.      Gelet op deze overwegingen dient de vierde vraag zodanig te worden begrepen dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of de weglating van deze informatieve toevoegingen misleidend is in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 en van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011.(29)

64.      Om de verwijzende rechter in dit verband een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten, volstaat het mijns inziens dat het Hof zich beperkt tot de beantwoording van deze vierde vraag. Immers, gesteld al dat artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 en artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 van toepassing zouden zijn, ben ik van mening, zoals ik hierna nog uiteen zal zetten, dat de weglating – zoals die in het hoofdgeding – van informatieve toevoegingen bij de vermelding van het land van oorsprong in de zin van deze bepalingen hoe dan ook niet misleidend is.(30)

65.      In het vervolg van mijn betoog zal ik, alvorens in te gaan op de vierde prejudiciële vraag (afdeling 3), kort uiteenzetten waarom ik ernstig betwijfel of die bepalingen van toepassing zijn op een situatie zoals die in het hoofdgeding (afdeling 2).

2.      Toepasselijkheid van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 en artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13

66.      Net als de verwijzende rechter ben ik van mening dat een antwoord dient te worden gegeven op de vraag of de verplichte vermelding van het land van oorsprong volgens de landbouwregeling moet worden beschouwd als een lex specialis ten opzichte van het verbod van misleiding van artikel 1, lid 4, van verordening nr. 1169/2011. Dit artikel, dat het toepassingsgebied van deze verordening regelt, bepaalt dat „[d]eze verordening […] van toepassing [is] onverminderd de etiketteringsvoorschriften die zijn vastgesteld in specifieke bepalingen van de Unie voor bijzondere levensmiddelen”.(31)

67.      Gelet op overweging 8 van verordening nr. 1169/2011, die bepaalt dat „[d]e algemene etiketteringsvoorschriften worden aangevuld met een aantal bepalingen die van toepassing zijn […] op bepaalde categorieën van levensmiddelen […]”, lijkt het mij dat artikel 1, lid 4, van deze verordening zodanig dient te worden begrepen dat deze verordening in beginsel op parallelle wijze van toepassing is op de specifieke bepalingen die gelden voor bijzondere levensmiddelen.

68.      Aan deze premisse dienen evenwel bepaalde grenzen te worden gesteld.

69.      Dienaangaande heeft de Commissie ter terechtzitting in wezen aangevoerd dat het woord „onverminderd” in artikel 1, lid 4, van verordening nr. 1169/2011 volgens een letterlijke, teleologische en contextuele uitlegging aldus moet worden opgevat dat verordening nr. 1169/2011 parallel aan de bijzondere bepalingen voor bijzondere levensmiddelen wordt toegepast, zolang deze bepalingen niet strijdig zijn met die van verordening nr. 1169/2011. Ik begrijp het argument van de Commissie op die manier dat van een dergelijke strijdigheid alleen sprake is wanneer de toepassing van bijzondere bepalingen in de weg staat aan een parallelle toepassing van verordening nr. 1169/2011. In casu is de Commissie van mening dat geen sprake is van een dergelijke strijdigheid omdat de vermelding „Oorsprong: Duitsland” kan worden gebruikt onder toevoeging van aanvullende vermeldingen.(32)

70.      In tegenstelling tot de Commissie ben ik van mening dat er overtuigende argumenten zijn ter adstructie van het standpunt dat artikel 1, lid 4, van verordening nr. 1169/2011 niet beperkt is tot de situaties waarin sprake is van een werkelijke tegenspraak in de door de Commissie voorgestane zin.

71.      Het feit dat verordening nr. 1169/2011 van toepassing is onverminderd de bijzondere bepalingen inzake etikettering betekent namelijk dat deze verordening niet in de weg kan staan aan de toepassing van dergelijke bijzondere bepalingen. Bijgevolg komt in artikel 1, lid 4, van verordening nr. 1169/2011 mijns inziens per definitie het specialiteitsbeginsel tot uitdrukking.

72.      Gelet op dit beginsel lijkt mij een parallelle toepassing van verordening nr. 1169/2011 eveneens te zijn uitgesloten voor zover dit elk nuttig effect zou ontnemen aan een bijzondere bepaling inzake etikettering.

