Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 22 november 2019 – G/Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Bydgoszczy

(Zaak C-855/19)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G. Sp. z o.o.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Bydgoszczy

Prejudiciële vragen

Verzetten artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde1 zich niet tegen een bepaling als artikel 103, lid 5a, van de ustawa o podatku od towarów i usług2 (wet inzake de belasting over goederen en diensten) van 11 maart 2004, waarin is bepaald dat een belastingplichtige in het geval van intracommunautaire verwervingen van motorbrandstoffen verplicht is om, zonder daartoe te worden opgeroepen door de directeur van het douanekantoor, de bedragen van de btw te berekenen en deze over te maken op de bankrekening van het voor de betaling van de accijns bevoegde douanekantoor:

a) binnen 5 dagen na de datum waarop deze accijnsgoederen zijn binnengebracht in de plaats van ontvangst als vermeld in de relevante vergunning - indien de goederen worden verworven in het intracommunautaire handelsverkeer in de zin van de ustawa o podatku akcyzowym (wet op de accijns) van 6 december 2008, door een geregistreerde afnemer, die daarbij gebruikmaakt van de accijnsschorsingsregeling overeenkomstig de bepalingen inzake de accijns;

b) binnen 5 dagen na de datum waarop deze goederen vanuit een andere lidstaat zijn binnengebracht in een belastingentrepot;

c) op het tijdstip waarop de goederen naar het nationale grondgebied worden overgebracht – indien zij overeenkomstig de bepalingen inzake de accijns buiten de accijnsschorsingsregeling worden overgebracht?

Verzet artikel 69 van richtlijn 2006/112/EG zich niet tegen een bepaling als artikel 103, lid 5a, van de ustawa o podatku od towarów i usług, waarin is bepaald dat een belastingplichtige in het geval van intracommunautaire verwervingen van motorbrandstoffen verplicht is om, zonder daartoe te worden opgeroepen door de directeur van het douanekantoor, de bedragen van de btw te berekenen en deze over te maken op de bankrekening van het voor de betaling van de accijns bevoegde douanekantoor:

a) binnen 5 dagen na de datum waarop deze accijnsgoederen zijn binnengebracht in de plaats van ontvangst als vermeld in de relevante vergunning - indien de goederen worden verworven in het intracommunautaire handelsverkeer in de zin van de ustawa o podatku akcyzowym van 6 december 2008, door een geregistreerde afnemer, die daarbij gebruikmaakt van de accijnsschorsingsregeling overeenkomstig de bepalingen inzake de accijns;

b) binnen 5 dagen na de datum waarop deze goederen vanuit een andere lidstaat zijn binnengebracht in een belastingentrepot;

c) op het tijdstip waarop de goederen naar het nationale grondgebied worden overgebracht – indien zij overeenkomstig de bepalingen inzake de accijns buiten de accijnsschorsingsregeling worden overgebracht;

– aldus uitgelegd dat deze bedragen geen voorlopige vooruitbetalingen op de btw in de zin van artikel 206 van richtlijn 2006/112/EG zijn?

Verliest een niet tijdig verrichte voorlopige vooruitbetaling op de btw in de zin van artikel 206 van richtlijn 2006/112/EG haar juridisch bestaan aan het einde van het belastingtijdvak waarvoor de voorlopige vooruitbetaling moest worden verricht?

____________

1 PB 2006, L 347, blz. 1.

2 Dz. U. 2016, volgnr. 710, zoals gewijzigd.