Language of document : ECLI:EU:T:2007:212

Zaak T‑351/03

Schneider Electric SA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap – Schade door onderneming geleden als gevolg van voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht in procedure van controle van verenigbaarheid van concentratie met gemeenschappelijke markt”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

2.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht

(Art. 288, tweede alinea, EG)

3.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht

(Art. 288, tweede alinea, EG)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht

(Art. 288, tweede alinea, EG)

5.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Beschikking waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard

(Art. 288, tweede alinea, EG)

6.      Mededinging – Concentraties – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Noodzakelijke inhoud – Eerbieding van rechten van verdediging

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 18, leden 1 en 3)

7.      Mededinging – Concentraties – Identieke ambtenarenteams in verschillende stadia van controle op concentratie van ondernemingen ondanks tussen die verschillende stadia uitgesproken nietigverklaring

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 18, leden 3 en 4)

8.      Mededinging – Concentraties – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 8, lid 4)

9.      Mededinging – Concentraties – Beoordeling van verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt – Inaanmerkingneming door Commissie van volgens nationaal recht toelaatbare overeenkomsten die partijen bij concentratie binden

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 2)

10.    Mededinging – Concentraties – Onderzoek door Commissie – Besluit tot inleiding van fase van grondig onderzoek – Voorwaarden

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 2, lid 3, 6, lid 1, en 8, lid 3)

11.    Mededinging – Concentraties – Administratieve procedure – Besluit tot inleiding van fase van grondig onderzoek

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 6, lid 1, sub c)

12.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Oorzakelijk verband

(Art. 288, tweede alinea, EG)

13.    Mededinging – Concentraties – Beoordeling van verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt – Ontbreken van vermoeden

(Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 2 en 10)

14.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Oorzakelijk verband

(Art. 288, tweede alinea, EG)

15.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Oorzakelijk verband

(Art. 288, tweede alinea, EG)

16.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Oorzakelijk verband

(Art. 288, tweede alinea, EG; verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 7, lid 3)

17.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Vergoeding

(Art. 288, tweede alinea, EG)

1.      Ingevolge artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit het verzoekschrift zelf blijken.

Om aan deze vereisten te voldoen, moet een verzoekschrift waarin vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade wordt gevorderd, de gegevens bevatten die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom hij meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade.

(cf. punten 92‑94)

2.      Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG, wegens een onrechtmatige gedraging van haar organen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade.

Wanneer de onrechtmatigheid van een rechtshandeling aan de schadevordering ten grondslag ligt, geldt voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap bovendien als voorwaarde, dat die onrechtmatigheid een voldoende gekwalificeerde schending oplevert van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Voor de vaststelling dat aan deze voorwaarde is voldaan, is beslissend dat een gemeenschapsinstelling de grenzen waarbinnen haar beoordelingsbevoegdheid dient te blijven, kennelijk en ernstig heeft overschreden.

Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt met name rekening gehouden met de ingewikkeldheid van de te regelen situaties, de moeilijkheden bij de toepassing of de uitlegging van de teksten en, meer in het bijzonder, de beoordelingsmarge waarover de auteur van de betrokken handeling beschikt.

Wanneer de aansprakelijk gestelde instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht te doen vaststaan.

Hetzelfde geldt wanneer de verwerende instelling een algemene zorgvuldigheidsplicht verzaakt, dan wel de toepasselijke materiële of procedurele voorschriften verkeerd toepast.

(cf. punten 113‑118)

3.      Indien het begrip gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht, die noodzakelijk is voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap, aldus werd opgevat, dat hieronder ook alle vergissingen en fouten vallen die weliswaar ernstig zijn te noemen, maar naar hun aard of omvang passen bij het normale gedrag van een instelling die belast is met de toepassing van de mededingingsregels, die ingewikkeld en lastig zijn en waarvoor een ruime uitleggingsmarge geldt, zou dit de volledige uitoefening van de functie van mededingingsautoriteit in gevaar kunnen brengen, hetgeen haaks staat op het algemeen belang van de Gemeenschap.