73.      Dit zou in mijn ogen het geval zijn indien artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 van toepassing zou zijn op een situatie als die in het hoofdgeding. Artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 is immers een bijzondere bepaling inzake etikettering in de zin van artikel 1, lid 4, van verordening nr. 1169/2011(33), en zoals ik in afdeling 3 – met name in de punten 82 en 83 – van deze conclusie uiteen zal zetten, ben ik van mening dat de wetgever in artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 duidelijk heeft bepaald dat het land van oorsprong van de verse groenten en fruit het land is waar deze worden geoogst.

74.      Indien artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 niettemin zou worden toegepast, zodat de uit hoofde van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 verstrekte vermelding van het land van oorsprong misleidend zou kunnen zijn in de zin van deze eerstgenoemde bepaling, zou artikel 76, lid 1, van verordening nr. 1308/2013 hierdoor mijns inziens zijn nuttig effect verliezen.

75.      Wat richtlijn 2000/13 betreft, merk ik op dat artikel 1, lid 4, van verordening nr. 1169/2011 geen equivalent in genoemde richtlijn heeft. Ik ben evenwel van mening dat een beginsel dat met het in dit artikel bedoelde beginsel overeenkomt, ook geldt voor richtlijn 2000/13. Niets in de voorbereidende werkzaamheden van verordening nr. 1169/2011 wijst er immers op dat deze verordening beoogde de richtlijn op dit punt te wijzigen en derhalve dient artikel l, lid 4, ervan te worden begrepen als een codificatie van het specialiteitsbeginsel dat uit hoofde van richtlijn 2000/13 reeds van toepassing is. Anders gezegd ben ik van mening dat soortgelijke overwegingen als die hierboven ten aanzien van verordening nr. 1169/2011 zijn uiteengezet, tegen de achtergrond van artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 ook kunnen worden aangevoerd met betrekking tot artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13.

3.      Toepassing van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 en artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13

76.      Artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 verbiedt dat informatie over levensmiddelen misleidend is met betrekking tot het land van oorsprong.

77.      Ik ben om te beginnen van mening dat dit verbod zich uitstrekt tot misleidende weglatingen. In artikel 2, lid 2, onder a), van deze verordening wordt de uitdrukking „voedselinformatie” namelijk gedefinieerd als „informatie over een levensmiddel, die ter beschikking van de eindverbruiker wordt gesteld door middel van een etiket, ander begeleidend materiaal of andere middelen, waaronder moderne technologie-instrumenten of mondelinge communicatie”. Hoewel deze definitie formeel geen betrekking heeft op weglatingen, moet worden uitgegaan van het beginsel dat deze er wel onder vallen aangezien weglatingen de consument kunnen misleiden wat het land van oorsprong betreft.(34)

78.      Vervolgens merk ik met betrekking tot het begrip "misleidend” voor de consument in de zin van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 op dat deze bepaling geen omschrijving van het begrip „misleidend” bevat. Niettemin dient het in artikel 7, lid 1, onder a), van deze verordening bedoelde begrip „misleidend” naar mijn mening, net als de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2005/29 vermelde omschrijving van misleidende omissies, in die zin te worden begrepen dat het ook ziet op essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

79.      Immers, ook al komt een dergelijke definitie niet voor in verordening nr. 1169/2011, wijs ik erop dat enkel aanzienlijke omissies die de gemiddelde consument nodig heeft, juist naar hun aard zelf de consument misleiden. Zoals ik in voetnoot 34 van deze conclusie heb uiteengezet, beoogt verordening nr. 1169/2011 overigens net als richtlijn 2005/29 een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

80.      Ten slotte merk ik op dat artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1169/2011 bepaalt dat het land van oorsprong van een levensmiddel in de zin van deze verordening verwijst naar de oorsprong van de goederen zoals deze wordt bepaald aan de hand van de in de douanewetboeken vastgestelde definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen.

81.      Mijns inziens kan de weglating van informatieve toevoegingen bij de vermelding van het land van oorsprong die overeenkomstig de in de douanewetboeken neergelegde definities wordt verstrekt, zoals die in casu, niet worden beschouwd als voor de gemiddelde consument wezenlijke informatie die misleidend zou kunnen zijn wat het land van herkomst in de zin van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 betreft.

