Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 28 juli 2020 door Nord Stream 2 AG tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 mei 2020 in zaak T-526/19, Nord Stream 2/Parlement en Raad

(Zaak C-348/20 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Nord Stream 2 AG (vertegenwoordigers: L. Van den Hende, advocaat, M. Schonberg, Solicitor, J. Penz-Evren, J. Maly, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 mei 2020 in zaak T-526/19 Nord Stream 2/Parlement en Raad, in het bijzonder de punten 1, 3, 4 en 6 van het dictum, vernietigen;

indien het Hof de zaak op dit punt in staat van wijzen acht, de exceptie van niet-ontvankelijkheid verwerpen, de hogere voorziening ontvankelijk verklaren en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde of, subsidiair, oordelen dat rekwirante rechtstreeks wordt geraakt door de litigieuze maatregel en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht opdat het uitspraak doet inzake de individuele geraaktheid dan wel deze kwestie bij de uitspraak ten gronde betrekt; en

de Raad en het Parlement verwijzen in rekwirantes kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel, dat uit twee onderdelen bestaat, stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de toepassing van de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid en door te oordelen dat rekwirante geen procesbevoegdheid had in verband met haar vordering tot nietigverklaring van richtlijn (EU) 2019/6921 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 (hierna: „wijzigingsrichtlijn”):

het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat een richtlijn, waaronder de wijzigingsrichtlijn, op zich – vóór de vaststelling van omzettingsmaatregelen of het verstrijken van de omzettingstermijn – geen gevolgen kan hebben voor de juridische situatie van een marktdeelnemer, waardoor de mogelijkheid om op grond van de vierde alinea van artikel 263 VWEU een vordering tot nietigverklaring in te stellen in feite zou zijn uitgesloten;

het Gerecht heeft ten onrechte de beoordelingsbevoegdheid van lidstaten in louter algemene termen behandeld, zonder specifiek en in het licht van het voorwerp van rekwirantes vordering te onderzoeken welke invloed een beoordelingsbevoegdheid zou hebben op haar rechtspositie.

Met haar tweede middel stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij zijn beoordeling van de verzoeken van de Raad om bepaalde stukken uit het procesdossier te verwijderen en door deze verzoeken in te willigen. Het Gerecht heeft in het bijzonder ten onrechte zijn beoordeling geheel in het kader van verordening (EG) nr. 1049/20012 inzake de toegang van het publiek tot documenten gemaakt, zonder te overwegen of de betrokken documenten klaarblijkelijk van belang waren voor de beslechting van het geschil. Het Gerecht heeft voorts het restrictieve kader dat het Hof van Justitie heeft vastgesteld in de specifieke en acute omstandigheden van de zaken Hongarije/Commissie en Slovenië/Kroatië3 ten onrechte toegepast op andere situaties met een wezenlijk andere aard. Ten slotte heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een aanzienlijk belang te hechten aan de aparte arbitragezaak die rekwirante op basis van het Energiehandvest heeft ingesteld en die op geen enkele grond relevant is voor zijn beoordeling, zelfs op basis van verordening 1049/2001.

____________

1 Richtlijn (EU) 2019/692 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB 2019, L 117, blz. 1).

2 Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

3 Beschikking van 14 mei 2019, Hongarije/Parlement, C-650/18, niet gepubliceerd, EU:C:2019:438; arrest van 31 januari 2020, Slovenië/Kroatië, C-457/18, EU:C:2020:65.