Bijgevolg kan de niet-nakoming van een wettelijke verplichting, die, hoe betreurenswaardig ook, kan worden verklaard door de objectieve beperkingen waaraan de instelling en haar personeelsleden ingevolge de bepalingen inzake de controle op concentraties gebonden zijn, niet worden beschouwd als een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt.

Wanneer daarentegen het gedrag van de instelling bestaat in de vaststelling van een handeling die duidelijk met de rechtsregel in strijd is en de belangen van derden ernstig schaadt, en die niet kan worden gerechtvaardigd of verklaard door de bijzondere beperkingen die objectief voortvloeien uit de uitoefening van de normale activiteit van de instelling, komt de door dat gedrag veroorzaakte schade wel voor vergoeding in aanmerking.

Met deze definitie van de drempel voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt recht gedaan aan de speelruimte en de beoordelingsvrijheid waarover de Commissie als communautaire mededingingsautoriteit in het algemeen belang zowel bij haar discretionaire besluitvorming als bij haar uitlegging en toepassing van de relevante bepalingen van het primaire en afgeleide gemeenschapsrecht dient te beschikken, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat de consequenties van flagrante en onvergeeflijke schendingen van het gemeenschapsrecht voor rekening van derden komen.

(cf. punten 121‑125)

4.      Het is niet a priori uitgesloten dat kennelijke en ernstige onjuistheden in de economische analyse die ten grondslag ligt aan in het kader van het mededingingsbeleid gegeven beschikkingen, schendingen van een rechtsregel kunnen opleveren die voldoende gekwalificeerd zijn om de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk te stellen.

Daartoe moet echter in de eerste plaats worden nagegaan, of de rechtsregel die door de onjuiste analyse is geschonden, ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Ofschoon dit bij sommige beginselen en voorschriften waaraan het mededingingsonderzoek dient te voldoen, inderdaad het geval is, geldt dit niet per definitie voor alle in het primaire of afgeleide gemeenschapsrecht dan wel in de rechtspraak geformuleerde regels die de Commissie bij haar economische beoordelingen in acht dient te nemen.

Voorts zijn de economische analyses die met het oog op de mededingingsrechtelijke kwalificatie van een situatie of transactie moeten worden verricht, in het algemeen ingewikkelde en moeilijke intellectuele uiteenzettingen, zowel wat de beschrijving van de feiten als wat de op basis van die beschrijving uitgewerkte redenering betreft. Gelet op de door de instelling in acht te nemen termijnen kunnen daarin gemakkelijk bepaalde onvolkomenheden sluipen, zoals ruwe schattingen, tegenstrijdigheden of zelfs leemten. Dit geldt temeer wanneer, zoals bij de controle op concentraties, de analyse voor een deel prospectief is. In deze omstandigheden kan een onjuistheid in de weergave van de feiten of in de redenering niet altijd ernstig genoeg worden geacht om de aansprakelijkheid van de Gemeenschap mee te brengen.

Ten slotte beschikt de Commissie als communautaire mededingingsautoriteit over een zekere beoordelingsvrijheid. Van haar kan dus niet worden verwacht dat zij de relevante bepalingen steeds op exact dezelfde wijze toepast, en zij geniet ook een zekere vrijheid bij de keuze van de haar ter beschikking staande econometrische middelen en van de bij de bestudering van een bepaald fenomeen te volgen benadering, zolang deze keuzen maar niet kennelijk in strijd zijn met de in de economische wetenschap erkende beginselen en op consequente wijze worden toegepast.

(cf. punten 129‑132)

5.      Gebreken van een beschikking waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, die het vervolg van de procedure niet hebben beïnvloed, en met name de bij de concentratie betrokken ondernemingen niet het perspectief op een voor hen gunstige beschikking hebben ontnomen, volstaan op zichzelf niet om partijen specifieke schade toe te brengen en bijgevolg tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap te leiden.

(cf. punten 134, 138-139)

6.      In hun hoedanigheid van adressaten van overheidsbeslissingen die hun belangen aanmerkelijk raken, moeten de bij een concentratie met een communautaire dimensie betrokken ondernemingen in staat worden gesteld hun standpunt genoegzaam kenbaar te maken, waartoe zij tijdig duidelijk op de hoogte moeten worden gesteld van de wezenlijke inhoud van de bezwaren die de Commissie tegen de door hen aangemelde operatie heeft.