82.      De wetgever heeft het land van oorsprong van een levensmiddel in de zin van verordening nr. 1169/2011 namelijk op duidelijke en precieze wijze bepaald door in artikel 2, lid 3, van deze verordening te verwijzen naar de douanewetboeken.(35) Met betrekking tot producten van het plantenrijk heeft de wetgever met name bepaald dat het land van oorsprong van deze producten het land is waar ze worden geoogst. Met deze keuze heeft de wetgever er tegelijkertijd voor gekozen geen belang toe te kennen aan het feit dat de productie van dergelijke producten in beginsel in verschillende landen kan plaatsvinden. In dit verband wijs ik erop dat de wetgever dit voorschrift ook heeft gehandhaafd nadat hij bekend was geworden met het fenomeen van de „grensoverschrijdende” productiewijze van gekweekte champignons.

83.      Derhalve dient te worden aangenomen dat uit een gezamenlijke lezing van artikel 7, lid 1, onder a), van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1169/2011 en van de definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen in de douanewetboeken volgt dat dergelijke informatie niet als voor de gemiddelde consument wezenlijke informatie kan worden aangemerkt.(36)

84.      Deze conclusie vindt bovendien steun in het feit dat de Commissie enkel andere bepalingen inzake de aanduiding van het land van oorsprong heeft aangenomen voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee. Meer bepaald zijn dergelijke voorschriften vastgesteld bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2013(37) op grond dat de consument via de toepassing van de in de douanewetboeken met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong van goederen neergelegde definities niet voldoende werd geïnformeerd over de oorsprong van dat vlees, rekening houdend met de situaties waarin het vlees afkomstig is van dieren die in verschillende landen zijn geboren, gehouden en geslacht.(38)

85.      Hoewel ik heel wel het argument van de Zentrale kan begrijpen dat consumenten zouden moeten worden geïnformeerd wanneer meerdere productiestappen van een product in verschillende landen plaatsvinden, moet, gelet op het voorgaande, worden geconstateerd dat de wetgever dergelijke informatie niet heeft beschouwd als wezenlijke informatie die als zodanig de consument zou kunnen misleiden wat het land van oorsprong in de zin van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 betreft.

86.      Derhalve dient het argument van de Commissie volgens hetwelk het aan de nationale rechterlijke instanties staat om zich uit te spreken over de vraag of in specifieke gevallen een vermelding van het land van oorsprong zoals die in het hoofdgeding concreet tot misleiding van de consument leidt, te worden afgewezen. Een dergelijk standpunt kan namelijk afbreuk doen aan de eerder in herinnering geroepen keuzevrijheid van de wetgever.

87.      Met betrekking tot artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 ben ik van mening dat voor deze bepaling soortgelijke overwegingen gelden als die welke hierboven zijn uiteengezet. In dit verband merk ik op dat hoewel richtlijn 2000/13 geen definitie van het begrip „land van herkomst” in de zin van deze richtlijn(39) bevat, dit niet tot een ander resultaat kan leiden aangezien een dergelijke definitie hoe dan ook voortvloeit uit artikel 113 bis, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 juncto artikel 23, lid 2, onder b), van het communautair douanewetboek. Hieruit volgt dat een etikettering die wordt verstrekt conform de in de douanewetboeken opgenomen definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen evenmin misleidend is in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van richtlijn 2000/13.

88.      Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om op de vierde prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 en artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 aldus moeten worden uitgelegd dat het feit dat bij de vermelding van een bepaald land van oorsprong overeenkomstig de in de douanewetboeken vervatte definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen geen informatieve toevoegingen over die oorsprong aan de consument worden verstrekt, niet „misleidend” is in de zin van deze bepalingen.

V.      Conclusie

89.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof (federaal gerechtshof, Duitsland) als volgt te beantwoorden:

„1)      Artikel 113 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening), moet aldus worden uitgelegd dat voor de definiëring van het in deze bepaling gebruikte begrip ,land van oorsprong’ moet worden uitgegaan van de definities die betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen zijn neergelegd in de artikelen 23 tot en met 26 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

Artikel 76, lid 1, van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat voor de definiëring van het in deze bepaling gebruikte begrip ,land van oorsprong’ moet worden uitgegaan van de definities die met betrekking tot de niet-preferentiële oorsprong van goederen zijn neergelegd in artikel 60 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 31 tot en met 36 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie.

