Language of document :

Beroep ingesteld op 22 februari 2019 – Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-161/19)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Hermes en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk, door de lentejacht op de houtsnip toe te staan in de deelstaat Neder-Oostenrijk, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 7, lid 4, van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand1 ;

de Republiek Oostenrijk verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep richt zich tegen het toestaan van de lentejacht op de houtsnip (scolopax rusticola) in Neder-Oostenrijk. Mannelijke houtsnippen kunnen daar van 1 maart tot en met 15 april gedurende de baltsperiode worden gedood, waarbij een maximaal toegestaan jachtquotum van 1410 (sinds februari 2017: 759) stuks geldt.

Volgens de Commissie schendt de bestreden regeling het verbod op lentejacht als bedoeld in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2009/147.

Volgens de Republiek Oostenrijk valt de regeling onder de uitzondering van artikel 9, lid 1, onder c), van richtlijn 2009/147. Deze bepaling maakt het mogelijk dat lidstaten, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, afwijken van artikel 7, lid 4, van de richtlijn om het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan. Overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof dienen de lidstaten na te gaan of aan de voorwaarden voor de toepassing van deze afwijking is voldaan.

De Commissie is van mening dat de Republiek Oostenrijk niet heeft aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat in de zin van de aanhef van artikel 9, lid 1, en ook niet dat het maximaal toegestane jachtquotum voldoet aan het vereiste van „kleine hoeveelheden” als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), van de richtlijn. Betoogd wordt dat de herfstjacht een bevredigend alternatief kan zijn, aangezien houtsnippen ook in de herfst in aanzienlijke hoeveelheden voorkomen in de jachtgebieden van Neder-Oostenrijk. De Republiek Oostenrijk heeft geen overtuigend bewijs geleverd ter onderbouwing van haar middel dat de lentejacht beter is voor de populatie van houtsnippen dan de herfstjacht. De berekening van de „kleine hoeveelheden“ is bovendien niet nauwkeurig, aangezien de Oostenrijkse autoriteiten zich hebben gebaseerd op de verkeerde referentiepopulatie.

____________

1 PB 2010, L 20, blz. 7.