De mededeling van de punten van bezwaar is in dit verband van bijzonder belang, aangezien zij specifiek bedoeld is om de betrokken ondernemingen de kans te geven op de door de Commissie geuite bedenkingen te reageren, niet alleen door hun standpunt te dien aanzien kenbaar te maken, maar ook door eventueel aan de Commissie maatregelen voor te stellen die de negatieve gevolgen van de aangemelde concentratie zouden kunnen corrigeren.

Deze waarborg, die moet worden gerekend tot de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden fundamentele waarborgen, is voor de controle op concentraties van bijzonder belang.

De Commissie schendt artikel 18, leden 1 en 3, van verordening nr. 4064/89 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, kennelijk en ernstig, door haar mededeling van de punten van bezwaar aldus op te stellen, dat het voor een onderneming niet duidelijk is dat de concentratie nooit zal worden goedgekeurd wanneer zij niet bepaalde corrigerende maatregelen voorstelt. Deze schending van de rechten van de verdediging kan niet worden gerechtvaardigd of verklaard door de bijzondere beperkingen waaraan de diensten van de Commissie objectief gebonden zijn.

(cf. punten 147‑149, 152, 154, 170)

7.      De omstandigheid dat de ambtenaren aan wie de Commissie het heronderzoek van de concentratie heeft opgedragen, althans ten dele, dezelfde waren als die welke het oorspronkelijke onderzoek hadden uitgevoerd, levert niet een voldoende gekwalificeerde schending op van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

Ofschoon de eerbiediging van het recht van de justitiabelen op behandeling van hun zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht wordt gewaarborgd door artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), waarnaar artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie verwijst, en het beginsel is bevestigd in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en ofschoon het recht op een eerlijk proces onmiskenbaar een regel is die ertoe strekt de justiabelen rechten toe te kennen, verbiedt artikel 6, lid 1, EVRM niet dat in een eerder stadium administratieve organen worden ingeschakeld die niet in alle opzichten aan de voor gerechtelijke procedures geldende eisen voldoen, zolang het recht op behandeling van de zaak door een onpartijdig gerecht gewaarborgd is.

Op het gebied van concentratietoezicht vormt het beroep tot nietigverklaring dat ingevolge artikel 230 EG openstaat tegen de door de Commissie overeenkomstig artikel 8, leden 3 en 4, van verordening nr. 4064/89 gegeven beschikkingen, een rechtsgang die met de in artikel 6, lid 1, EVRM geformuleerde waarborgen is omkleed.

Voorts verbiedt geen enkel rechtsvoorschrift of beginsel, dat de Commissie ter uitvoering van een arrest waarbij een door haar gegeven onverenigbaarheidsbeschikking nietig is verklaard, de concentratie opnieuw laat onderzoeken door dezelfde ambtenaren die ook met het oorspronkelijke onderzoek belast zijn geweest.

Ten slotte kan uit het onpartijdigheidsvereiste niet het algemene beginsel worden afgeleid, dat een administratieve of rechterlijke instantie, na de nietigverklaring van een eerste beschikking, verplicht is de zaak naar een andere autoriteit of naar een uit andere personen samengesteld orgaan van deze autoriteit te verwijzen.

(cf. punten 181‑186, 188)

8.      Wanneer een concentratie van ondernemingen reeds tot stand is gebracht wanneer de Commissie vaststelt dat zij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, machtigt artikel 8, lid 4, van verordening nr. 4064/89 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, de instelling om elke geëigende maatregel te gelasten om weer een daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen.