2)      Artikel 23, lid 1 en lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 en artikel 60, lid 1, van verordening nr. 952/2013, gelezen in samenhang met artikel 31, onder b), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446, moeten aldus worden uitgelegd dat het land van oorsprong van gekweekte champignons het land van de oogst ervan is, ongeacht het feit dat wezenlijke productiestappen in andere lidstaten van de Europese Unie hebben plaatsgevonden en dat de gekweekte champignons pas drie of minder dagen vóór de eerste oogst naar het land van oogst zijn overgebracht.

3)      Artikel 7, lid 1, onder a), van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat bij een bepaalde vermelding van het land van oorsprong overeenkomstig de definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 26 van verordening nr. 2913/92 en in artikel 60 van verordening nr. 952/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 31 tot en met 36 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446, geen informatieve toevoegingen over die oorsprong worden verstrekt, voor de consument niet ,misleidend’ in de zin van deze bepaling is.

Artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat bij de vermelding van een bepaald land van oorsprong geen informatieve toevoegingen overeenkomstig de definities betreffende de niet-preferentiële oorsprong van goederen van de artikelen 23 tot en met 26 van verordening nr. 2913/92 worden verstrekt, voor de consument niet ,misleidend’ in de zin van deze bepaling is.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB 2000, L 109, blz. 29).


3      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB 2011, L 304, blz. 18).


4      Verordening van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (PB 2007, L 299, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 361/2008 van de Raad van 14 april 2008 (PB 2008, L 121, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1234/2007”).


5      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 671).


6      Zie artikel 232, lid 1, van verordening nr. 1308/2013.


7      Verordening van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1).


8      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1).


9      Zie artikel 286, lid 2, en artikel 288, lid 2, van het douanewetboek van de Unie.


10      Gedelegeerde verordening van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad met nadere regels ter verduidelijking van een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1).


11      Zie artikel 256 van gedelegeerde verordening 2015/2446.


12      Zie artikel 55 van verordening nr. 1169/2011.


13      Uit artikel 286, lid 3, van het douanewetboek van de Unie blijkt dat verwijzingen naar het communautair douanewetboek gelden als verwijzingen naar het douanewetboek van de Unie. Vanaf 1 mei 2016 dient de in artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1169/2011 genoemde verwijzing naar de artikelen 23 tot en met 26 van het communautair douanewetboek dus te worden begrepen als een verwijzing naar artikel 60 van het douanewetboek van de Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 31 tot en met 36 van gedelegeerde verordening 2015/2446, die artikel 60 verduidelijken.


14      In dit verband preciseert de verwijzende rechter dat indien Prime Champ inbreuk zou hebben gemaakt op deze bepalingen, hieruit volgt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een volgens het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet ter bestrijding van oneerlijke mededinging; hierna: „UWG”) oneerlijke handelspraktijk, meer bepaald in de zin van § 3 juncto § 4, punt 11, UWG (in de versie ervan die van toepassing was in 2013) en § 3a van de thans geldende versie van deze wet. Deze bepalingen luiden dat een ieder die handelt in strijd met een wettelijk voorschrift dat mede is vastgesteld om in het belang van de marktdeelnemers het marktgedrag te reguleren, zich schuldig maakt aan een oneerlijke handelspraktijk. De UWG vormt een omzetting van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).


15      Het communautair douanewetboek en het douanewetboek van de Unie tezamen, gelezen in samenhang met gedelegeerde verordening 2015/2446.


16      Zie dienaangaande punt 27 van deze conclusie.


17      Zie punt 26 van deze conclusie.


18      Uitvoeringsverordening van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB 2011, L 157, blz. 1), van toepassing vanaf 22 juni 2011.


