Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 17 mei 2019 – RTS infra BVBA, Aannemingsbedrijf Norré-Behaegel tegen Vlaams Gewest
(Zaak C-387/19)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: RTS infra BVBA, Aannemingsbedrijf Norré-Behaegel
Verweerder: Vlaams Gewest
Prejudiciële vragen
Moet het bepaalde in artikel 57, lid 4 c) en g) juncto lid 6 en 7 van de richtlijn 2014/24/EU1 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing waarbij de ondernemer verplicht wordt om op eigen initiatief het bewijs te leveren van de maatregelen die de ondernemer heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen?
Zo ja, hebben de bepalingen van 57, lid 4 c) en g) juncto lid 6 en 7 van de richtlijn 2014/24/EU aldus uitgelegd directe werking?
____________
1 PB 2014, L 94, blz. 65.