Teneinde te bepalen of de Commissie, door te eisen dat tussen de twee bij de concentratie betrokken ondernemingen een scheiding tot stand wordt gebracht zonder dat dit leidt tot een wijziging van de omvang van de doelonderneming, en door een latere retrocessie van bepaalde activiteiten te verbieden, deze bepaling kennelijk en ernstig heeft geschonden, moeten de modaliteiten van de scheiding worden onderzocht, met name rekening houdend met de positie van de aanmeldende ondernemingen op de betrokken markten, het verschil tussen hun marktaandelen en die van hun onmiddellijke concurrenten en de bekendheid van hun merken op die markten, en moet worden nagegaan of de termijn waarbinnen de scheidingsbeschikking moest worden uitgevoerd, niet onredelijk kort was.

(cf. punten 199‑203, 209)

9.      Bij de uitoefening van de controlebevoegdheid die haar is toegekend om concentraties met een communautaire dimensie te toetsen op hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt, kan de Commissie de overeenkomsten die de aanmeldende partijen binden, niet buiten beschouwing laten, voor zover deze althans volgens het toepasselijke nationale recht toelaatbaar zijn.

(cf. punt 221)

10.    Voor de inleiding van de fase van grondig onderzoek overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen volstaat het dat er ernstige twijfel bestaat aan de verenigbaarheid van een concentratie met de gemeenschappelijke markt, terwijl artikel 2, lid 3, van de verordening van de Commissie het bewijs van het ontstaan of de versterking van een machtspositie verlangt wanneer zij een concentratie op basis van artikel 8, lid 3, met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaart.

(cf. punten 235, 249‑250)

11.    Ofschoon bij de controle op concentraties van ondernemingen de rechten van de verdediging moeten worden geëerbiedigd vóór de vaststelling van elk besluit dat als een voor de betrokken ondernemingen bezwarende handeling kan worden beschouwd, is het besluit tot inleiding van de fase van grondig onderzoek niet een bezwarende handeling waarvan de wettigheid van de eerbiediging van die rechten zou afhangen.

(cf. punt 240)

12.    Om in het kader van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap de aan een onrechtmatige handelwijze van een gemeenschapsinstelling toerekenbare schade te bepalen, moeten de gevolgen in aanmerking worden genomen van de onrechtmatigheid die de aansprakelijkheid heeft doen ontstaan, en niet die van de handeling waarin de onrechtmatigheid voorkomt, voor zover de instelling een handeling met hetzelfde effect zou hebben kunnen of moeten vaststellen zonder de rechtsregel te schenden.

Bij het onderzoek van het causaal verband mag met andere woorden niet worden uitgegaan van de onjuiste premisse, dat de instelling zonder de onwettige handeling niets zou hebben gedaan of juist een tegengestelde handeling zou hebben vastgesteld, wat ook onrechtmatig zou kunnen zijn. Dat onderzoek vergt integendeel een vergelijking tussen de situatie waarin de betrokken derde als gevolg van de onrechtmatige handelwijze is komen te verkeren, en die welke voor hem zou zijn ontstaan indien de instelling de rechtsregel had gerespecteerd.

Indien de onrechtmatigheid die aan de schadevordering ten grondslag ligt, voorkomt in een besluit waarbij aan een partij de door haar verlangde toestemming of een andere voor haar gunstige maatregel is geweigerd, mag bij het onderzoek naar de gevolgen van de onrechtmatigheid of bij de vergelijking tussen de werkelijke situatie en de gereconstrueerde rechtssituatie niet zonder meer worden aangenomen, dat de betrokkene zonder het vastgestelde gebrek hoe dan ook die toestemming of de andere door hem verlangde gunstige maatregel zou hebben verkregen.

Dit betekent ook dat wanneer bij de totstandkoming van een beschikking waarbij een concentratie van ondernemingen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, de rechten van de verdediging zijn geschonden, niet mag worden aangenomen dat de aangemelde concentratie zonder die schending uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend verenigbaar zou zijn verklaard. In plaats daarvan moet worden beoordeeld, welke gevolgen het vastgestelde gebrek heeft kunnen hebben voor de inhoud van de beschikking.

De aan de Gemeenschap toerekenbare schade kan derhalve niet worden vastgesteld door de situatie die als gevolg van een onverenigbaarheidsbeschikking is ontstaan, te vergelijken met die waarin de concentratie uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend zou zijn goedgekeurd, behoudens ingeval de gemeenschapsrechter zou kunnen vaststellen dat de onverenigbaarverklaring een rechtstreeks en zeker gevolg is van het feit dat de Commissie haar wettelijke verplichtingen heeft miskend.