19      Zie bij voorbeeld arresten van 17 oktober 1995, Leifer e.a. (C‑83/94, EU:C:1995:329, punt 22); 7 juni 2005, VEMW e.a. (C‑17/03, EU:C:2005:362, punt 41), en 15 april 2010, Fundatión Gala-Salvador Dali en VEGAP (C‑518/08, EU:C:2010:191, punt 25).


20      Zie artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1169/2011.


21      Dit volgt uit overweging 49 van verordening nr. 1234/2007, volgens welke de toepassing van normen voor het in de handel brengen van landbouwproducten in het belang van producenten, handelaren en consumenten kan bijdragen tot de verbetering van de economische omstandigheden waarin dergelijke producten worden geproduceerd en vermarkt en tot de kwaliteit van die producten. Een overeenkomstige aanwijzing is te vinden in overweging 64 van verordening (EU) nr. 1308/2013, in overweging 65 waarvan bovendien staat dat het dienstig is handelsnormen per sector te handhaven, teneinde rekening te houden met de verwachtingen van de consument en de economische voorwaarden voor de productie en de afzet van landbouwproducten en de kwaliteit van deze producten te helpen verbeteren.


22      Zie in dit verband het voorstel voor verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2005 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek, blz. 10) [COM(2005) 608 final].


23      Ik wijs erop dat de Duitse regering enkel heeft geantwoord op de derde en de vierde prejudiciële vraag.


24      In het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten omvat artikel 1, onder i), van verordening nr. 1234/2007 en artikel 1, lid 2, onder i), van verordening nr. 1308/2013 namelijk de producten van de sector groenten en fruit, die in bijlage I, deel IX, van deze verordeningen specifiek zijn omschreven. Bij de omschrijving van de producten voor de sector groenten en fruit wordt in deze bijlagen onder de code ex 0709 van de gecombineerde nomenclatuur „Andere groenten, vers of gekoeld” vermeld. In bijlage I, hoofdstuk 7, van de gecombineerde nomenclatuur worden „paddenstoelen” genoemd met code 0709 51.


25      Meer bepaald stelt de Duitse regering dat, volgens het advies van haar specialisten op het gebied van de productie, het vervoer van een groenten‑ of fruitteelt zelden mogelijk en voordelig is, zoals in de zaak in het hoofdgeding wel het geval is, zodat een grensoverschrijdende productie in de regel onmogelijk of in ieder geval onrendabel is. Afgezien van gekweekte champignons, waarvan het vervoer gemakkelijk blijkt te zijn, heeft de Duitse regering aangegeven dat zij alleen zou kunnen denken aan de teelt van andijvie waarbij hetzelfde productieproces wordt gevolgd. De Commissie gaf ter terechtzitting als analoge situatie de hydrocultuurteelt en de teelt van aromatische kruiden aan. De Commissie heeft met betrekking tot deze waren uiteengezet dat zij aan de consument kunnen worden verkocht mét het substraat, en dus zonder dat een werkelijke oogst plaatsvindt vóór het in de handel brengen.


26      In het bijzonder met betrekking tot groenten en fruit blijkt uit artikel 32 van gedelegeerde verordening 2015/2446, gelezen in samenhang met hoofdstuk 20 van de bijlage 22‑01 waarnaar artikel 32 van die verordening verwijst, dat deze producten binnen de werkingssfeer van die bepalingen vallen voor zover het gaat om een mengsel van producten van het plantenrijk, bijvoorbeeld het sap. Hoewel een dergelijke bepaling niet in het communautair douanewetboek is opgenomen, dient, bij gebreke van een aanwijzing in tegengestelde zin, artikel 24 naar mijn mening op dezelfde wijze te worden begrepen.


27      De verwijzende rechter noemt bij wijze van voorbeeld een toevoeging betreffende de productiestappen die in andere lidstaten plaatsvinden.


28      In dit geval zou dat betekenen dat de door Prime Champ gebruikte vermelding van het land van oorsprong zonder andere toevoegingen rechtmatig is in het licht van het verbod van misleiding van de consument, aangezien Prime Champ hoe dan ook geen informatie aan die vermelding zou mogen toevoegen.


29      In dit verband herinner ik eraan dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof is om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Met het oog hierop dient het Hof in voorkomend geval de hem voorgelegde vragen te herformuleren (zie bijvoorbeeld arrest van 29 november 2018, baumgarten sports & more, C‑548/17, EU:C:2018:970, punt 22).


