Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Chełmnie (Polen) op 29 oktober 2018 – Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)/ZP

(Zaak C-671/18)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Chełmnie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centraal Justitieel Incassobureau, Ministerie van Veiligheid en Justitie (CJIB)

Verwerende partij: ZP

Prejudiciële vragen

Moeten artikel 7, lid 2, onder i), iii), en artikel 20, lid 3, van kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties1 , zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 20092 , aldus worden uitgelegd dat een rechter de tenuitvoerlegging van een beslissing van een niet-rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat mag weigeren indien hij vaststelt dat de betekening van de beslissing zodanig is geschied dat het recht van de justitiabele op effectieve rechterlijke bescherming is aangetast?

Kan inzonderheid als weigeringsgrond worden aangevoerd dat de gewoonlijk in de tenuitvoerleggingsstaat verblijvende justitiabele, niettegenstaande de naleving van de betekeningsprocedures van de beslissingsstaat en van de termijnen voor het aanvechten van een beslissing zoals bepaald in artikel 1, onder a), ii) en iii), van kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad, in het stadium van de precontentieuze procedure niet over een reëel en doeltreffend middel beschikte om zijn rechten te beschermen, aangezien hij niet voldoende tijd had om naar behoren op de hem opgelegde sanctie te reageren?

Kan de omvang van de rechtsbescherming van personen aan wie een geldelijke sanctie moet worden opgelegd overeenkomstig artikel 3 van kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad afhankelijk worden gesteld van de vraag welke sanctieprocedure wordt toegepast (de bestuursrechtelijke procedure, de bijzondere strafrechtelijke procedure voor lichte strafbare feiten of de gewone strafrechtelijke procedure)?

Mogen beslissingen van niet-rechterlijke autoriteiten, in het licht van de doelstellingen en de beginselen van kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad en met name van artikel 3 daarvan, ten uitvoer worden gelegd indien deze zijn uitgevaardigd op basis van een regeling van de beslissingsstaat op grond waarvan de persoon op wiens naam het voertuig staat ingeschreven, aansprakelijk wordt gesteld voor een verkeersovertreding, dat wil zeggen beslissingen die uitsluitend zijn gegeven op basis van informatie die is verkregen in het kader van de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens uit kentekenregisters, zonder dat in de zaak een onderzoeksprocedure is ingesteld, ook niet betreffende de vaststelling van de feitelijke overtreder?

____________

1 PB 2005, L 76, blz. 16.

2 Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PB 2009, L 81, blz. 24).