Zelfs indien niet valt uit te sluiten dat aan de partijen, ofschoon hun geen recht op verenigbaarverklaring van de concentratie toekwam, een serieuze kans op een gunstige beschikking is ontnomen, kan de verwezenlijking van die kans bovendien van te onzekere parameters afhankelijk zijn om op overtuigende wijze te worden gekwantificeerd en tot vergoeding aanleiding te geven.

Tussen de schending van de rechten van de verdediging van een onderneming die partij is bij een concentratie en het feit dat de kans op een verenigbaarheidsbeschikking is ontnomen, bestaat derhalve niet een voldoende nauw oorzakelijk verband om de Gemeenschap aansprakelijk te kunnen stellen wegens de aan de onderneming opgelegde verplichting haar belang in de doelonderneming van de hand te doen, zodat het dus ook niet mogelijk is om de totale waardevermindering van die activa tussen de datum van verwerving en de datum van de overdracht als een aan de Gemeenschap toerekenbare schade te beschouwen.

(cf. punten 263‑267, 278, 280, 282-283, 286, 292)

13.    Verordening nr. 4064/89 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen schept geen vermoeden met betrekking tot de verenigbaarheid van een aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt, en de Commissie dient zich in elk concreet geval een duidelijk oordeel te vormen over die verenigbaarheid en dienovereenkomstig te beslissen.

Een concentratie wordt stilzwijgend geacht met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn wanneer de Commissie niet binnen de in artikel 10, lid 1, van de verordening bepaalde termijn van één maand een besluit tot inleiding van de fase van grondig onderzoek heeft genomen, dan wel heeft nagelaten zich binnen de in artikel 10, lid 3, gestelde termijn van vier maanden over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt uit te spreken.

(cf. punten 275‑276)

14.    De kosten in verband met de inschakeling van adviseurs op juridisch, fiscaal en financieel gebied alsmede de overige administratieve kosten die een onderneming heeft gemaakt met het oog op de uitvoering van een beschikking van de Commissie die de scheiding voorschrijft tussen twee ondernemingen die betrokken zijn bij een concentratie welke onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, kunnen niet als een consequentie van de onwettigheid van de onverenigbaarheidsbeschikking worden beschouwd.

De onwettigheid van de onverenigbaarheidsbeschikking en, bijgevolg, van de scheidingsbeschikking, impliceert immers niet dat de concentratie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt moest worden beschouwd, noch dat de betrokken ondernemingen een gefuseerde entiteit mochten blijven vormen. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de administratieve kosten die een onderneming normaal gesproken met het oog op de scheiding van de activa heeft moeten maken, haar bespaard zouden zijn gebleven indien de Commissie een wettige beschikking had gegeven.

Daarentegen vertonen de verschillende soorten raadplegings‑, honorarium‑ en administratieve kosten die een onderneming heeft gemaakt in het kader van de heropening van de procedure inzake controle op een concentratie – welke heropening noodzakelijk is gemaakt door de nietigverklaring van de beschikking waarbij die concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt was verklaard – met het onrechtmatige gedrag van de instelling een voldoende causaal verband om een recht op schadevergoeding te doen ontstaan.

Wat ten slotte de in verband met de procedures voor de gemeenschapsrechter gemaakte kosten betreft, deze moeten worden geacht te zijn gedekt door de eventuele kostenbeslissingen die overeenkomstig de voor dit soort kosten geldende specifieke procedurevoorschriften worden genomen in de uitspraken waardoor een einde komt aan het geding, en aan het einde van de bijzondere procedures die zijn voorzien in geval van geschil over het bedrag van de kosten. Deze procedures sluiten uit dat dezelfde bedragen of met hetzelfde oogmerk uitgegeven bedragen worden gevorderd in het kader van een actie wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap, ook wanneer de vordering wordt ingesteld door personen die als in het ongelijk gestelde partij in de kosten zijn verwezen.