30      Ik herinner eraan dat het beroep tot Revision in het hoofdgeding volgens de verwijzende rechter slechts gegrond kan zijn indien de aan Prime Champ verweten gedraging zowel uit hoofde van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 als artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011 onrechtmatig zou zijn. Derhalve volstaat in beginsel een antwoord van het Hof op de vierde prejudiciële vraag, uitsluitend in het kader van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011, om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten.


31      Ik merk op dat artikel 73 van verordening nr. 1308/2013 ook een regel betreffende het toepassingsgebied van de handelsnormen bevat. Deze bepaling voorziet er meer in het bijzonder in dat handelsnormen van toepassing zijn „onverminderd andere bepalingen die op landbouwproducten van toepassing zijn […]”. Gelet op het feit dat verordening nr. 1169/2011 slechts van toepassing is voor zover bij deze laatste verordening voorzien, is artikel 73 van verordening nr. 1308/2013 evenwel niet relevant voor het vaststellen van de toepasselijkheid van artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011.


32      Het lijkt mij dan ook dat de Commissie zich in feite beroept op een soortgelijke uitlegging als die van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29, volgens welke „[i]n geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deze richtlijn en andere [Unie]voorschriften betreffende specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken, […] laatstgenoemde voorschriften [prevaleren] en […] van toepassing [zijn] op deze specifieke aspecten”. Zo heeft het Hof geoordeeld dat van een strijdigheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2005/29 slechts sprake is wanneer de informatie die aan consumenten moet worden gegeven uitputtend in specifieke voorschriften wordt geregeld, zodat geen andere informatie mag worden toegevoegd. Zie arresten van 25 juli 2018, Dyson, C‑632/16, EU:C:2018:599, punten 34‑36), en 13 september 2018, Wind Tre en Vodafone Italia, C‑54/17 en C‑55/17, EU:C:2018:710, punten 60 en 61). In dit verband stel ik vast dat, aangezien de landbouwwetgeving het land van oorsprong van groenten en fruit niet uitputtend regelt, de vraag of het verbod op misleidende nalatigheden in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2005/29, zoals die betreffende artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 1169/2011, in het onderhavige geval niet van toepassing is.


33      Zo stelt verordening nr. 1169/2011 voorschriften op van algemene en horizontale aard die van toepassing zijn op alle levensmiddelen, terwijl de voorschriften van specifieke en verticale aard die uitsluitend betrekking hebben op bepaalde bijzondere levensmiddelen worden vastgesteld in het kader van de bepalingen die voor deze producten gelden; zie in die zin overweging 12 van deze verordening. Blijkens overweging 32 van diezelfde verordening vormen de handelsnormen voor producten van de sector groenten en fruit dergelijke verticale regels.


34      Zie in die zin artikel 26, lid 2, onder a), van verordening nr. 1169/2011, dat bepaalt dat de vermelding van het land van oorsprong op grond van dit instrument verplicht is indien het weglaten daarvan de consument zou kunnen misleiden aangaande het land van oorsprong. Bovendien omvat het begrip misleidende handelspraktijken in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2005/29 misleidende omissies. Ik herinner eraan dat deze richtlijn, net als verordening nr. 1169/2011, beoogt een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.


35      Ik wijs erop dat deze definitie is ingevoerd bij verordening nr. 1169/2011 met de motivering dat het ontbreken van een dergelijke definitie in richtlijn 2000/13 leidde tot onzekerheid en dubbelzinnigheid voor zowel de consumenten en de industrie als voor de lidstaten [zie „Impact assessment report on general food labelling issues”, SEC(2008) 92, blz. 21, bij het voorstel voor verordening nr. 1169/2011].


36      Zie in die zin arrest van 25 juli 2018, Dyson (C‑632/16, EU:C:2018:599, punten 42‑44).


37      Uitvoeringsverordening van 13 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee (PB 2013, L 335, blz. 19).


38      Zie overweging 3 van uitvoeringsverordening nr. 1337/2013.


39      Zie voetnoot 35 van deze conclusie.