(cf. punten 293‑294, 297-302)

15.    Wanneer tussen een gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht door een beschikking waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, en de verlaging van de overnameprijs voor de activa die de overdrager in het kapitaal van de overgedragen onderneming bezit, een voldoende rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat, moet de Gemeenschap de uit dien hoofde door de overdrager geleden schade vergoeden. De schade kan gelijk zijn aan het verschil tussen de overeengekomen verkoopprijs en de prijs die de overdrager had kunnen krijgen indien de eerste concentratiecontroleprocedure was afgesloten met een beschikking waarbij op wettige wijze over de verenigbaarheid van de concentratie was beslist.

(cf. punten 316‑317, 322)

16.    Wanneer een onderneming door middel van een openbaar ruilaanbod de controle over een andere onderneming verwerft, met een beroep op de in artikel 7, lid 3, van verordening nr. 4064/89 voorziene ontheffing van de schorsende werking die voor concentraties geldt, op een wijze die zowel naar nationaal als naar communautair mededingingsrecht volkomen rechtmatig was, aanvaardt zij daarmee niettemin bewust het risico dat de controle van de concentratie aan het einde van de in de verordening bepaalde termijnen zou uitlopen op een beschikking waarbij de concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt zou worden verklaard en dat om die reden de scheiding van de activa van de reeds gefuseerde ondernemingen zou worden gelast. Indien zij daarenboven, gezien de omvang van de verrichting, niet onwetend kon zijn van het feit dat wegens de fusie op zijn minst de kans bestond dat op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt een machtspositie in het leven zou worden geroepen en dat de concentratie om die reden overeenkomstig artikel 2, lid 3, van die verordening door de Commissie zou worden verboden, volgt daaruit dat zij zelf heeft bijgedragen tot de schade die zij heeft geleden, door het reële risico te aanvaarden dat een juridisch perfecte concentratie achteraf onverenigbaar zou worden verklaard en zij dan de door haar verworven activa weer zou moeten afstoten.

In een dergelijke situatie kan de onderneming verantwoordelijk worden gehouden voor een derde van de voor vergoeding in aanmerking komende schade die zij heeft geleden wegens de verlaging van de door de overnemer te betalen overnameprijs.

(cf. punten 328‑330, 332, 334)

17.    Blijkens de in artikel 288, tweede alinea, EG bedoelde algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, mag in het kader van een beroep tot schadevergoeding in de regel rente worden gevorderd.

De vergoeding van de schade die een justitiabele door onrechtmatig handelen van een gemeenschapsorgaan heeft geleden, dient immers het vermogen van de gelaedeerde zo veel mogelijk te herstellen.

Wanneer aan de voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap is voldaan, kan de gemeenschapsrechter derhalve de nadelige gevolgen door de tijd die is verstreken tussen het tijdstip waarop het schadeveroorzakend feit zich heeft voorgedaan en de datum van betaling van de vergoeding niet buiten beschouwing laten, voor zover rekening dient te worden gehouden met de geldontwaarding.

De datum vanaf welke geen inflatiecorrectie meer behoeft te worden berekend, is in beginsel die van de uitspraak waarbij de verplichting tot vergoeding van de door de verzoeker geleden schade wordt vastgesteld.

Indien echter het bedrag van de schadevordering op de datum van de uitspraak van dat arrest niet vaststaat en ook niet op grond van vaststaande objectieve gegevens kan worden bepaald, kan de vertragingsrente niet vanaf die datum lopen, maar pas, in geval van vertraging en tot volledige betaling, vanaf de datum van de uitspraak van het arrest houdende vaststelling van het schadebedrag.

Hieruit volgt dat de inflatiecorrectie van de aan de verzoeker verschuldigde vergoeding moet doorgaan tot de datum van de uitspraak van het arrest houdende vaststelling van het schadebedrag, dat vanaf die datum zal worden vermeerderd met vertragingsrente tot de volledige betaling.

De toe te passen rentevoet wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties vastgestelde percentages, die achtereenvolgens voor elk van de twee betrokken periode gelden, vermeerderd met twee punten, mits daarbij het door de verzoeker gevorderde percentage niet wordt overschreden.

(cf. punten 340‑346)